Nederduytsche poemata 1616(1983)–Daniël Heinsius– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Aen Daniel Heins. MEt walging, jae op't hoochst heb ick veracht het geen Dat de begaefde mensch berooft van alle reen, De dulle dronckenschap. maer prach met trogglent gnocken Nu om een schuyfjen, en van't geen zy gulsich slocken Een weynichjen ter sluyck. van die (meen ick) die sijn Oock dronckaerts, niet van Frans of schrale Rijnsche wijn, Maer Pegasus fonteyn. O driemael drie Godinnen VVtdeelsters van die dranck, laet my genade vinnen, Op dat ick desen lof, die ick gans niet verdien, Mach tegenspreecken, om daer door de Nijdt t'ontvlien, Die altijdt schrolt op eer, en willens niet wilweten Dat dit is het gebruyck van aertige Poëten. VVant ghy Apollo prent niet eens in u gedacht Dat ick vermetelick my 'tselve waardich acht. A.R.V. Vorige Volgende