Talen zijn gebouwen
‘Talen zijn gebouwen die nooit af zijn. Voortdurend wordt er herbouwd en gesaneerd. Veel materiaal komt van voorbij de eigen taalgrenzen. Minder opvallend dan in de woordenschat zijn de veranderingen in de grammaticale architectuur, maar zij zijn het die de eigenlijke raadsels opleveren. Want dat nieuwe dingen en nieuwe ideeën ook nieuwe woorden met zich brengen, ligt voor de hand; maar waarom veranderen zinsbouw en verbuiging?’
Met deze interessante vraag begint een artikel in het wetenschapskatern van de Frankfurter Allgemeine Zeitung van 25 september, maar helaas wordt vervolgens de invloed van het Duits en het Pools op de structuur van de zigeunertaal, die van het Spaans op die van de indiaanse talen en die van het Frans en het Engels op die van de creoolse talen besproken, en geen van die talen waarvan de structuur (dus niet alleen woordenschat) aan verandering onderhevig is (geweest), ken ik. Graag zou ik iets meer weten van de structuurveranderingen van het Nederlands. Zo wordt wel gezegd dat het Nederlands de derde naamval (datief) wel gekend heeft - overblijfselen daarvan zijn nog te vinden in woorden en uitdrukkingen als indertijd, inderdaad, in gemoede, op heter daad - maar nu niet meer kent, althans in het spraakgebruik.
Als dat zo is, dan vind ik dat jammer - niet omdat ik een prijzer van de verleden tijd ben, maar, integendeel, omdat ik progressief ben. Immers, een taal die het verschil tussen de naamvallen niet (meer) kent, is een minder ontwikkelde taal, en zodra ik iets minder ontwikkelds zie, treedt bij mij een pavloviaanse reactie op: dan wil ik helpen, ontwikkelingshulp geven.
Maar ik geloof graag dat het Nederlandse spraakgebruik het onderscheid tussen de naamvallen begint te verliezen. Of het toeval is of niet, weet ik niet, maar de afgelopen twee maanden ben ik daar nogal wat voorbeelden van tegengekomen. Daar wil ik er hieronder een paar van geven. Eerst enkele waaruit blijkt dat de derde naamval een vreemd begrip aan het worden is.
‘In 1933 leerde Frankrijk de gezusters Papin kennen, de twee dienstboden die hun “mevrouw” en haar dochters vermoordden en de ogen uitrukten.’
‘Vooruitlopend op de uitkomst van het onderzoek is predikant Van R. voor zes maanden geschorst en verdere toegang tot de kerk ontzegd.’ Zelfde constructie als: ik ben geschorst en verdere toegang ontzegd.
‘Cools zou achter die zwendel zijn gekomen en moest daarom het zwijgen worden opgelegd.’ Zelfde constructie als: ik ben achter die zwendel gekomen en moet het zwijgen worden opgelegd.
‘Om die reden sluit de officier van justitie, mr. J. Mooyen, niet uit dat het tweetal nog meer strafbare feiten ten laste wordt gelegd.’
‘...en in Algerije zijn al verschillende mensen de keel doorgesneden door godsdienstfanatici.’
Maar die constructie is niet van de laatste tijd. In een tekst uit 1945 van de letterkundige Anthonie Donker (pseudoniem van prof. A.N. Donkersloot, 1902-1965) las ik: ‘... het bij grote delen dier samenleving ontstane gevoel dat leidende beginselen ontbreken of, als ze er nog zijn, de kracht ontbreekt om die samenleving ermee in goede banen te leiden.’ (Bij nader inzien kan dit misschien wèl, namelijk als we ervan uitgaan dat de schrijver in het midden laat aan wie die kracht ontbreekt.)
Ook ikzelf maak me soms aan dit gebruik schuldig. Twee (slechts twee!) lezers hebben mij er opmerkzaam op gemaakt dat ik geschreven had: ‘Gelukkig is de Nederlandse monarchie tot dusver de onsmakelijke taferelen bespaard gebleven waardoor haar Britse neven en nichten zich - en hun koningshuis - belachelijk hebben gemaakt.’
