Van Hogendorp, Furet, Gauck e.a.
Van de knipsels die ik bewaard had voor eventueel later gebruik (waar ik dan niet meer toe gekomen was) en waarvan ik hier bij eerdere gelegenheden - 9 en 12 februari - al enkele specimina heb gegeven, zijn er nog enkele overgebleven. Ook die wil ik nu, opnieuw zonder enige actuele of andere aanleiding, reproduceren. Eerst een merkwaardige uitspraak van Gijsbert Karel van Hogendorp, die in 1813, na de val van Napoleon, de leiding gaf aan het herstel van 's lands onafhankelijkheid. Ik vond die uitspraak als motto bij een boek van H.J. van Mook, luitenant-gouverneur-generaal van Nederlands-Indië van 1945 tot 1948 (de langste tijd dus dat de zogeheten Indonesische kwestie heeft geduurd).
Het boek is in 1950 in Londen verschenen en draagt de titel The Stakes of Democracy in South-East Asia. Ook Van Hogendorps uitspraak is in het Engels weergegeven. Aangezien ik de oorspronkelijke, naar ik aanneem: Nederlandse, tekst niet heb teruggevonden (ik heb er ook niet erg lang naar gezocht), geef ik hem hier weer, in het Nederlands (terug)vertaald:
‘Ja, eens zullen wij de soevereiniteit over onze koloniën verliezen; maar die dag is nog ver, en wanneer hij komt, zal hij ons een voordeel verschaffen gelijk aan dat van ons huidig bezit. Onze nakomelingen, wijs geworden door de ervaring van wat voor onze ogen geschiedt, zullen niet langer oorlog voeren tegen die overzeese gebieden, wanneer deze klaar zijn voor onafhankelijkheid, maar zullen hun geredelijk vrijheid gunnen en aldus nieuwe verhoudingen van vriendschap en handel met hen aangaan, die ten volle zullen opwegen tegen de voordelen die wij nu genieten.’
Als deze woorden, in 1819 uitgesproken, dus bijna anderhalve eeuw vóór Indonesië's onafhankelijkheid en ruim een eeuw voordat de laatste gouverneur-generaal nog zou zeggen dat Nederland al driehonderd jaar in Indië zat en er nog wel driehonderd jaar zou blijven, niet van vooruitziendheid getuigen, dan geldt dit alleen de Nederlandse kant van de zaak: de Nederlanders zijn, toen die onafhankelijkheid zich aankondigde, niet wijs geweest en hebben de Indonesiërs hun vrijheid niet geredelijk gegund.
De volgende uitspraak vond ik in Reformé, een Frans protestants tijdschrift, dat ik in de Koninklijke Bibliotheek wel eens inkijk, wanneer ik op een aangevraagd boek zit te wachten. Zij is van Eric Fuchs, die hoogleraar in de ethiek is aan de universiteit van Genève (het kan zijn dat ik die uitspraak al eens eerder heb geciteerd):
‘Men zou een onderscheid moeten maken tussen enerzijds de politici, van wie er sommigen - zoals duidelijk blijkt - nogal weinig gevoelig zijn voor de moraal, en anderzijds “de” politiek, waarvan ik niet zal zeggen dat ze immoreel is. Ik geloof, integendeel, dat zij ten diepste moreel is.
Zij is de plaats waar mensen het eens worden - of proberen het eens te worden - om oplossingen te vinden die het de samenleving mogelijk moeten maken zo min mogelijk slecht te functioneren. De politiek heeft een zeer belangrijke functie, omdat zonder haar er anarchie zou heersen: de heerschappij van de sterkste en van de willekeur.’ Hierop zou ik deze correctie willen voorstellen: de politiek is, behalve misschien als ideaaltype, niet moreel, laat staan ten diepste moreel; haar doel is het.
