| |
| |
| |
Register Van saken die in dit Tractaatjen verhandelt worden. Het cijffer getal wijst aan niet de Paragraphen, maar de Paginaas.
| |
A.
Aanroepinge van Heyligen niet te vinden in de H. Schrift, pag. 26. mach op geen wonderen worden gegrontvest. 27. van Herssen-schimmen grijpt plaats in de R. Kerk. 64, 115. Van de H. Maget nevens de andere Heylige buyten de practijk van de Oude Kerke, en een Collyridiaansche Ketterye, 162. Van sulke die by de Duyvelen in de Hell' zijn. | 60, 115 |
Abdis beswangert, wort op bevel van Maria van 't Kindt verlost door de Engelen, welke dan ook den Bastart, die naderhandt Bisschop Wierdt, uytbesteden. | 145. |
AEgidius Predikant der Waldensen hoort een Monnik binnen Florencen seer heftigh tegens de Waldensen uytvaren. | 212, 213 |
Aflaten van Sixtus de IV. en andere Pausen over 't lesen van de Rosekrans. | 139, 140 |
Aflaat van de Paus staat onseker op schroeven. | 44 |
Adrianus een Heydensch Keyser doet wonderen na sijn doot. | 36 |
Agesilaus lacht met de Thaisii, om datse hem wilden vergoden. | 48. |
Agnus Dei, wanneer van de Pausen gewyedt, 351. waar van gemaakt, 352. op een wijse niet duldelijk by een waar Christendom, 353. De grote gewaande kracht daar van, 354. tot 357. Hoe uytgedeylt, ontfangen en bewaart, 357. Is bygelovigh, 358. tot 360. Daar van hebben de Apostelen en Oudt-Vaderen niets geweten, 361. Wanneer ingekomen, 362. Oorspronkelijk uyt het Heydendom. | 362, tot 364 |
Alanus krijght van Maria een ringh en keten van haar Maagdelijk hayr, en wordt door haar melk van doodelijke wonden genesen. | 136 |
Albigensen. Siet Waldensen. | |
| |
| |
Albigensche Ketter door vijfthien duysent Duyvelen beseten, daar mee speelt Dominicus aardigh de Comoedie, | 166, tot 182 |
Alexandra een Rosekrans Juffer wort vermoort, en haar hooft in een put geworpen, 't welk na vijf maanden uyt de put opklimt, om by Dominicus te biechten. | 132, 133 |
Alexander de III. Canonizeert Thomas Becket, 17. Een hoogmoedige Paus treedt Keyser Frederik op de neck, en dringt Hendrik de II. Koninck van Engelandt tot een noyt meer gehoorde poenitentie, 18. Vernadeelt de Waldensen door den Ban en andere tijdelijke lasten, | 456, 457 |
Alexander de VI. verkoopt Christus selve. | 5 |
Alfonsus van Ferrarien door Pius de V. verongelijkt. | 316 |
Ambrosius verfoeyt Kettermoorden. | 272 |
Annas Burgaeus met des selfs verklaring. | 232, 233 |
Antichrist sal grote mirakelen doen. | 32 |
Antonius Pagi, willende het Marteldom van Vrsula en hare Maagden voor uyt sonder bewijs stellen, werpt evenwel alles wat daar van geschreven is door andere over hoop. | 108, tot 110 |
Antonius Palearius door Pius de V. binnen Romen verbrant. | 223 |
Apostelen hebben geen vervolgen, maar wel vervolgt te worden geleert, 227, 228. Overwinnen de dwalingen door overtuygende bewijsen, 230. Geven over hartneckige afgedwaalde geen ander bevel, als dat men den Kerkelijken ban daar tegens sal gebruyken. | 231 |
Apotheosis siet Canonizatie. | |
Arianen verklaren in een groot Concilium, dat naderhandt van Paus Liberius is goet gekeurt, de Rechtsinnige voor Ketters, en noemen haar selven Katholijke. | 286, tot 289 |
Arianen in de landen van Albi. | 426 |
Athanasius moet vluchten door de Ariaansche Vervolgingen. | 240 |
Averroës spot met de Christenen, om datse haren Godt eeten. | 467 |
Augustinus verwerpt vervolgingen over Godsdienst, 245. door andere aangeset versoekt alleen wetten tot inteuge- | |
| |
| |
ling van de wreedtheden der Donatisten, 252. En ter bewaring van de vryheyt van conscientie, 253. Betuygt opentlijk tegens conscientie dwang, 267. Versoekt selfs, dat Donatisten wegens moorderye het leven verbeurt hebbende, aan 't leven niet mogen gestraft worden, 256. Is geen voorstander van hedensdaagsche Fransche vervolgen, 272. tot 274. Sou vervloekt hebben de wreedtheyt van Dominicus en Pius, en van so veel bloedtdorstige menschen, 257. tot 259. Stelt de Heylige in den Hemel niet tot aanbiddinge maar tot navolginge voor 391. Gebruykt tegens de Manicheen so krachtige redenen tot beschimpinge van een onsienlijke lichamelijke tegenwoordigheyt en eygentlijk eeten van Christus, ook van sijn zijn op verscheyde plaatsen teffens, dat opentlijk daar mee te kennen geeft, dat hy noyt eenige eygentlijke lichaams tegenswoordigheyt, en veel minder een Transsubstantiatie in 't H. Avontmaal erkent heeft, 539, tot 543. Merkt het huwelijks verbodt voor de Geestelijkheyt der Manicheen aan als een dwaling, en lacht desgelijks met het Manichaeisch verbodt van sekere soorten van spijse. | 543, 544 |
Avondtmaal oneygentlijk by de Oudt-Vaderen een Offerande oock wel een onbloedige Offerande genoemt, en in vervolg van tijt van haar aan een Altaar uytgedeylt, en waarom, 484, tot 486. Des selfs broodt in de Oude Kerk gesuurt spijsbaar broot, 494, 495. Wanneer verandert in ongesuurt broodt, 496, 497. Wanneer verandert in Ouwelen. | 498, 499 |
Azymiten, so noemden de Grieken wegens 't ongedeessemt broodt de Latijnen. | 496 |
| |
B.
