Het zere been van de minister
Met recht kan gezegd worden dat de Europese samenwerking zoals die in de Europese Gemeenschap gestalte heeft gekregen, een kwestie van gezond verstand is, dus een zaak die onder vrijwel alle omstandigheden vanzelfsprekend zou zijn geweest. Dat neemt niet weg dat zij, historisch gezien, pas in de Koude Oorlog tot stand is gekomen, ja daarvan het produkt is.
Met andere woorden: het is zeer de vraag of zonder Koude Oorlog die samenwerking die mate van innigheid zou hebben gekregen die zij, met vallen en opstaan, sinds 1950 heeft gekregen. In elk geval is daarvóór, toen er ook alle aanleiding voor was - bijvoorbeeld na de Eerste Wereldoorlog - die mate van innigheid nooit bereikt.
Als het waar is dat de Europese samenwerking zoals wij die nu kennen, het produkt is van de Koude Oorlog, dan betekent dit dat het einde van de Koude Oorlog niet ongemerkt aan haar voorbij zal gaan. Anders gezegd: als het bestaan van de Sovjet-Unie, en vooral de dreiging die ervan uit scheen te gaan, middelpuntzoekend op West-Europa heeft gewerkt, dan is er alle aanleiding aan te nemen dat het verdwijnen van de Sovjet-Unie en van die dreiging middelpuntvliedend zal gaan werken.
Er is slechts één mogelijkheid die afbreuk kan doen aan de logica van die conclusie, en die is dat de Europese samenwerking intussen zo hecht is geworden, zozeer een eigen leven is gaan leiden, los van haar ontstaansgeschiedenis, dus los van de Koude Oorlog, dat ook het einde van de Koude Oorlog haar niet zal kunnen schokken. Maar dat is nu juist wat nog bewezen dient te worden.
Enkele gebeurtenissen na Maastricht, dat als een soort apotheose van de Europese eenheid werd gevierd, doen twijfelen aan die hechtheid. Duitslands eigenmachtige erkenning van Slovenië en Kroatië (waar op zich zelf misschien alles voor te zeggen viel) en de verhoging van de Duitse rentetarieven (op zich zelf ook heel plausibel) wijzen in een andere richting.
In elk geval kan, bij wijze van antwoord op de vraag wat Nederland te doen staat nu de internationale omgeving waaraan het in veertig jaar gewend was geraakt, zienderogen afbrokkelt, niet meer worden volstaan met een verwijzing naar de Europese Gemeenschap en de Europese Politieke Samenwerking, zoals minister Van den Broek tot voort kort placht te doen. Immers, het moet nog blijken dat die Gemeenschap en die Samenwerking zelf immuun zijn gebleven voor die wereldschokkende veranderingen.
Gelukkig zijn er op minister Van den Broeks departement mensen die niet tevreden zijn met dat te gemakkelijke antwoord. Een hunner is drs. H.J. Hazewinkel, plaatsvervangend chef van de directie Europa, die in Het Parool van 4 januari een artikel heeft geschreven waaruit op z'n minst blijkt dat de gebeurtenissen van de laatste jaren hem aanleiding tot nadenken hebben gegeven, en daarbij zegt hij dingen die bijna op kritiek op zijn minister lijken.
Zo vindt hij dat het Westen, dus ook Nederland, te lang heeft vastgehouden aan de fictie van de eenheidsstaat, zowel in de Sovjet-Unie als in Joegoslavië. Nu, dat is, vooral wat Joegoslavië betreft, tegen het zere been van minister Van den Broek geschopt, die, met vooral Engeland en de Verenigde Staten, lange tijd kampioen van die eenheid is geweest, ook nadat duidelijk was gebleken dat Servië deze slechts in de gedaante van Groot-Servië wil.
Hazewinkel wil in de eerste plaats ‘een ruimhartige erkenning van de gegeven feiten, zonder al te veel voorwaarden vooraf. De erkenning van de nieuwe politieke eenheden op het grondgebied van de Sovjet-Unie’ - over Joegoslavië praat hij niet meer - ‘is tot nog toe eerder schoorvoetend dan royaal gebeurd, al dringt thans het besef door dat er geen weg terug is’.
Erkenning van de feiten is het begin van alle wijsheid. Maar wat dan? ‘Verder moet gezamenlijk - uiteraard met de Verenigde Staten en Canada - worden gewerkt aan die nieuwe structuur van Europa. Gezamenlijk wil zeggen: niet een dictaat van de EG-lidstaten, dus geen herhaling van de fout van 1919’ (toen aan de verliezers van de oorlog een nieuwe ordening werd opgelegd).
Als forum voor ‘dat nieuwe Europa op voet van gelijkheid’ denkt Hazewinkel aan de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE) of - omdat de CVSE het nadeel heeft ook een produkt van de Koude Oorlog te zijn - aan een conferentie ad hoc, ‘waar alle uitstaande problemen besproken moeten kunnen worden, inclusief grenskwesties’, teneinde te komen tot ‘het herleven van het “Europees Concert”’, dat na 1815 voor bijna een eeuw vrede - althans geen algemene oorlog - heeft gezorgd.
Waarom daarvoor de NAVO niet gebruikt, met haar jongste spruit: de Raad van Samenwerking, die ook alle leden van het voormalige Warschaupact bevat? Dan hoeft er tenminste niet een heel nieuw apparaat te worden opgebouwd, maar kan gebruik gemaakt worden van de bestaande ervaring en expertise in Brussel. Maar dat is van secundair belang.
‘Het belangrijkste is het leren denken in andere machtsverhoudingen. Het is een historisch gegeven dat zulks vaak zeer moeizaam gaat, zoals Engeland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog moeilijk konden wennen aan hun nieuwe plaats in de wereld.’ (Ze kunnen het nog nauwelijks.)
Maar hoe dit ook zij: ‘Een generatie lang hebben we gedacht in een bipolair systeem: West tegen Oost. Het nieuwe systeem zal multipolair zijn - daar helpt ook geen Europese Politieke Samenwerking iets aan. Reeds nu blijken binnen de twaalf EG-landen op buitenlands-politiek gebied soms grote verschillen; als de Gemeenschap zich uitbreidt zal dit alleen maar sterker worden. Dat is niet het einde van de wereld, maar een logisch gegeven.’
Dat is allemaal juist en, voor een ambtenaar van BZ, nogal revolutionair. De vraag is echter of die grote verschillen in de CVSE of in die conferentie ad hoc niet evengoed, zo niet alleen maar sterker, zullen blijken. Maar goed, Hazewinkel onderkent tenminste dat de EG of EPS geen oplossing is, omdat daarin, anders dan de stichters dachten dat zou gebeuren, de grote onderlinge verschillen niet gesublimeerd zijn.
‘De stabiliteit in Europa’, zo besluit Hazewinkel, ‘is niet gebaat bij het bevriezen van bestaande verhoudingen. Vroeg of laat zal blijken dat dit geen recht doet aan de reële machtsverhoudingen, die immers constant in beweging zijn.’ Zeer juist, maar wat betekent dat voor Nederland? Dat het zich moet aanpassen aan de nieuwe macht die Duitsland aan het worden is? Of dat er niets overblijft dan, zoals tijdens het Europees Concert, zich terug te trekken in neutraliteit?
Hazewinkel zwijgt hierover. Anders zou hij wellicht zijn minister nog meer tegen het zere been hebben geschopt. Maar in elk geval heeft hij nu al een belangrijke voorzet gegeven voor een broodnodige discussie.
NRC Handelsblad van 10-01-1992, pagina 9