‘Laat ons nu bekende mannen prijzen’
Is niemand dan heilig meer? Nu schijnt de grote ontdekkingsreiziger Marco Polo (1254-1324) ontmaskerd te zijn als een fantast en oplichter. Althans, dat maak ik op uit een programma van de BBC, dat aan die onthulling was gewijd. Het werd vrijdag uitgezonden.
Tot nu toe wisten we niet beter of de Venetiaan was de eerste Europeaan die in China was doorgedrongen, waar hij tien jaar zou hebben gewoond en het zelfs tot gouverneur van de stad Jang-Tsjou zou hebben gebracht. Teruggekeerd - via Indonesië, India, Perzië en Armenië - zou hij zijn herinneringen aan een Franse medegevangene (hij was intussen in Genuese gevangenschap geraakt) hebben gedicteerd.
Zijn boek, Le livre des merveilles, heeft zich met grote snelheid verspreid en is een prikkel voor andere ondernemingen geweest. Columbus had er een exemplaar van bij zich op zijn eerste tocht naar Amerika. Het werd tot op vandaag beschouwd als het eerste wetenschappelijke werk op dit gebied.
En nu is Frances Wood gekomen, werkzaam op de Chinese afdeling van de British Library, en die heeft dit hele verhaal doorgeprikt. Marco Polo zou nooit verder dan Constantinopel en het Midden-Oosten zijn geweest. Zijn verhalen over China heeft hij ontleend aan andere reizigers. Dat hij China nooit bereikt heeft, blijkt alleen al hieruit dat hij nergens de thee en het porselein vermeldt, toen in Europa nog onbekende zaken. Ook over de grote Chinese muur zwijgt hij.
Althans: volgens Francis Wood, zoals de inhoud van haar boek, dat nog verschijnen moet, op de BBC werd weergegeven. Zelf wilde zij niet in het programma verschijnen, en zo had de BBC vier andere deskundigen - een historicus, een ontdekkingsreiziger (valt er nog iets te ontdekken?), een oriëntalist en iemand die zich met het geschiedenisonderwijs bezighoudt - opgetrommeld om erover te praten.
Nu, voor de historicus kwam Woods onthulling niet als een verrassing: in de Middeleeuwen liepen waarheid en fictie door elkaar, zonder dat iemand zich daar iets van aantrok. Ook de ontdekkingsreiziger was er niet van ondersteboven: Marco Polo's verhaal bleef een fantastisch leesverhaal; bovendien had het alleen al daardoor zijn waarde bewezen doordat het anderen had geïnspireerd tot het ondernemen van ontdekkingsreizen.
De oriëntalist was sceptischer: de grote Chinese muur was nog niet gebouwd in de dertiende eeuw; geen wonder dus dat Marco Polo haar niet opgemerkt had. Ook was deze niet naar China, maar naar het Mongoolse rijk gegaan; hij schreef dus niet over de Chinezen, maar over de Mongolen (die toen over China heersten).
Voor het onderwijs komt de debunking van Marco Polo niet als een schok, zei de onderwijsman. Marco Polo is daar al jaren een non-person, ‘zoals zovele helden’. En zo kwam het gesprek op het thema of het geschiedenisonderwijs aandacht moet schenken aan ‘helden’. Marco Polo verdween uit het zicht.
De oriëntalist (die kennelijk ook historicus was) hing de, zoals hij zei, ‘ouderwetse’ notie aan dat geschiedenis zich bezighoudt met waarheden, en het is de vraag of geschiedenis geïllustreerd aan de hand van helden, de werkelijkheid weergeeft. Hij vond het tegenwoordige onderwijs, dat de nadruk legt op sociale geschiedenis, veel beter dan het vroegere, waarbij je veel uit je hoofd moest leren.
Dat kan wel waar zijn, zei de onderwijsman, maar de scholieren vinden dat soort onderwijs kennelijk vervelend, want ze laten geschiedenis op het vroegst mogelijke ogenblik uit hun pakket vallen. Kennelijk worden ze meer geboeid door verhalen over helden. Dat zijn trouwens vaak voortreffelijke verhalen, zei hij. En of ze waar zijn is niet zo van belang, zei de ontdekkingsreiziger.
Nu krabbelde de oriëntalist een beetje terug: het is waar dat er misschien te veel nadruk wordt gelegd op het sociale; geschiedenis moet een verhaal blijven. Maar hij bleef bezwaren koesteren tegen geschiedenis die om andere redenen wordt onderwezen dan om de waarheid van het verhaalde. (Dat kan overigens ook bij ‘sociale’ geschiedenis het geval zijn.)
Nu werd het tijd voor mij om de Weltgeschichtliche Betrachtungen van de Zwitserse historicus Jacob Burckhardt uit de kast te halen. Dat bevat immers een hoofdstuk over ‘die historische Grösse’, een begrip dat Burckhardt ‘onontbeerlijk’ acht. Immers, in grote mannen ‘concentreert zich het wereldbewegen’. Zij zijn de ‘coïncidentie van het algemene en het bijzondere; van het blijvende en de beweging in één persoonlijkheid. Zij vatten staten, godsdiensten, beschavingen, crises samen.’
Als dat zo is, dan kan het geschiedenisonderwijs grote mannen moeilijk negeren, maar Burckhardt had al in zijn tijd - en het hoofdstuk over de ‘historische Grösse’ berust op een college dat hij in 1870 gaf - te maken met mensen die verklaren dat zij en hun tijd het wel zonder grote mannen afkunnen.
Ze denken blijkbaar, zegt Burckhardt, dat ‘zonder de misdaden van grote mannen alles recht deugdzaam zal toegaan. Alsof de kleinen niet, zodra ze op tegenstand stoten, ook kwaadaardig kunnen worden, nog afgezien van de hebzucht en nijd die ze elkaar toedragen.’
Optimistisch is Burckhardt niet: ‘De overheersende pathos van onze dagen, de hang naar een gemakkelijker leven van de massa's, kan zich onmogelijk condenseren tot een werkelijk grote figuur.’ Eerder ‘is de tijd geneigd zich tijdelijk door avonturiers en fantasten te laten imponeren’. Burckhardt zinspeelt dan op Napoleon III, die latere historici inderdaad wel eens een protofascist hebben genoemd.
Was Burckhardt een conservatieve brompot? Oordeel zelf: ‘De grote mannen zijn nodig voor ons leven, opdat de wereldhistorische beweging zich periodiek en bij vlagen vrij kan maken van afgestorven levensvormen en van napratend geklets.’ Als hij conservatief was, dan zijn die woorden het bewijs dat het ware conservatisme verandering erkent - de ‘wereldhistorische beweging’ - ja, het zo nu en dan nodig vindt die ‘wereldhistorische beweging’ een handje te helpen. Dat vonden de communisten, die ook geloofden in de ‘bewegingswetten der geschiedenis’, trouwens ook - met een beroep op hun grote mannen.
NRC Handelsblad van 24-10-1995, pagina 9