De wijsheid van de struisvogel
‘Dat er zoveel geweld tegen buitenlanders is, terwijl er in Oost-Duitsland veel minder buitenlanders zijn dan in West-Duitsland, valt moeilijk te begrijpen’, zei minister-president Kok verleden week, toen hij op bezoek was in de voormalige DDR, waar - zo beweerden tenminste haar sympathisanten in Nederland - fascisme en racisme uitgeroeid waren.
Ogenschijnlijk is dit inderdaad een merkwaardig verschijnsel, maar toch is het wel te verklaren. In de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 16 september doet Franziska Augstein daar een interessante poging toe. Zij gebruikt daarvoor het door de in Zürich docerende filosoof Hermann Lübbe gelanceerde begrip van ‘communicatieve verzwijging’.
Wat wordt daarmee bedoeld? In West-Duitsland werden na de oorlog, behalve de allergrootste misdadigers, de meeste ex-nazi's en meelopers - en dat waren er miljoenen - mild behandeld en vrijwel onmiddellijk in het nieuwe bestel opgenomen. Vragen naar hun verleden werden niet gesteld. Dit werd verzwegen - althans in de eerste twintig jaar van de Bondsrepubliek.
Dat was voor het rechtsgevoel misschien onbevredigend, maar het resultaat was wél dat de naoorlogse samenleving niet belast - en bedreigd - werd door een grote massa van achteruitgezetten en gefrustreerden. Zo kon in West-Duitsland de democratie geleidelijk wortel schieten. Juist doordat de denazificering zo halfhartig ter hand genomen was, hebben de West-Duitsers de mogelijkheid gehad te wennen aan het democratische denken.
Deze gedachte is niet helemaal nieuw. Al in 1978 schreef de Nederlandse historicus H.W. von der Dunk: ‘De kritiek van buitenlandse zijde op de personele continuïteit’ - tussen het Duitsland van vóór 1945 en het West-Duitsland van na dat jaar - ‘en de vrees dat bij velen het vroegere bruine hemd onder het democratische vest te voorschijn zou kunnen komen, is begrijpelijk. Toch zou een radicale zuivering veel eerder tot een ressentimentsbeweging hebben geleid dan Adenauers pragmatische struisvogelhouding.’ (Adenauer was de eerste Duitse bondskanselier, van 1949 tot 1963.)
Deze politiek heeft, zo schreef Von der Dunk in 1989 uitvoeriger, ‘bij alle, met name voor de antifascisten, grievende en onrechtvaardige aspecten, de herleving van een revanchistische, antidemocratische oppositie, die de republiek van Weimar (1918-1933) zo fataal was geworden, verhinderd. Door de wijde mantel der vergetelheid gedekt, konden tallozen in de nieuwe staat carrière maken, hetgeen uiteraard het innerlijke verzet tegen die staat heeft weggenomen.’
En hij besluit: ‘Op lange zicht gezien was Adenauers beleid wellicht het kleinere euvel, vergeleken bij een - moreel gesproken rechtvaardiger en zuiverder - beginselvaste denazificatie, die naar alle waarschijnlijkheid al die miljoenen buiten de nieuwe staat had gehouden en in een verbitterde oppositie had gedreven.’
Wat heeft dit nu met het toenemend neonazisme in Oost-Duitsland, dat veertig jaar onder communistisch regime heeft geleefd, te maken? Welnu, wat de West-Duitsers zichzelf na 1945 hebben gegund - een zwijgen over het verleden - hebben zij de Oost-Duitsers na 1989, toen beide Duitslanden herenigd werden, niet gegund.
De Oost-Duitsers heeft men, zo schrijft Franziska Augstein, ‘rigoureus en met morele verontwaardiging ter verantwoording geroepen. Men heeft de Oost-Duitse elites uit de macht ontzet en de DDR tot een misdadige organisatie verklaard.’ Geen wonder dat de grote meerderheid van de Oost-Duitse bevolking zich ‘stelselmatig vernederd’ voelt.
‘Niet de jeugdwerkloosheid is de bron van het rechtse radicalisme in Oost-Duitsland, maar de declassering en werkloosheid van de ouders, hun gebrek aan oriëntatie, hun ressentiment, de omstandigheid dat zij geen enkele aanspraak op gezag kunnen doen gelden. Wie de eigen ouders als waardeloos beleeft, zoekt andere voorbeelden en eigen maatstaven, en de ouders keuren de wandaden van de kinderen vaak genoeg heimelijk goed.’
Natuurlijk zijn er ook andere oorzaken te noemen dan degene die Franziska Augstein noemt. Een verschijnsel is zelden monocausaal, maar de resultante van een samenloop van oorzaken. Zo was de DDR ook voor de niet-communistische meerderheid toch in de loop der jaren een tehuis geworden, en dat tehuis is na 1989 resoluut, zo niet afgebroken, dan toch belachelijk gemaakt. Op die manier raakte een hele bevolking vervreemd of ontheemd, en dat levert geen goede voedingsbodem voor democratie op.
Onnodig te zeggen dat ook het communistische regime zelf schuld heeft aan neonazisme. Niet doordat het eveneens vele ex-nazi's opnam - acht hunner brachten het zelfs tot minister - maar vooral door de militarisering van de hele samenleving - tot op de scholen toe. Het schuwen van eigen verantwoordelijkheid, dat eigen is aan elk totalitair stelsel, is een gewoonte die ook niet eensklaps verdwijnt bij de invoering van de formele democratie.
Wat echter het meest tegen de borst stuit, is het moraliseren van mensen wier ouders en grootouders geprofiteerd hebben van de heel wat lankmoediger houding tegenover hun tekortkomingen dan zij nu jegens anderen, die evenmin helden zijn geweest, aannemen. Maar dat is geen typisch Duits verschijnsel. Wij Nederlanders weten daar ook wat van. Het geheugen laat zich nu eenmaal, als het al niet kort en selectief is, gemakkelijk verdringen en bedriegen.
NRC Handelsblad van 06-10-2000, pagina 7