Het onderscheid tussen eerste en vierde naamval lijkt ook uit het zicht te raken. Een paar voorbeelden:
‘Dit schattige plantenrekje lag afgedankt bij een bouwval en kon Trix niet laten liggen.’
‘De uitrijkaart wordt geprint en kunt u uit het uitgiftevakje nemen.’
‘Wat de Brit niet noemt, maar in Nederland zeker een probleem heet, is het gebruik van allerlei Engelse termen.’
Nog een paar eigenaardigheden:
‘De koning had het in zijn jongste 21-juli toespraak over zij die kennis bezitten en zij die ervan verstoken blijven.’
‘Maar de minder serieuze toehoorders - bijvoorbeeld zij die het waagden zonder Bollands boeken het auditorium te betreden - ranselde hij er even gemakkelijk uit.’ Hier staat (verkort): zij ranselde hij eruit.
‘Maar ondanks het feit dat hij acteurs als Tom Cruise en Bruce Willis beschouwt als stupid idiots...’ Fout is het niet, maar is ondanks het feit dat... mooier dan hoewel en ofschoon? Omslachtiger is het wel.
‘Hoewel het waarschijnlijk lijkt dat de aanbeveling om maar helemaal opnieuw te beginnen, niet wordt gehonoreerd, is het duidelijk dat er heel goed gekeken moet worden naar de huidige woordenlijst. Niet in het minst omdat scholieren bij examens kunnen worden afgerekend op de spelling, terwijl die soms doodgewoon fout is.’ Hier staat dat scholieren helemaal niet kunnen worden afgerekend op de spelling, maar dat was kennelijk niet de bedoeling van de schrijver.
‘Deze bestuurders moeten laveren tussen meerdere conflicterende belangen.’ Als er conflicterende belangen zijn, zijn er vanzelf ‘meerdere’ (als men dit germanisme wil handhaven).
‘Turkse baby's overlijden tweemaal zo vaak als Nederlandse en zelfs viermaal zo vaak als Marokkaanse baby's aan wiegedood.’ Er zijn mensen die zelfs duizend doden sterven.
‘De vertegenwoordiger van het GPV, Van Middelkoop, had, zoals niet ongebruikelijk is, verreweg de beste bijdrage, los van het feit of je het eens bent met zijn standpunt.’ Een feit is iets wat vaststaat; daar hoort dus dat achter. Achter iets wat niet vaststaat - een vraag bijvoorbeeld - hoort of. ‘Wij weten immers dat zulke gevoelens er zeker waren.’ Als we dat weten, is zeker overbodig. Beter: wij weten immers zeker dat...
‘... de bezitters van een eigen auto, die niet zelden tot moord en doodslag in staat zijn hun bezit tegen inbreuken te vrijwaren.’ Het woordje om wordt vaak onnodig gebruikt, maar hier was het na in staat zijn... nodig. Hier betekent het immers: teneinde. Bovendien denkt de vluchtige lezer gauw dat er staat dat de bezitters in staat zijn hun bezit te vrijwaren, terwijl er in werkelijkheid staat dat ze tot moord en doodslag in staat zijn.
‘Ons wetboek van strafvordering zegt dat een verdachte niet tot antwoorden verplicht is. Rechters of verhorende ambtenaren krijgen vervolgens de expliciete opdracht “zich te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat hij niet in vrijheid is afgelegd”.’ Staat dat werkelijk in het WvSv? Ook hij in plaats van zij?
‘Komt de combinatie van doener en prater in één persoon nooit voor? Jawel, maar zij is zo zelden...’ (eigen werk).
Zelden is een bijwoord, schrijft een lezer, geen bijvoeglijk naamwoord.
Inderdaad, er had zeldzaam moeten staan. (Van Dale noemt zelden weliswaar ook als bijvoeglijk naamwoord, maar zet erbij dat dit ‘literaire taal’ is, en als zodanig heb ik het niet bedoeld.)