BArbes zijn Leeraars van de Waldensen. | 212 |
Baronius verwerpt de gesichten van Elisabeth van Schonawgien en Richardus Praemonstratensis, 101. Versiert een geheel andere historie over Vrsula, 102, tot 104. gaat daar in niet recht te werk, 105. Roept seer klaaglijk uyt het verval van de Kerck in de thiende Eeuwe. | 121 |
| |
| |
Beatificatie, wat die is, en wie al gebeatificeerde waren in de seventhiende Eeuwe, 3. een lager tot de Canonizatie. | 5 |
Beatrix een Nonn en Devotaris van Maria loopt uyt het Klooster en speelt in publijke Hoerhuysen vijfthien Jaren de Hoer, terwijl de Maget Maria in die geheele tijt haar dienst in 't Klooster waar neemt, 141. wordt na haar doot als een Heylige aangebeden en doet veel mirakelen. | 545 |
Beda weet van geen Ursulijne Maagden. | 74 |
Beeldt van de Maget Maria spreekt, 146. gelijk oock het beeldt van Thomas van Aquinen. | 369, 508 |
Beelden niet van Oudts in de Christenheyt toegelaten, 325. maar wel gevonden by Heydenen en Ketters. | 345, 346 |
Benedicta Florentina een fameuse Hoer en Liefhebster van de Rosekrans, wordt een en andermaal door Dominicus van vier-hondert-vijftig Duyvelen verlost, 183. Siet dat Dominicus in de gestalte van Christus de gekruyste Miss doet, terwijl Christus en de H. Maget daar oock verschijnen. | 184 |
Berengarius met sijn gevoelen over 't H. Avontmaal veroordeelt. | 479, 497 |
Bernardus Abdt van Claravaux beschrijft op een vervaarlijke wijse het verderf van de Roomsche Kerk in sijn tijdt. | 121, 125 |
Bernardt een Dominicaner Monnick vergiftigt Keyser Hendrik de VII. met de Communie. | 406 |
Bygelove, wat het is, 14. Daar in bestaat de gewaande heyligheyt der Roomsgesinde, 15. was in de Kerk al sterk aangegroeyt ten tijde van Augustinus. | 117, 118 |
't Bloeme-Kransjen van de H. Maget. | 193 |
Brief over wreede Moorderyen van de Waldensen van Louis d' Appiano een der Huisbedienden van Michaël Gisler naderhandt Pius de V. | 219 |
Broederschap van de Rosekrans goedtgekeurt van Sixtus de IV. | 138, tot 140 |
Broot spijsbaar en gesuurt Oudtijts tot de Communie gebruikt, 495. Verandert in ongesuurt, wanneer en waar- | |
| |
| |
om, 496, 497. Hoe en wanneer verandert in Roomsche Ouwelen, en hoe wedersproken. | 498, 499 |
| |
C.
CAnonizatie, wat die is, 2. wordt door veel gelts verkregen, 4. Hoe men daar in van 't begin ten eynde voortgaat, 6, tot 10. strekt tot verheffing van een ydel Roomsch geloof van haar Godtsdienst, 8. Het gereedtste middel om in verdorven tijden het gemeyne Volck te blindthocken en buyten ondersoek te houden, 120, 127, 128, 200. Is met alle gebedekens, gesangen, gebeertens en verderde toe-takeling, sonder belofte en buyten 't woordt van Godt; en by gevolg sot, een misbruyk van Godts H. Naam en een Afgodisch werk, 10, 11. Daar door wordt Godtsdienstige eere aan een gecanonizeerde opgedragen, even als eertijts in 't Heydendom, 13, 14. rust op valsche en onsekere gronden, 14, tot 44. Is wel volbracht omtrent Oproermakers en bloedige Vervolgers, 17, 18, 19. Oorspronkelijk uyt het Heydendom, 49, 50. En geheel gelijk aan de selve, 53. Wanneer een Paus het aller-eerst heeft gecanonizeert, 57, 58. Wanneer hy sulks aan andere buiten hem heeft verboden, 55, 155. Brengt veel voordeelen toe aan de Roomsche Kerk, 203. Is oock by voorname Mannen in de Roomsche Kerck wedersproken, 203, 204. Is om redenen verwerpelijk, 388. Gecanonizeerde aan te roepen is aan te roepen dat men niet en weet. | 389 |
Carpocratianen en Gnostici eerden en dienden de beelden van Christus, 346. Gaven door haar schandelijk gedragh oorsaak, dat de rechtsinnige Christenen vervolgt wierden. | 429, 431 |
Cathari waren Manicheen. | 425 |
Catharina een fameuse Hoer binnen Romen, en te gelijk een Liefhebster van de Rosekrans, 143. Om haar te bekeeren komt Christus uyt den Hemel, en veinst voor haar bekeering een Hoerejager te zijn. | 143, 144 |
Christus wordt in 't register der Goden door den Roomschen Raadt niet gestelt, om dat den Raadt oordeelde, dat die sake het aller eerst tot haar en niet tot den Keyser hadd' | |
| |
| |
moeten gebracht worden, 51. Doopt en doet na sijn Hemelvaart noch Miss op aarden, 131. Komt in de gedaante van een schone Iongeling by een Roomsche Hoer, en veinst een genegentheyt tot ontucht, 143, 144. De ware Schrick voor de Duyvelen, 154, 155. Komt met sijn trouwe bewaring by het Rosekrans Volk naeulijks eens in bedenking, 185. Heeft geen vervolgen, maar wel vervolgt te worden geleert, 226. Keurt lichamelijke straffen over 't stuck van Godtsdienst af. 229. Heeft sich selfs niet meer als eens geoffert, 342. Kan volgens de Roomsgesinde gestolen, en verder mishandelt worden, 466, 482, 483. Is de lastering van de Vyanden onderworpen geweest, 420. Kan volgens Humbertus in 't Sacrament waarlijk met de tanden der gelovige vermaalt worden. | 479 |
Chrysostomus spot met Laban om dat Laban spreekt van 't steelen van sijn Goden. | 293, 294 |
Chymerijke Heiligen der Roomsgesinde en daar onder Vrsula met hare elf duisent Heiligen, &c. | 64, 65 |
Collyridianen eerden en dienden de Maget Maria als de Koninginne des Hemels. | 344 |
Concilium van Arranen noemt sich Catholijk, 286. des selfs verklaring, of schoon van een Paus bevestigt, geen onfeilbaar bewijs van Ketterye of waarheyt. | 284, 289, 295 |
Constantius een Ariaansch Keyser vervolgt de Rechtsinnige, en wordt daar over van Hylarius bestraft. | 241, 242 |
Cyriacus Paus van Romen trekt met de Vrsulijne Maagden na Keulen, om de Martel-kroon te ontfangen. | 65, 66, 81, 82 |
| |
D.
