Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] Gewaarschuwd. 1. Een jongling en een jonge maagd Die stonden in een schoone streek, Te zamen bij een snelle beek: Hij had het minlijk kind gevraagd, Of zij hem liefde en trouw woû geven Voor heel haar leven - En had beloofd met liefde en trouw Haar aan te hangen als zijn vrouw. 2. Zij toefde met haar antwoord nog.... Wel was er iets in haar gemoed Pat sprak: 'hij 'lijkt toch vroom en goed!’ Maar ook sprak er iets ànders toch: Hij scheen ligtzinnig - en voor 't leven Haar trouw te geven, (Zoo dacht ze) heeft reeds menig maagd Te droef zich, en te laat, beklaagd. [pagina 147] [p. 147] 3. De jongling wacht - en plukt een roos, Die groeide aan d'oever van de beek, (De schoonste was 't uit heel de streek) En hij bewondert haar een poos; Staart in verrukking op haar kleuren En riekt haar geuren.... Maar werpt, bij 't welken van haar blad, Het bloempjen achtloos in het nat. 4. En 't meisje ontwaakt als uit een' droom, En spreekt: 'gij arme rozeknop! Straks hieft ge fier uw' stengel op, - Thans drijft gij stervend in den stroom... Och! menig maagd kon in uw wezen Haar toekomst lezen!’ Zoo fluistert ze: en verhaast haar' tred... (Gewaarschuwd, is reeds half gered!) Vorige Volgende