En met de handen om haar middel duwde hij haar voort, tilde haar half-op... Oef!
‘We zhitte!’... blaasde hij buiten adem.
‘'t Is me 'n reis’ - blaasde Saar terug, terwijl ze hem knietjes gaf.
‘Rhaten we nou uitkeike voor de dhuinen!’ zei hij. Ze plakten hun neuzen tegen het raampje, maar zagen niets.
‘Ze zhulle wel khoomen! Heb gedurd kindrief!’
De trein stopte.
‘Zhijnen we hier in Zhandvoort meneir de condhukteùr?’
‘In Zandvoort? Ben je gek? 't Is hier Halfweg!’
‘What voor harfweg?’
‘Station Halfweg! Mag ik je kaartjes zien?’
‘Arweer me kaaretjies’....
‘Je bent verkeerd! Uitstappen maar! Je hebt in Haarlem den verkeerden trein genomen.’
Ze stapten uit. Van moeheid en zenuwen kon Zakkie eerst niets zeggen. Toen zei hij sissend: ‘Zaar, ze besteren me!’
Ze moesten naar den chef en deden hun beklag. De chef kon er niets aan doen. Ze zouden het best doen een volgenden trein af te wachten en weer terug naar Haarlem te rijden.
Toen ze van den chef kwamen, ging juist de trein naar Amsterdam weg. De locomotief floot.
‘Hij fhruit nog,’ - zei Zakkie woedend, maar aan de teleurstelling van z'n meissie denkend - vervolgde hij vriendelijk; ‘Kindrief, we hebbe d'r nog gheen kwarthiertje over gereje.... Wirre we dat endje rhoopen?’
‘Seker’ - zei Saar, die ook in de verbeelding was, dat je in 'n half uur van Halfweg naar Haarlem kon komen; ‘seker, dan sijnen we d'r om vijf uur.’
Ze liepen nu over den langen, vervelenden weg,