Snikken & smartlapjes
(1976)–Hermine Heijermans– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
[pagina 29]
| |
1Wie kent niet de weezen in 't zonderling kleed,
Wier droevig bestaan men zoo dikwijls vergeet.
Ze trekken de aandacht van U en van mij
Al gaan zij ook stil en bedeesd ons voorbij.
Toch treft het mij altijd weer diep in m'n hart
Die kleeding half rood en half zwart;
Het doet toch een kinderhart ook pijnlijk aan
Om steeds in zoo'n dracht uit te gaan.
refrein
Gij ziet ze daar loopen in 't rood en in 't zwart,
Gezichtjes zoo ernstig en droef is hun hart,
Zij hebben geen vader, ze hebben geen moe
En niemand die dekt hen bij 't bedje gaan toe.
Zij zijn wel de armsten in 's wereld bestaan
Want wie trekt het lot van een weeskind zich aan,
In 't groote gesticht vindt het voortaan z'n thuis
Daar weent het in stilte om 't ouderlijk huis.
| |
2Is dat voor het kind niet genoeg nog misschien?
Moet iedereen nog aan z'n kleederdracht zien
Dat vader en moeder zoo vroeg gingen heen,
Het kind achterbleef zonder geld en alleen,
Dat voortaan liefdadigheid zijn zal een deel?
Bij iedereen is het te veel.
Vergeefs zoekt 't overal nu moeders schoot,
Dat plekje waar 't kindje werd groot.
refrein
| |
3Er zijn zooveel armen in deez' maatschappij
Maar toch zijn zij altijd nog rijker dan zij.
Al slapen zij 's nachts op een bedje van stroo
Ze missen ten slotte de weelde niet zoo.
Ze weten het, moeder is steeds om hen heen,
Dat heeft het kind noodig alleen.
Al heeft het bij and'ren zelfs meer nog dan thuis,
't Is 't liefste in 't ouderlijk huis.
refrein
|
|