Idealisme zonder illusies kan niet
‘Idealistisch’, zij het ‘zonder illusies’ - zo hebben de ministers Van Aartsen en Herfkens het Nederlandse buitenlandse beleid - hun eigen beleid dus - genoemd in hun Memorie van Toelichting van 1999. Dat is mooi, maar hoe lang houdt een natie het vol een politiek zonder illusies te steunen? Een politiek, en vooral een politiek die zichzelf idealistisch noemt, moet toch enig uitzicht bieden op succes? Anders haken de mensen geleidelijk af en ontstaat de kans dat cynisme ervoor in de plaats treedt. Het is niet onmogelijk dat in Nederland dit stadium thans in zicht is.
Immers, met groot idealisme heeft Nederland bijgedragen aan vredesoperaties in Bosnië. En wat is het resultaat van dit idealisme geweest? Srebrenica. Zeker, de slachting die daar onder de burgerbevolking heeft plaatsgehad, is niet aan de Nederlanders te wijten. Niettemin heeft Srebrenica, omdat juist Nederlandse blauwhelmen geacht werden die burgerbevolking te beschermen, ons een reusachtige kater bezorgd.
Het zou een wonder zijn als dat niet een domper zou zetten op ons idealisme. Moet aan zulke vredesoperaties dan voortaan ‘zonder illusies’ begonnen worden? Een minister die dat aan de Kamer zou voorstellen, zou niet veel steun krijgen. Idealisme bevat altijd een grote dosis illusies. De scheiding die Van Aartsen en Herfkens tussen idealisme en illusies proberen aan te brengen, is een valse.
Maar trauma's zoals dat wat Nederland in Srebrenica heeft opgelopen, zijn eerder uitzondering dan regel. Toch kunnen ook minder traumatische ervaringen de vraag doen rijzen of ons idealisme wel altijd loont. Op het beleid ten aanzien van Bosnië had Nederland, ondanks een niet geringe militaire bijdrage, geen enkele invloed. Het zat niet in de zogenaamde Contactgroep van grote landen, die daarover ging. Dat betekent dat in laatste aanleg anderen over de inzet van Nederlandse soldaten beslissen, en dat is voor geen regering die verantwoordelijk is voor het leven van die soldaten, een in beginsel aanvaardbare toestand. Een beroep op idealisme heeft dan slechts een beperkte levensduur.
In Kosovo van hetzelfde laken een pak. Nederland is trots op de bijdrage van zijn luchtmacht aan de bombardementen op Servië. Die was groter dan die van, bijvoorbeeld, de Duitse luchtmacht. Minister van Defensie De Grave geeft er in de International Herald Tribune van gisteren nog hoog van op. Maar invloed op de oorlogvoering heeft die bijdrage Nederland niet opgeleverd. Gelukkig dat er aan onze kant geen doden zijn gevallen. Anders zou de openbare mening wel anders gepiept hebben.
In feite hebben we bij de constructie van een gemeenschappelijke Europese defensie met hetzelfde probleem te maken. Nederland doet daar, na aanvankelijke aarzeling, aan mee. Terecht, en dit keer ‘zonder illusies’. Het geloof is niet groot, maar de sanctie op onthouding zou isolement zijn geweest. Dat wil evenwel niet zeggen dat hier niet iets soortgelijks kan gebeuren als in Bosnië en Kosovo.
Wil immers zo'n Europese strijdmacht enige betekenis hebben, dan zal zij niet alleen doeltreffend, maar vooral ook slagvaardig moeten zijn. Zij zal, om zo te zeggen, à la minute moeten kunnen ingrijpen, zoals de Verenigde Staten of Frankrijk terstond in Latijns Amerika of Afrika kunnen ingrijpen (over de wenselijkheid van zulke interventies hebben we het niet).
Zo'n vermogen tot snelle interventie vergt een snelle besluitvorming, en die is onmogelijk wanneer het orgaan dat daarover moet beslissen, uit vijftien soevereine staten bestaat. Ja, zelfs als het uit twee staten zou bestaan - een Frans-Duits condominium bijvoorbeeld - zou snelle besluitvorming nog allerminst gewaarborgd zijn. Zoiets kan alleen maar één regering doen, een Europese regering dus.
Zolang die er niet is, kan er wel een Europese strijdmacht of interventiemacht tot stand komen, maar die kan dan òf niet snel reageren òf het zijn de groten die onderling de dienst uitmaken, dus beschikken over de inzet van de kleineren. Met andere woorden: een herhaling van wat Bosnië en Kosovo te zien gaven, maar dan op Europese schaal.
Die tussentijd, waarin er geen Europese regering of ander gezagsorgaan is dat snelle beslissingen kan nemen, kan heel lang duren: ‘lichtjaren’, heeft De Grave eens gezegd (maar niet in dat artikel van gisteren). In elk geval: tijd genoeg voor verdere ondermijning van de verantwoordingsplicht van de regering tegenover de volksvertegenwoordiging, maar ook tijd voor pogingen dit te voorkomen.
Maar zitten we niet al lang in het proces waarin verantwoordelijkheden naar ‘Europa’ weglekken zonder dat de kwestie van de verantwoording bevredigend geregeld is? Ja, dat is zo. Europees idealisme heeft ons dit schoonheidsfoutje op de koop toe doen nemen. Maar bij een Europese defensie gaat het om mensenlevens, en dan is zo'n nonchalance minder verschoonbaar.
Nederland is niet de enige die in dat schuitje zit. Daarom ligt het voor de hand in die tussentijd steun te zoeken bij - meestal kleinere - landen die zich in dezelfde positie bevinden. Het netwerk Europa, waar staatssecretaris Benschop het zo graag over heeft, kan dan zijn diensten bewijzen. Maar dat vergt dan wel dat Nederland afstapt van zijn gewoonte alleen het contact met de groten interessant te vinden. Het vergt ook een veel groter diplomatiek apparaat dan dat we nu hebben, want binnenkort bestaat dat netwerk uit 25, zo niet dertig, landen.
Bij het bespelen van dit netwerk komt Nederland met idealisme niet ver, al was het slechts omdat de ervaringen van de meeste Europeanen hen meer door de wol geverfd hebben dan ons land, dat, met de Scandinavische, betrekkelijk ongehavend door de geschiedenis is gekomen, dus zich graag overgeeft aan illusies.
NRC Handelsblad van 09-06-2000, pagina 9