Een verdwenen isolement
‘Van den Broek isoleert Nederland in EG’. Aldus luidde een kop boven een artikel in deze krant op 13 maart jongstleden. Die kop vatte de gevoelens samen van ‘vooraanstaande Nederlandse leden van de christen-democratische, de liberale en de socialistische fracties in het Europese Parlement’. Volgens hen was onze minister van buitenlandse zaken, met zijn standpunt over het Europese veiligheidsbeleid, ‘onnodig gesoleerd geraakt’.
Nu kon al dadelijk bij deze consensus de kanttekening worden gemaakt dat de constatering van een isolement op zich zelf nog niet de veroordeling van het beleid dat tot dit geconstateerde isolement leidt, hoeft in te houden. Maar in dit geval was het wel zo: Van den Broek stond alleen met zijn standpunt, dus was het fout.
Een tweede kanttekening was deze: de Nederlandse leden van het Europese Parlement vertegenwoordigen niet hun land en zijn belang. (Dat horen ze ook niet te doen. Ze worden geacht Europa te vertegenwoordigen.) Eerder kan gezegd worden dat ze, in Straatsburg werkzaam naast hun collega's uit andere Europese landen, zelfs enigszins vervreemd zijn van eigen land. Hoe het ook zij - zij zijn niet de eerste aangewezenen om te bepalen wat het Nederlands beleid behoort te zijn.
Niettemin vertolkten zij, in dit geval, gevoelens die wel degelijk ook in Nederland bij politici van verschillende kleur leefden, misschien zelfs binnen het kabinet. De angst voor isolement is per slot van rekening een algemeen gegeven, niet specifiek eigen aan de Straatsburgse Nederlanders.
Maar kijk eens twee maanden later. Het standpunt waarmee Van den Broek zich zogenaamd gesoleerd had, is vrijwel ongewijzigd het standpunt van de NAVO en - wat in dit geval belangrijker is - van de overgrote meerderheid van de leden van de Europese Gemeenschap geworden. Dat is de laatste tien dagen duidelijk gebleken, eerst in Brussel, daarna in Kopenhagen. Het was nu Frankrijk dat gesoleerd was.
Zeker, dat is niet uitsluitend de verdienste van Van den Broek. In de loop van de laatste maanden zijn de meeste Europese partners ook tot de conclusie gekomen dat, als puntje bij paaltje komt, hun veiligheidsbelangen meer gediend worden door het bestaande bondgenootschap met de Verenigde Staten dan door een organisatie waarvan ze weinig meer weten dan dat Frankrijk er de eerste viool in zou spelen.
Het is vooral de ommezwaai van Duitsland, dat nota bene in het begin van dit jaar samen met Frankrijk een voorstel voor een Europees veiligheidsbeleid had gedaan, die die doorbraak heeft bewerkstelligd en daardoor Nederland uit zijn isolement - altijd nog, in meerdere of mindere mate, gedeeld met Engeland, Denemarken en Portugal - heeft gehaald. Maar wie weet zou dit niet zijn gebeurd als Nederland voortijdig dat isolement zou hebben beeindigd. In elk geval hebben de ontwikkelingen Van den Broek voorlopig - en dat is wat in de politiek telt - gelijk gegeven.
Opnieuw dringt zich de vergelijking met dertig jaar geleden op. Toen verzette Nederland zich, onder leiding van Van den Broeks voorganger Luns, tegen Frankrijks plannen voor een Europese politieke unie - met vrijwel dezelfde argumenten als Van den Broek tegen de Franse plannen van nu hanteerde. En ook toen maakten Nederlandse politici, ook binnen het kabinet, zich bezorgd over een Nederlands isolement - te meer omdat dat isolement (binnen een Europese Gemeenschap van zes leden) niet een paar maanden maar, nauwelijks onderbroken, een paar jaar duurde.
Begin 1962 gingen de ministers van buitenlandse zaken van de Zes in Parijs praten over een laatste versie van het Franse plan. Luns' ambtenaren hielden hun hart vast dat hun minister eindelijk zou bezwijken voor de binnen- en buitenlandse druk (of er al voor bezweken was). Maar wat gebeurde er? President De Gaulle had op het allerlaatste ogenblik eigenhandig nog enkele wijzigingen aangebracht in die laatste versie - en die wijzigingen bleken voor alle partners onaanvaardbaar.
Daarmee was Nederlands isolement verdwenen en waren de Franse plannen voor een Europese politieke unie voor ten minste tien jaar van de baan. Dat zou zeker niet zijn gebeurd als Luns niet langer dan velen in zijn eigen achterban lief was voet bij stuk had gehouden. Dat die politieke unie er later, onder andere omstandigheden (de Gaulle van het toneel, en de Gemeenschap met negen, later twaalf leden), in andere vorm weer ter sprake is gekomen, doet aan Nederlands historische rol van toen niet af.
Wanneer we dertig jaar later de geschiedenis zich zien herhalen gaan we haast denken dat er immanente krachten of belangen zijn die maken dat de buitenlandse politiek van een land in de loop der jaren toch niet wezenlijk verandert. Dat heeft natuurlijk ook wel te maken met de persoonlijkheid van de betrokken minister, maar toch meer met geografische, historische, culturele en bureaucratische factoren, die ‘objectiever’, zo niet ‘eeuwiger’, zijn en waarvan de werking niet eens bewust hoeft te worden ondervonden - in Nederland wordt zij dat nauwelijks! - om toch, in het beleid dat hun resultante is, haar hardnekkigheid te laten gelden.
NRC Handelsblad van 11-06-1991, pagina 9