DAimones van de Heidenen, hoedanige sy waren. | 14 |
Discipelen van Christus aan lasteringen onderworpen. 420. Siet verders Apostelen. | |
Dominicus Guzman een bloedige Vervolger van de Waldensen; des selfs Moeder droomt, dat se van een jongen hondt swanger was, die een brandende Fackel in sijn mondt droegh, en wordt het Hooft van de Dominicaner | |
| |
| |
Ordre, 19. Voert de Rosekrans in, 128, tot 130. Hoort de biecht van een afgesneden Meysjens hooft dat vijf maanden in een Put hadd' gelegen, 132. Wort van de Maget Maria gekust en met haar melk gedrenkt, 134. Leert de Rosekrans aan een fameuse Hoer Catharina, terwijl se een Hoer blijft, 143. Ontfermt sich over een besetene Albigensche Ketter en speelt daar mede een aardige Comoedie, 166, tot 182. Stemt met de Duivelen t'samen in een haat tegens de oneerbiedigheit omtrent de Salige Maget, 168. Ontfangt den lof van de Duivelen over sijn Preek en Rosekrans, 169. Ook over hem selfs, 170. Ondersoekt seer omstandelijk by de Duivelen, hoe 't met de verdoemde in de Hell gelegen was, 173. Voor wie in den Hemel de Duivelen het meest verschricken, 175. Seyt in de tegenwoordigheit van Maria met twaalf duysent menschen overluydt de Rosekrans op, en verlost daar mee een Albigensche Ketter van vijftien duisent Duivelen. 181, 182. Werpt vier hondert en vijftig Duivelen uyt Benedicta Florentina een Hoer en Liefhebster van de Rosekrans, 183. Doet mirakeleuslijck Miss in de gedaante van de gekruiste Christus, 184. Plukt de Duivel in de gedaante van een Mussche geheel kaal, 365. Dwingt de Duivelen, dat se door de Heilige moeten borgh stellen, dat se in de besetene niet sullen wederkeeren, 376, 377. Moet sich by de Duivel over het spreeken verontschuldigen, 378. Dwingt de Duivel, terwijl hy hem brengt door 't geheele Klooster, dat hy moet klappen alles wat 'er in 't Klooster onder sijn Monniken omging, 378, tot 380. Dringt hem verder, dat hy in de gedaante van een Aap de Kaars onder sware brandende smerten tusschen sijn Poten houden moet, terwijl Hy Dominicus sijn Predikatie schreef, 381. Werpt het Sacrament met grammen moede in de Rivier, 515. Wort de bloedige Vaandrager in de Kruisvaart van Simon Montfortius, en de grootste Aanhitzer tot de wreedste onmenschelijkheden, 520, 521. Verkrijght wegens sijn wreedheit tegens de Waldensen, de bevestigingh van sijn Order, 526. Verbiedt op sijn dootbedde onder de swaarste vervloekin- |
| |
| |
gen aan sijn Order het besitten van eygen goederen, 155, 156. Stervende wort hy van Iesus en Maria die aan 't bovenste gedeelte van twee ladders staan, sittende ten Hemel opgenomen. | 382, 383 |
Dominicaan Iohannes Vincentinus een grote Mirakelblaser en bedrieger. | 37 |
Dominicaan (een) wort van de Duivel beseten, om dat Hy niet meer als eens sonder verlof en een Kruis te maken in de Stadt gedronken hadd'. | 378 |
Dominicaan Dolmans, sijn uytnodiging tot een mondelinge conferentie, wort met veel genoegen aangenomen, 302. 303, 558. Verbergt sich achter ongenoemde Autheuren, 405. Blaast moort en dreyging, en is daar in gelijk aan den Heydenschen Domitius, 259. wordt ten toon gestelt in sijn laster-redenen, 534. Wort met sijn Kerck door een Argumentum ad hominem overtuygt van Manicheische Leerstucken, 536, tot 544. Is met sijne Confraters selfs schuldig aan onteering van Christus en de gesegende Maget, waar mee Hy de Waldensen heeft willen bekladden. | 544, tot 546 |
Dominicaan Bernard vergiftigt Keyser Hendrik de VII. met de Communie. | 406 |
Dominicanen tot Bern voor de tijden van de Reformatie wegens hare bedriegerijen verbrandt, 38. Groote yveraars voor de Rosekrans en waarom, 30. Hebben t'sedert hare eerste instelling allerhande beroertens alomm' in de Roomsche Kerk veroorsaakt, 548, tot 552. Trachten een Nieuw en Eeuwig Euangelium in te voeren, 552, tot 554. Sijn verbrekers van 't Testament van Dominicus, 555, tot 558. Misbruyken tot Maastricht de oogluiking van Hare Hoogh Mog. | 547 |
Domna met hare Maagden te Romen gemartelt. | 73 |
Donatisten waren Scheurmakers, 246. Vervolgers. 247. Wreedt in selfs moort, 248. Verschrickelijk voor haar eygen Volk, 249. Door geen overtuygende redenen of bewijsen te versetten, 250, 251. Worden door Keyserlijke Wetten en straffen dieswegens beteugelt, 253, 254. Hebben daar over geen redenen van klachten, 262, 263. | |
| |
| |
Geenerhande overeenkomste tusschen de Oude Donatisten en Religions Verwanten in Vrankrijk. | 273 |
Doode of Duyvelen mogen over Geloofs stucken niet gevraagt worden. | 185, tot 187 |
Doode wierden door bygeloov wel met een Avontmaals broot begraven. | 489 |
Drinkbeker ontseyt in de Communie aan de Leken een Heyligschending eenigsins gelijk aan de dwaling der Manicheen. | 536, tot 539 |
Duyvelen klagen seer over de Rosekrans, 154. Sijn groote voorstanders van de eere van Maria, 168, 180. Smeken by Dominicus per passionem Iesu Christi & per merita ejus Matris &c. 176. Hebben de Landen en Steden van de Gereformeerde verlaten, en huysvesten by de Roomsgesinde heel anders, als het was ten tijde van Christus, 372, tot 375. Sijn schroomachtigh voor Gereformeerde Stockslagen, 373. Worden van Dominicus by honderden en duysenden uytgeworpen, 154, 182, tot 184. Oock van Pius de V. Doch de macht van Pius over de Duyvelen niet te vergelijken by die van Dominicus, 376, tot 381. Yveren voornamentlijk tegens Dominicus en sijn Order. | 170 |
| |
E.