François Furet, bekend om zijn baanbrekend werk over de Franse Revolutie (die van 1789) en om zijn correspondentie met zijn Duitse collega Ernst Nolte over communisme en fascisme (aan die correspondentie wijdde ik onlangs hier enkele artikelen), schreef kort voor zijn plotselinge dood een artikel voor het tijdschrift Le Débat (september/oktober 1997). Hieruit enkele passages:
‘Het kapitalisme heeft gewonnen, het is zelfs de enige horizon van de mensheid geworden. Maar hoe meer het triomfeert, des te meer is het gehaat. In feite heeft het, met de Sovjet-Unie, een van zijn beste argumenten verloren, nl. door contrast etalage van de vrijheid te zijn. Zijn verdedigers zijn dus sindsdien beroofd van hun beste argument [...]: het anticommunisme.’
Maar met links is het niet veel beter gesteld: ‘Het noemt zich nog steeds “socialistisch”, maar gebruikt die term slechts nog in het negatieve: als kritiek van de bestaande samenleving [...]. Daarmee hervindt het zijn oudste thema, dat tevens zijn oudste droom is: democratie en kapitalisme van elkaar scheiden, het ene behouden en het andere verjagen - terwijl zij in werkelijkheid samen eenzelfde geschiedenis vormen. [...] Links heeft nooit zo veel gesproken over een keus die de samenleving moet maken sinds die keus niet meer bestaat.’
‘Dit te schrijven betekent niet een apologie van het kapitalisme te schrijven, maar de dubbelzinnige universaliteit van het stelsel te erkennen dat wij, ten onrechte, hebben gemeend te kunnen overtreffen’, schrijft Furet elders, daarbij zinspelend op zijn communistische verleden. Later noemde hij zich socialist, nog later aanhanger van het liberalisme, ‘een mensbeschouwing die heel wat ouder is dan mevrouw Thatcher’. (Het laatste citaat ontleen ik aan een bespreking in Le Monde van 26 februari van een bloemlezing uit zijn artikelen in L'Observateur, verschenen onder de titel: Un itinéraire intellectuel: l'historien journaliste (uitg. Calmann-Lévy)) Furet refereert in zijn artikel in Le Débat begrijpelijkerwijs voornamelijk aan de toestand in Frankrijk (zijn artikel draagt dan ook de kop: ‘L'énigme français’) - Frankrijk, waar het verlies van de Sovjet-Unie (en eigenlijk haar zich al geruime tijd aankondigende ondergang) een veel groter effect op links heeft gehad dan in Nederland, waar links zich nooit zo vereenzelvigd had met de Sovjet-Unie. Maar geldt ook hier niet dat bij links ‘het museum van de politieke ideeën’ is gesloten?
In september van het vorige jaar heeft Joachim Gauck, die hoofd is van het bureau waarin de zes miljoen personendossiers van de vroegere Oost-Duitse geheime politie opgeslagen zijn, op het Instituut Clingendael een inleiding gehouden over de verwerking van dit stuk Duits verleden. Hieruit de volgende passage (vrij vertaald):
‘Het is een algemeen verschijnsel dat na de ondergang van een politiek systeem (zoals het nationaal-socialisme in 1945 en het communisme in 1989) er een verlies aan sympathie, aan empathie, aan natuurlijk medelijden met de slachtoffers van het systeem vastgesteld kan worden. De filosoof Karl Jaspers heeft (na de Tweede Wereldoorlog) eens gezegd dat men over het Kwade in het algemeen zeer rake dingen kan zeggen zonder daarbij ooit de vraag naar eigen verantwoordelijkheid te stellen. Zo ontstaat een nivellering van concrete schuld en concrete verantwoordelijkheid door de bezinning op de algemene schuldigheid.’
Is het ook daarom dat, volgens Furet, ‘links in Europa noch voor zijn al te grote verdraagzaamheid jegens noch voor zijn steun’ aan de Sovjet-Unie verantwoordelijk wordt gesteld?
NRC Handelsblad van 05-03-1999, pagina 7