Al de volksdichten. Deel 1(1865)–Jan Pieter Heije– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] Van een' herderin. 1. Daar was ereis een herderin, Een herderin met eeren; Zij liep blootshoofds en barrevoets En pover in de kleêrén; Maar blonder haar en rooder koon, Méér Vroomheid, Zedigheid en Schoon Kan niemand ooit aanschouwen Bij Juffers of Mevrouwen! 2. De Jonker van het Beemsterland Die had in haar behagen; Hij bood haar goud en zilver aan En kanten om te dragen. De herderin die zeî: 'Mijnheer! Ik heb zooveel als ik begeer, Bewaar je kanten mouwen Voor Juffers en Mevrouwen.’ [pagina 115] [p. 115] 3. Dan was er nog een Boereknaap, Die had in haar behagen; Hij bood haar brood en zuivel aan En liefde heel haar dagen; En blozend zeî de herderin: 'Gelijk van goed, gelijk van min! Ik dien je wel te trouwen... Jou kiezen geen Mevrouwen!’ Vorige Volgende