EEre, hoedanigh een door de Canonizatie ge-eygent wort aan de Heylige na de wijse van 't Oude Heydendom. | 13, 14 |
Egyptenaars maken verscheyden Goden en Godinnen om verscheyden redenen. | 50 |
Elevatie, wat die by de Roomsgesinde seggen wil. | 6 |
Elisabeth van Schonawgien ontfangt openbaringen over Ursula; heeft groote gedachten van haar selfs; hare Openbaringen wierden sottelijk voor Goddelijke gehouden. | 87, tot 90 |
Engelen verlossen op bevel van Maria een Abdiss van 't Kindt en besteden den Bastardt ter opvoeding, die naderhandt Bisschop wordt, 145. Verschijnen meer als hondert met Maria in kleding en wapenen van gout, om de Duyvelen te dwingen tot het verkondigen van Maria's | |
| |
| |
Lof. | 178 |
Erasmus klaagt over verçierde Mirakelen. | 41 |
Eremijt geeft aan een Soldaat raadt, om door middel van Engelsche groetenissen een schandelijk oogmerk te bereyken. | 135 |
't Euangelium der Roomsgesinde niet van Christus of sijn Apostelen geleert, 186. Het ware Euangelium met des selfs doorbreekend licht ten tijde van Dominicus door moort en allerhande gewelt bestreden. | 188, &c. |
't Eeuwig Euangelium van de P. P. Dominicanen. | 552, tot 554 |
Eutychiaan een Novatiaansche Bisschop doet mirakelen. | 30 |
Eygentlijke lichamelijke tegenwoordigheyt van Christus in 't H. Avontmaal rust buyten de H. Schrift op een menschelijk goetdunken van de R. Kerke, 473, 473. Is tegens Berengarius vastgestelt. | 479, 497 |
| |
F.
FErdinandus Alvares de Toledo Hertogh van Alba, roemt dat Hy in de Nederlanden achtien duysent menschen door Beuls handen heeft doen omkomen, en ontfangt, wegens sijn wreedtheyt op een seer plechtelijke wijse van Pius de V. een gewyedde Hoedt en Degen. | 224 |
Fermentaten worden de Grieken genoemt en waarom. | 496 |
Frans Hertogh van Britannien, en sijn Vrouw Margriet, versoeken by Sixtus de IV. herstelling van de Rosekrans. | 137, tot 139 |
Frederick toegenaamt Barbarossa Keyser lijdt binnen Venetien dat Paus Alexander de III. hem op de neckt treedt. | 18 |
| |
G.
GAmalëel stremt met sijn redenvoering de voorgenomen vervolging tegens de Apostelen. | 230 |
Gaven van de H. Geest worden te Romen verkocht. | 4, 5 |
Geloofs-stucken eerst bewesen uyt de H. Schriften, konnen daar na door wonderen wel luysterrijk gemaackt worden, 26. Moeten uyt de H. Schriften en uyt geene andere als ware Geloofs-stucken worden bevestigt. | 170, 171, 185, 186, 295, tot 303 |
| |
| |
Genebrardus klaagt vervaarlijk over het verval van de Roomsche Kerke, omtrent het eynde van de negende Eeuwe. | 220 |
Gereformeerde hebben oock sedelijke deugden, 201. Geen Kettersche leerstucken. | 281, tot 284 |
Geregtigheyt vindt geen plaats in wreede vervolgingen over Godtsdienst. | 234, 235 |
Gesichten en openbaringen over Vrsula, 71, 81, 86, 87, 90. Verworpen. | 95, 104, 105 |
Getuygnissen van Nonnen, Quesels &c. over mirakelen ydel. | 41 |
Gevoelens van Paschasius Radbertus en Bertramus over 't H. Avontmaal, hoewel tegenstrijdig, worden geduldt eenige Eeuwen achter malkanderen. | 497 |
't Gevoelen van Bertramus, Iohannes Erigena Scotus en Berengarius in een Roomsch Concilium veroordeelt, en daar te gelijk vastgestelt, dat men Christus met de tanden vermaalt. | 479, 497 |
Gnostici siet Carpocratianen. | |
Goden wierden van de Heydenen op reys mee-genomen. | 511, 512 |
Godt wordt by de Roomsgesinde gebruykt tot een Spel-vertooningh, 11. Mach niet afgebeeldt worden, 11, 12. Oock niet worden gedient na menschelijke goetdunkens, maar na sijn H. Woort, 15, 16. De Godt, 16. der Roomsgesinde kan gestolen en mishandelt worden. | 283 |
Godtsdienst mach niet onderscheyden worden in een meerdere en minderen. | 55 |
Godts-vreters, als sodanige worden de Roomsgesinde van de Turken uytgescholden. | 513 |
Godtgeleerde, geene in de 12de Eeuwe, om de verschillen des Geloofs net en onderscheydentlijk voor te stellen. | 423 |
Gracchi bespot, en wie sy waren. | 263 |
Gregorius de II. verwerpt de afbeelding van de Godtheyt. | 12 |
Guido Soon van Simon Montfortius komt in een Krijgsstorm om 't leven. | 520 |
| |
| |
Guido Donatus een beroemt Mathematicus riekt de bedriegerijen van Iohannes Vincentinus. | 37 |
Gulde Trouw-ring van Vrsula binnen Keulen bewaart. | 69 |
| |
H.
