Zij, den mond achter het groen masker vertrekkend, zooals zij zich verbeeldde dat freules spraken, een mond als een pruilig spitsje, antwoordde met effectatie:
‘... Oòh pardon mijnheer... oòh pardon... 'k Sweet soo dat 'k liever is 'n walsie oversla.’...
‘Kom, schoone onbekende,’ drong hij aan, graaflijk van gebaar in zijn adellijk kostuum: ‘maar één walsje!’
Rosselies grinnekend van lol dat hij haar niet herkende, sprak weer met verknepen mondje en geluid érg hoog, schrikkelijk-aristocratisch:
‘... Nee, zag... 'k Voel me beenen haast niet onder me lijf, zag... Nee, zag!... En mijn aanstaande is zoo schraklijk jaloersch, zag...’
Dan kwam manke Willem op haar toe, haalde z'n pruim van onder zijn domino en groette:
‘Dag Rosselies...’
‘Pardon mijnheer.... Comprenez pas... Comprenez pas...’
‘Owie! Owie!’ fransch-sprak de manke en dan: ‘Wij hooren bij mekaar, Rosselies, ik met me anderhalve poot, jij met je pooten van niks... Heb-ie geen lust in 'n polka, ouwe?’
Maar Rosselies, walgelijk van affectatie, zuinigjes pratend met een stem als van een piepjong bakvischje ging er niet op in.
‘... O foei!... Fidonc... Sivoeplee... Sievoeplee... Comprenez pas... O fidonc...’
Daar kwam Bas bij 't buffet, sprak haar aan in zijn Vlaamsch dialect:
‘Awel schoon masker wilde gij 'n-e pinte Leuvensch of drinkde-gij lievers 'n-e kapperke Faro? Wat zij-de gij vandaag struis: Ge heb wel oe beaujour...
Rosselies schurkte van pleizier.
‘Nieje meneèr,’ zei ze met een hooge falset: