Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Van een tuinmansdochtertje. 1. Tuinmans Geerte! wil je gieten Al de blômkens die er staan, Kindlief! 't moet u niet verdrieten Op een ieder acht te slaan. Elk wil zijn bescheiden deel, Niet te weinig, niet te veel. 2. Giet je met te groote plassen, Giet je met te schriele hand - Wat der teêre bloem zoû passen, Waar' te weinig voor de plant; Waar er één om méér nog vroeg, Had een ànder lang genoeg. 3. Tuiniers Geerte! wil je vrijen Met uw blooden Japikbuur, Laat wat van uw stuursheid glijên, Kijk zoo straf niet en zoo zuur: Door een kusje vier of vijf Krijgt de knaap een hart in 't lijf. [pagina 120] [p. 120] 4. Maar - als Teunis spreekt van trouwen, 't Stoutertje (zoo schalk en wild), En je wou den kwant behouên, Wees met zoentjes niet zoo mild: Denk: waar de één om méér nog vroeg, Had ligt de àndre allang genoeg! Vorige Volgende