HEmel wordt by de Roomsgesinde gemaakt tot een toneel. | 11 |
Hendrick de II. Konink van Engelandt doet op bevel van de Paus een seltsame poenitentie, en moet knielen voor de doots-beenderen van Thomas Becket. | 18 |
Hercules van Theben, des selfs Feestdagh. | 50 |
Hermannus Ioseph een seer devote Marie dienaar trouwt door toedoen van twee Engelen met Maria, en neemt daar op de naam van Ioseph aan. | 134 |
Heydenen hebben met meer waarheyt beschreven de levens van hare Wijsgeeren, als de Roomsgesinde die van hare Heylige, 41, 42. Vergoden hare wackere mannen, 50. Sulks wierdt in 't eerst volbracht door bysondere Personen; daar na door de Opperpriester, en oock by den Roomschen Raadt, 51. En by vervolg met een grote pracht, rechtende voor hare vergoodde Mannen op Tempelen, Beelden en Altaren, 52. Eerden en dienden de Beelden in sulck een betrecking als de Roomsgesinde, 344, 345. Prijsen en eeren de afvallige, 236. Lasteren de Christenen op een vervaarlijke wijse. | 421 |
Heylige (Roomsche) hebben niets meer als eertijts de Phariseen, 22, 23. een tijtlanck geëert in de Roomsche Kerk en daar na gëexcanonizeert, 49. Ghymerijke Heylige, 64, 65. In de Roomsche Kerck nevens hare gewaande mirakelen in de duystere tijden onder onkunde van 't Goddelijke Woort, de voornaamste zuylen van haar Godtsdienst, 127. Gelijk aan de Goden der Heydenen, 54. Als sodanigh mach niemant of schoon door mirakelen uytmuntende in leven en doot nu erkent of gedient worden, als door middel van de Canonizatie, 55. De Oudere Heylige sonder naeuwer ondersoeck op een stilswijgende goedtkeuring gedient, 53, 59, 60. Moeten alleen tot navolging en niet tot aanbiddinge worden voorgestelt, 390, tot 395. Nieuwe Heylige so goedt voor de Roomsche Kerk | |
| |
| |
als Nieuwe Orders. | 202 |
Heyligheyt uytterlijk in 't leven geen goede of versekerde gront tot de Canonizatie en waarom, oock welke eygentlijk de ware is, 14. Geen ware by de Roomsgesinde te vinden, 15, 16. Daar toe wordt vereyscht een heylige zielsgestalte, 20 Daar van kan niemant onfeylbaarlijck oordeelen, als Godt alleen. | 21, 201 |
H. Schrift raakt achter de bank, in 't groot verval van de Kerck door 't bygeloov, en de Legenden der Heylige,groot verval van de Kerck 119, 120. Siet verder Schrift. | |
Hieronymus roept voor Ketters uyt sulke die meynen dat haar gelove door teekenen bewesen wort, 29. Verwerpt de Vervolgingen over Godsdienst. | 244 |
Hilarius verfoeyt by de Keyser Constantius de Ariaansche vervolgingen en de conscientie dwang, 242, 243. Roept klaaglijk uyt over vervolgingen niet ter doot, als de allerschadelijkste. | 279, 280 |
't Hoedeken van de H. Maget, wat het is. | 193 |
Hoeren by duysenden te Romen, 327. Betaalden eertijds schattingen aan de Paus en Geestelijkheyt. | 328, tot 331 |
Humbertus de Kardinaal stelt de acte van herroepinge op tegens Berengarius, die van de Paus en 't Concilium wort goedt gekeurt, waar by versekert wordt dat de Christenen met hare tanden Christus vermalen. 479. Betuygt dat in sijn tijt het gesegende Avontmaals broot al omm' in de Latijnsche Kerken wierd omgedeylt en niets daar van bewaart, 493, 494. Drijft tegens de Grieken seer sterk het ongesuurde broot in 't H. Avontmaal en scheldt se dies wegens uyt. | 496 |
Hunnen wreedt in moordt tegens de Ursulijnsche Maaghden. | 83 |
't Huwelijk verboden aan de Geestelijkheyt, maar nutter toegelaten. | 333, 334 |
't Huwelijks verbodt aan de Geestelijkheyt een Manicheische dwaling. | 543 |
| |
I.
IAcobus Aartz-Bisschop van Antiochien maakt Tijtels en Grafschriften over Vrsula en haar geselschap, oock over |
| |
| |
sijne eygen. | 85, 86 |
Innocentius de III. erkent een uytterlijk goet gedrach in de Waldensen, 419. Wort beschreven van sijn hoogmoet en ondeugden, 460 461. Noemt sich selfs de Bruydegom van de Kerk, en eygent vervolgens sich selfs toe, 't geene Christus alleen eygen is, 461. Is een rechte Nocentius, 462. Een Rover van eens anders recht onder 't misbruyk van de H. Schrift, 463. Voert de Transsubstantiatie in, 464. Daar van men voorheen in de Christenheit niets wist, 293, 501. Is geweest een groote vervolger der Waldensen en roept daar toe Kruysvaarten uyt. | 518 |
Inquisitie vastgestelt tot yeders verschrikking, 206. Daar van wordt by vervolgh Michaël Gisler naderhandt Pius de V. gestelt tot Opperhooft, zijnde een wreedt en bloetdorstigh mensch, 208. De gevankeniss daar van uyt haat door de Roomsche Burgers verbrandt. | 209 |
Iohan Calvin belastert. | 432 |
Iohannes Duns Scotus verklaart, dat de Transsubstantiatie in de H. Schrift niet te vinden, en dat se van de bepalinge van de Kerck afhangt. | 468, 469 |
Iohannes Hus belastert. | 433 |
Iohannes Louys Paschal wordt binnen Geneve geroepen als Predikant na Kalabrien; wordt aldaar in de gevangeniss geworpen, 214. Van daar verder na Romen vervoert, en aldaar na veele versoekingen opentlijk verbrant. | 215 |
Iohannes de XXII Paus verkiest sich selfs te Lyons, wort beschreven van sijn gedragh en leerstucken, 509, 510. Den opdringer van de Sacramentsdagh aan de geheele Roomsche Christenheyt. | 508 |
Iohannes Vincentinus een Dominicaner Monnick doet als een groote bedrieger valsche mirakelen. | 37 |
Ioris van Cappadocien een gewaande Roomsche Heyligh een groote Ariaan en vervolger der Rechtsinnige. | 60, tot 62 |
Ioris de Ridder te paerd noit geweest in de werelt, over sulks een Fabel, of ten besten genomen niet meer, als een sinne beeldt van Christus. | 64 |
Iulius de III. Paus schenkt sijn Kardinaals hoedt aan een jongen die sijn Aap hadd' opgepast. | 319, 320 |
| |
| |
Iulius Zoannetus te Romen door Pius de V. verbrandt. | 222 |
| |
K.
KAlabrien vervult met Waldensen, 213, 214. Wel vijf en twintigh dagen reysens van Piedmont. | 216 |
Kastijdingen van 't lichaam ydel en by Turken en Heydenen te vinden. | 16, 340 |
Katholijk de blote naam geen grondt van roem voor de Roomsche Kerk. | 267, 268 |
Kercke niet lang maagt gebleven, 126. Op 't eynde van de derde Eeuwe al grotelijks in gedragh vervallen, 116, 117. En vervolgens ook in bygeloov. 118. Siet verder Roomsche Kerke. | |
Ketters doen mirakelen, 29, 30. Vervolgen. | 240 |
Ketterye moet na de H. Schrift ondersocht worden. | 295, tot 303 |
Keulen wegens de Ursulijne Maagden door de werelt vermaart. | 95 |
Kruycifixe Mirakel van Thomas van Aquinen en Pius de V. | 363, 508 |
Kruysvaart tegens de Waldensen, door moorden, branden en hangen, 519, 521. Meer als eens vernieuwt. | 523, 524 |
| |
L.
