Um den Schlaf gebracht?
‘Denk' ich an Deutschland in der Nacht, dann bin ich um den Schlaf gebracht.’ Deze bekende dichtregel van Heinrich Heine citeerde de president van De Nederlandsche Bank, dr. W. Duisenberg, onlangs in een rede die hij in het nieuwe Duitsland-instituut te Amsterdam hield, en zoals zovelen gaf ook hij aan deze regel een interpretatie die geen steun vindt in de rest van het gedicht.
Het is geen ondergangsstemming die de dichter, ver van het vaderland, wakker houdt; geen wanhoop over de toekomst van Duitsland. Nee, ‘Deutschland hat ewigen Bestand, es ist ein kerngesundes Land.’ Het is eerder de gedachte aan zijn in Hamburg achtergelaten moeder, die hij vreest niet meer te zullen zien, die hem tot deze Nachtgedanken (zo heet het gedicht) drijft.
Duisenberg gebruikte de dichtregel, en zijn onjuiste interpretatie, om hun toepasbaarheid op de huidige toestand te bestrijden. Velen hebben een ‘nogal sombere visie’ op Duitsland, en meer in het bijzonder op zijn verhouding tot de Economische en Monetaire Unie (EMU), maar hij, Duisenberg, was het daarmee ‘oneens’.
De boodschap diende eerder te zijn, zo zei hij aan het eind van zijn toespraak, dat de EMU een ‘win-win'-situatie is: ‘Vaste wisselkoersen in Europa zijn als het ware de kroonjuwelen van de Europese binnenmarkt, terwijl de door ons zo gewaardeerde monetaire stabiliteit niet op het spel komt te staan.’
Vooral dat laatste was een hele geruststelling, want in het begin van zijn rede had hij gezegd dat Duitsland bij de EMU veel te winnen had - vooral in politiek opzicht -, maar ‘tegelijkertijd ook veel te verliezen, in het bijzonder wanneer, als gevolg van de EMU, het Duitse klimaat van monetaire stabiliteit zou worden aangetast (dit laatste geldt overigens ook voor Nederland)’. Hieruit zou kunnen blijken dat Duisenberg niet helemaal zeker is of die monetaire stabiliteit onder de EMU wel gewaarborgd zal zijn.
Begin en slot van zijn toespraak leken dus niet helemaal met elkaar te kloppen. We zullen ons maar aan het slot houden, want het zou inderdaad merkwaardig zijn als de beoogde president van het Europese Monetaire Instituut - en nog niet van de toekomstige Europese Centrale Bank (die conclusie is in de pers veelal te haastig getrokken!) - twijfel zou laten bestaan over de stabiliteit van de toekomstige Europese munt, de euro.
Intussen is het duidelijk dat die EMU er komt - niet zozeer omdat niemand er bezwaren of bedenkingen tegen heeft, als wel omdat het grote bedrijfsleven, en vooral de grote banken, zich er al zo op voorbereid hebben, en voor die voorbereidingen al zoveel kosten gemaakt hebben, dat het proces een eigen dynamiek heeft gekregen.
Zelfs uitstel van de EMU zou een ‘drama voor Duitsland’ zijn, zegt André Leysen, president-commissaris van het Agfa-concern, en de gevolgen van een eventuele mislukking noemt Helmut Werner, president van Mercedes Benz, ‘vernietigend’ voor het concurrentievermogen van de Europese industrie, ja voor de hele economie.
De situatie doet denken aan augustus 1914, toen de grote mogendheden de mobilisatie hadden afgekondigd en daarmee een proces in gang hadden gezet dat niet meer terug te draaien viel - hoezeer sommigen van de staatshoofden van die mogendheden dit ook hadden gewild. Duisenberg zelf is minder dramatisch. Hij bepaalt zich tot de - op zichzelf al veelbetekenende - karakterisering: ‘De voorbereidingen voor de EMU door de nationale centrale banken en de financiële sector, die inmiddels in volle gang zijn, vormen als het ware een vliegwiel van het monetaire integratieproces.’
Heeft dit integratieproces noodzakelijkerwijs een politieke integratie tot gevolg? Of is zo'n politieke integratie, als gevolg van de monetaire integratie, alleen maar wenselijk? Voor Duitsland geldt, zegt Duisenberg, ‘dat een EMU zonder politieke unie op termijn onwenselijk is’. En hijzelf acht ‘het voor een monetaire unie goed wanneer deze op termijn samen gaat met meer politieke integratie’.
Noodzakelijk - zowel in dwingende als in normatieve zin - schijnt een politieke unie, als gevolg van de monetaire unie, niet te zijn. Ja, eerder zou de vraag gesteld kunnen worden of de monetaire unie niet noodzakelijkerwijs zal stuiten op politieke realiteiten, die de vorm kunnen aannemen van politieke onwil of politiek onvermogen van staten - zelfs van staten die met overtuiging deelnemen aan de monetaire integratie.
Dr. S. Rozemond, van het Instituut Clingendael, gaf in Het Parool van 1 juni het voorbeeld van zo'n mogelijk conflict - een voorbeeld dat hij overigens had ontleend aan het jaarboek van de Franse tegenhanger van Clingendael: stel dat een lidstaat militaire middelen wil mobiliseren voor enig nationaal of internationaal belang dat de zorg om inflatie te boven gaat. ‘Als zoiets dan door de overigen wordt verboden, klapt elke economische en monetaire unie uit elkaar.’
Als het een klein Europees land is dat zich om de een of andere reden bedreigd voelt en daarom tot monetair onverantwoorde uitgaven wil overgaan, zou het nog door pressie van de andere lidstaten tot andere gedachten gebracht kunnen worden. Maar is dat ook denkbaar bij een groot land, Frankrijk bijvoorbeeld? In elk geval zal de regering van zo'n land, groot of klein, de beslissing te buigen voor de wil van de andere regeringen hebben te verantwoorden tegenover eigen bevolking.
Het antwoord dat iedere lidstaat vrij blijft zijn militaire begroting te verhogen, mits het effect daarvan op zijn totale begroting en op zijn monetaire stabiliteit binnen de perken van de EMU blijft, is formeel juist, maar niet voldoende. Immers, de regering van zo'n land kan door eigen bevolking, die weinig boodschap heeft aan zoiets als de EMU, gedwongen worden die perken te buiten te gaan, op straffe van gevaarlijke binnenlandse onrust of zelfs maar verlies van macht.
Zulke eventualiteiten pleiten niet tegen de EMU, die, zoals gezegd, toch al onvermijdelijk lijkt. Eraan te herinneren kan echter helpen tegen euforie.
NRC Handelsblad van 05-07-1996, pagina 7