LAban wort van Chrysostomus bespot over het steelen van sijn Goden. | 293, 294 |
Lactantius een groote en verstandige yveraar tegens vervolging en Conscientie dwangh, 234, tot 240. Heeft een Sinspeeling op het woort Pius, recht toepasselijk aan Pius de V. | 308, 309 |
Lasterende Vyanden mach men niet geloven. | 406 |
Lasterende Dominicaan. | 423 |
Lasteringen uytgespogen tegens Christus en sijn Discipelen, 420. Van de Heydenen tegens de Christenen, 421. Van de Roomsgesinde over alle, die haar tegenspreken. | 432 |
Leeken namen wel iets van 't Avontmaals broot mee na huys, 487. Zijnde een wedersproken misbruyk, 490. Mochten Oudtijts het Sacrament met hare handen ontfangen, 494. Nu niet, en hoe swaar 't selve is gestraft. 513, 514. | |
| |
| |
Legenden der Heyligen, en het uytmonsteren van de Heil. Schrift tot verderf van de Kerk. | 119, 120 |
Leo de X. verkoopt de heylige dingen, en sterft daarom selfs sonder die. | 5 |
Leonisten sijn Waldensen. | 436, 438 |
Liberius de Paus is een Ariaansche Ketter. | 287 |
Lichamen van Bucerus en Fagius worden ten tijde van de Koninginne Maria in Engelandt opgegraven en verbrandt. | 239 |
't Lichaam in 't stuck van Godtsdienst slaan en smertelijk handelen is Heydens en Turks. | 16, 340 |
Luscia wordt van de Maget Maria als van een Vroedvrouw in barens noot gedient. | 131 |
Lutherus belastert. | 432, 433 |
Lijden om de gerechtigheyt van een ander lijden onderscheyden. | 263 |
| |
M.
MAcedonius een Ketter doet mirakelen na sijn doot. | 33 |
Magdalena de la Cruce een ondeugende Nonn' doet mirakelen. | 35 |
Een Man in doot sonde gestorven wordt van de Engelen tegens de Duyvelen beschermt, wegens sijne groetenissen aan de H Maget, hy wort daar op weder levendigh en doet poenitentie. | 147 |
Manicheen in de landen van Albi onder de Albigensen woonende, doch geen Albigensen of Waldensen, 422. Hoe, en waar van daan in die landen overgekomen en genoemt Paulicianen, 424. Oock Cathari, 425. Oorsaken van lasteringen over de Waldensen. | 430 |
Marcus Vsegli een yveraar onder de Waldensen in Kalabrien. | 214 |
Marcus d'Aviano een bedrieglijk Mirabalariss. | 38, 39 |
Maria de Gesegende Maget wordt van de Gereformeerde erkent als de uytmuntenste onder de Vrouwens, doch met verwerping van de dwaasheden der Roomsgesinde, 156. Welke vast stellen; Dat se voor Vroedvrouw heeft gespeelt by Luscia, 131. Dat se Dominicus heeft gekust en met haar melk gedrenkt, 133. Dat se Hermannus Io- | |
| |
| |
seph heeft getrouwt, 134. Dat se een sieke Monnick in Spangien en een onkuysche Soldaat gekust heeft, 135. Dat se aan den Dominicaan Alanus een ring en keten van haar Maagdelijk hayr geschonken heeft als een Bruydt aan haar Bruydegom, hem verder met haar melck van dodelijke wonden genesende, 136. Dat se den dienst en plaats van een Nonn' in 't Klooster 15. Jaren heeft waargenomen, terwijl die Nonn' in publijke Bordeelen liep kleyn gelt verdienen, 141. Dat se aan Dominicus verklaart, dat niemant behoeft te wanhopen, die haar voorstant versoekt, 145. Dat se de Engelen gebiedt een Abdiss van 't Kindt te verlossen, en den Bastardt uyt te besteden, 145. Dat se een Overspeelster geen quaat kan noch wil doen om dat die haar daaglijks groet, 147. Dat die haar dient noyt kan verlooren gaan, 148. Dat se een ongebiechte en onthoofde Moordenaar van 't galge-veldt wederom opgraaft, sijn hooft weder aan 't lichaam plaatst, en op een seer plechtelijke wijse voor haar Capellaan uytroept, om dat hy 's Saterdaghs tot haar eere hadd' gevast, 449. tot 451. Dat se met over de hondert Engelen in louter goudt gekleedt en gewapent verschijnt, om vijfthien duysent Duyvelen te dwingen tot het uytbrallen van haar lof, 179, 180. Dat se aan Benedicta Florentina een fameuse Hoer getoont heeft een kostelijk Pater Noster door Benedicta voortijts aan haar ver-eert, 't welk Maria ter gedachteniss van Benedicta aan haar hals droegh, 184. Dat se een gedeelte van de Hostie en van 't bloedt Christi heeft genomen en aan Dominicus gegeven, 184. Dat se van dagh tot dagh meenigte van mirakelen heeft gedaan, om haar dienst te bevestigen, even of sy alles hadd' vergeten, haar eygen eere uytgesondert, 190. Haar Godtsdienstelijk te eeren is Godt en Christus in 't stuck van Godsdienst onteeren. | 157 |
Martelaren de straff maakt die niet, maar de oorsaken, 264, 265. Der Gereformeerde hoedanigh erkent, 390. Deselve na 't voorbeeldt van Augustinus alleen ter navolging en niet tot aanbidding voorgestelt, 391. Sulks is de leere der Apostelen. | 392, tot 394 |
| |
| |
Maximilla vangt de Duyvel in de gedaante van een Mussche en geeft hem te plucken aan Dominicus. | 305 |
Maximus verkrijgt de overwinning over de Keyser Gratianus. | 74 |
Melchior Ganus klaagt over verçierde mirakelen. | 41 |
Michael Gisler, siet Pius de V. | |
Mirakelen voor en na de doot by de Roomsgesinde gestelt tot een grontvest van de Canonizatie, maar dese grontvest is niet goedt, 25. Na de doodt geene te vinden van de Apostelen en verdere eerste Leeraars der Kerke; oock niet van Godt gestelt tot een kenteeken van heyligheyt, 25. Worden van valsche Propheten gedaan tot verleyding, 27, 28. Zijn over sulks op haar selven geen bewijsen van waarheyt, 28, tot 30. 't selve wordt van eenige Roomsgesinde selfs toegestemt, 130, tot 132. Deselve konnen geschieden door den Antichrist, 132. Na de doot geen bewijsen van heiligheyt of waarheyt, 33. Konnen oock van de Duyvel gewrocht worden, sonder dat se van de ware zijn te onderscheyden, 34. Verçierde door bedrog van de Geestelijkheyt geen mirakelen gedaan binnen Mastricht, so langh de Gereformeerde daar zijn, 40. Roomsche Leeraars selve klagen over verçierde mirakelen, 41, tot 44. Van de Vrsulijne Maagden, 70, 71. Van de Roomsche Heylige de steunselen van Afgoderye en bygeloov', dewijl daar toe geen voorstandt in de Heilige Schrift te vinden is, 127, 202. Die van de Roomsche Rosekrans, waar van veele sot zijn, 131, 132. En veele voor de H. Maget schandelijk, 133, 134, 141, 143, 144, 189. Krucifixe Mirakel van Pius de V. gelijk gestelt met het Krucifixe Mirakel van Thomas van Aquinen, 369. Die over het uytwerpen van de Duyvelen zijn by de Roomsgesinde leugenachtigh en bedrieglijk. | 372, tot 374 |
Miss volkomen als de Communie wordt omgedeylt. | 493 |
Monnicken vervloecken haar selven lichtveerdelijk. | 184, 185 |
Moortbasuyn aan den Dominicaan selfs toegepast. | 306 |
Myraeus versint een geheel andere Historie van de Vrsulij- | |
| |
| |
ne Maagden, die immer so ydel is, als de meer-rest. | 107, 108 |
| |
N.
NEgrim een Predikant der Waldensen in Kalabrien. | 214 |
Nicolaus de I. Paus verdoemt het gevoelen van Berengarius in een Concilium te Romen. | |
Nicolaus Pontius Venetiaansch Afgesant uyt weerwraak van Pius de V. niet ontfangen. | 312 |
Nieuwe Heylige met hare mirakelen t'elkens-nodigh tot voorstandt van de Roomsche leerstucken, en oock seer voordeeligh voor de Geestelijkheyt. | 202, 203 |
Nootkist binnen Maastricht plechtelijk omgedragen, voorval daar mee omtrent gevangene op het Oude Stadthuys. | 40 |
| |
O.
OFferen by de Canonizatie hoe sulks wort volbracht. 10 Offerande (onbloedige) van Christus nergens in de H. Schrift te vinden, 342, 343. Vergevinge der sonden aan sulk een gewaande te eygenen is redeloos en tegens de H. Schrift. 343. Oneygentlijk wordt die naam door de Oudt-Vaderen aan 't H. Avontmaal wel gegeven, en waarom. | 484, tot 486 |
Openbaringen over Vrsulijne Maagden, siet gesichten. Op diergelijke geen staat met allen te maken. | 383 |
Orders (nieuwe) goedt voor de Roomsche Kerck, 202. Van de Bedel-Monnicken hebben daar in groot gesagh. | 554 |
Oudtheyt. Romen roemt daar van, maar leeft daaglijks in Nieuwigheden. | 58 |
Oudt-Vaderen hebben geen conscientie dwangh, geen vervolgen of moorden van Ketteren; maar geheel het tegendeel geleert, 233. Stellen de H. Schrift tot een toetz van waarheyt en Ketterye, 295. tot 303. Hadden een schrick tegens den Beeldendienst, 346. Hebben aan geen Transsubstantiatie gelooft | 293, 500, 501, 541, 542 |
Overblijfsels van de Communie wierden in sommige Kerken verbrandt, 490. In andere Kerken van onderscheydene personen genuttigt. | 491, tot 494 |
Overspeelster kan geen quaat wedervaren, om dat se de Ma- | |
| |
| |
get Maria daaglijks groet. | 146 |
Ouwelen in de Communie niet gebruykelijk in de tijdt van duysent Jaren na Christus, 494. Wanneer in de Kerk ingevoert en waarom. 498. Klachten van Roomsche Leeraars daar over. 499. Is een verderf van 't eene gedeelte van 't Sacrament en verfoeyelijk voor de Roomsgesinde. 504. Geconsacreerden Ouwel in veel kleyne stukskens gebroken, leveren so veel Christussen uyt, 480. Het dragen van den Ouwel met plechtelijkheyt over straat na de sieken, wanneer vastgestelt, 503. Plechtelijk eens des Jaars op Sacraments-dagh, wanneer en hoe ingekomen, 503. tot 510. Verstrekt tot een Patronale wacht voor de Paus, 511. In navolgingh van 't Oude Heydendom, 504, 511, 512. Wordt in de Kerken ter aanbiddinge tegens alle Oudtheyt met een brandend licht bewaart en opgeheven. | 503 |
| |
P.
PAterinen geen Waldensen. | 436 |
Paulicianen en Publicanen waren Manicheen. | 415 |
Paulus voor sijn bekeeringe gelijk met Pius de V. | 386, 387 |
Paulus een Novatianer Bisschop doet mirakelen. | 30 |
Paulus de IV. Paus een wreede Tyran en een groote Voorstander van de Inquisitie, 207, 209. Maakt Michaël Gisler tot Kardinaal Alexandrijn, en verheft hem buyten exempel tot Opperste Inquisiteur, 208. Sijn beelteniss na sijn doot van 't Volk uyt haat mishandelt, en sijn doot lichaam tegens de woede door Soldaten bewaart en ter naeuwer noot slecht begraven. | 210, 211 |
Pausen konnen van niemants ziels-staat onfeylbaarlijk oordeelen, 21. Konnen in 't Canonizeeren dwalen, 44, tot 47. Die van haar eygen staat niet konnen seker zijn, en selfs konnen verdoemt worden, roepen andere sottelijk voor Hemelingen uyt, 48. Of se schoon duysenden met haar na de Hell' slepen, mogen evenwel daar over niet bestraft worden, 59. Wanneer tot Opperpriesters verheven, 119. Hebben van den Sathan geleert Koninkrijken uyt te deylen, 318. Verheffen hare Vrienden, 319. Trecken schattingen van de Hoeren, 328. Hare deugden | |
| |
| |
worden doorgaans te seer uytgemeten, 335. Hare verklaring gevoegt by een Concilium geen overtuygend bewijs voor Ketterye of waarheyt. | 284, tot 289 |
Petrus Carnesecus door Pius de V. binnen Romen verbrandt, | 222 |
Petrus d' Alliaco hangt de Transsubstantiatie aan de Verklaring van de Kerk. | 470 |
Petrus de Luxemburghio heeft niet tegenstaande grote Vrienden en menigten van mirakelen geen Canonizatie mogen bereyken, en waarom. | 57 |
Petrus Eremita een Uytvinder, om door middel van knobbeltjens te bidden. | 192 |
Petrus Konink van Arragon Bondtgenoot van Raymundus, en Voorstander der Waldensen komt om in den strijdt. | 524 |
Petrus Waldus wanneer opgekomen, en hoe sijne leerstucken datelijk met so veel uytbreydingen zijn aangenomen. | 126 |
Phariseen streng in leven, Yveraars in bygeloov, Tegenstanders van Godt en sijn waarheyt, 22. Bloedige vervolgers, grote schijnheylige, 23. Worden nochtans van Christus veroordeelt. | 24 |
Phocas een Keyser moorder en een Goddeloos mensch verheft Bonifacius de III. (die hem in sijn schelmstucken pluymstreek) tot Opper-priester. | 119 |
Pijl, waar mee Ursula is doorschoten, wordt tot Keulen bewaart. | 69 |
Pius de II. verklaart dat het verboden Huwelijk aan de Geestelijkheyt wel weder mocht worden toegelaten. | 334 |
Pius de V. (voorheen genoemt Michaël Gisler) ten versoek van Louys de XIV. (in 't Jaar 1572. gebeatificeert, 3.) Nu op den 12. Mey 1712. door Clemens de XI. Gecanonizeert, 4. En als sodanigh binnen Maastricht ingewyedt. 204. Hangt sijn Segel aan de Vrsulijne Maagden, 106. Van geringe afkomste, 205. Van een wreedt, meerstelijk en onversettelijk naturell, 206, 208, 327. Wordt als Inquisiteur uyt Bergomo verdreven, 207. Wordt van Paulus de IV. tot Opperste Inquisiteur aangestelt en tot Kardinaal | |
| |
| |
gemaakt, 208. Komt ter Vervolging en Moort van de Waldensen selfs in Kalabrien, 215. tot 217. Loopt door sijn wreedtheyt selfs by Pius de IV. in 't oogh, 220. Wordt tot Paus gekosen met ontstelteniss van 't Volk. 221. Achtervolgt sijn gewoone wreetheyt met Iulius Zoannetus, en Aonius Palearius en Petrus Carnesecus binnen Romen te doen verbranden, 222. Vereert den Hertogh van Alba wegens sijn moorden in de Nederlanden plechtelijk met een gewyedde Hoedt en Degen, 224. Sijn doot, 225. Heeft gehadt eenige burgerlijke deugden, 225. Des selfs wreedtheyt in 't vervolgen niet over-een-komstigh met de leere van Christus, 226. Oock niet met die van de Apostelen, 228. Oock niet met die van de Oudt-Vaderen, maar wel met het goedtvinden van Heydenen en Ketteren, 233, tot 244. Boser volgens Lactantius als de woedende Beesten, 237, 238. Vergeleken met de wreede Heydensche Keyser Maximinianus Herculius, 239. Mach minder de naam van Pius dragen als de Heydensche Keyser Antonnus Pius, 307. Doet als een heersch-sugtigh mensch de Koninginne Elisabeth in den Ban, 310. Dreygt de Keyser en alle Duytsche Vorsten te Augsburg, 311. Vergeet door wrevelmoet geen ongelijken, 313, tot 316. Des selfs Burgerlijke deugden worden ondersocht, 314, tot 323. Treedt in 't recht van den Keyser, 316, 317. Maakt sijn Neef tot Kardinaal Alexandrijn. 318. En verheft des selfs onbequame Broeder grotelijks. 319. Doet de Heydensche beelden wech, maar hadd' nutter mogen yveren tegens de Roomsche, 324, tot 326. Vervolgt de Roomsche Hoeren, 326. Maar verdrijft se niet geheel uyt Romen, 332. Sijn Godsdienst beschreven en ondersocht, 336. tot 364. De beschrijving daar van is selfstrijdigh, 337. Onnatuurlijk. 338, 339. Ydel en bygelovigh, 340, tot 344. Ja Afgodisch, 344, tot 348. Wascht de voeten van 12. Bedelaars op een belacchelijke en schijn-heylige wijse, sonder grondt daar toe te vinden in de H. Schrift, 348, tot 351. Des selfs Mirakelen beschreven en ondersocht, 365, tot 381. Is een Afgoden-Dienaar, 370, 371. Sijn macht over de Duyvelen niet te |
| |
| |
vergelijken, doch so groot niet als die van Dominicus, 376. tot 382. Sijn Ziel wordt van de H. Theresia gesien, dat se ten Hemel opvaart, 382. Voor hem is geen t'samen-stemmend geselschap in den Hemel, 386. By den onbekeerden Paulus vergeleken, 386. Ook by Cajaphas, 387. Buyten den Hemel gesloten. | 388 |
Poenitentie doen by de Roomsgesinde een ydele sake, 15, 147. Groter poenitentie werken by Turken en Heydenen als by de Roomsche Christenen. 16, 340. Poenitentie van Hendrick de II. Koninck van Engelandt merkwaardigh. | 18 |
Poenitenten ontfongen het Sacrament op haar uytterste en waar toe. | 488 |
Priester (Roomsche) eer hy Miss doet bereydt sijn Maagh daar toe door 't inneemen van een note Muscaat, 481. Kan niet weten of hy wettigh gedoopt is, 476. Door de Transsubstantiatie grotelijks verheven, 477, 478. Moeten van 's nachts ten 12. uyren nuchteren zijn, sullen sy mogen Miss doen, 481. Maken geen swarigheyt van de Christus te geven aan Goddelose en Ketters, 482. Hare seltsame Angstvalligheden over de minste deeltjens van den gesegenden Ouwel, 502. Gaven voortijts aan Leken, ja Vrouwens het Sacrament wel in de handt, om het na de sieken te dragen. | 504 |
Priscillianus een Ketter op 't aanhitzen van Itacius door Maximus gedoodt; maar sulk een daat by de gemeyne Christenheyt afgekeurt. | 271, 272 |
| |
R.
RAymundus Grave van Tholouse &c. wegens sijn voorstant van de Waldensen door een Kruys-vaart beoorlogt en van sijn Landen ontset, 523. Komt onverwacht over de Pyreneen weder in sijn Landt en vermeestert Steden en Sterktens. | 527, 528 |
Rechtsinnige worden ten tijde van de Arianen wredelijk als Ketters vervolgt. | 240, tot 244 |
Reliquien van de Ursulijnsche Maagden in de Roomsche Kerke hoog geschat, 85. Al om door 't Roomsche Christendom versleept, 68, 69. Deselve zijn t'eenemaal ydel en andere in 't gemeyn seer onseker. | 113, 114 |
| |
| |
Religions verwanten in Vrankrijk met verbreking van 't Edict van Nantes t'onrecht vervolgt. | 275, 276 |
Romen (het Christelijke) gaat het Heydensche in allerhande vuyligheden te boven. | 328 |
Roomsche Kerk al in de vierde Eeuwe sonderling in de seden vervallen, 117. Noch meerder door bygelove verdorven ten tijde van Gregorius de Groote, 119. Des selfs groote verdorventheyt in de 9de, 10de, en so vervolgens in de 12de Eeuwe, tot op de tijden van Dominicus, 120, 121. Na de tijden van Dominicus tot op de tijden van de Reformatie, 194, tot 198. Des selfs groot verval in de tijt van de Reformatie, 198, tot 200. Wil evenwel de naam van Heyligh niet verlooren hebben, so langh 'er een eenige Heylige in is, 201. Derft geen proef aan de H. Schrift uitstaan; wil daarom na 't voorbeeldt van 't Oude Heydendom op haar woort gelooft zijn, 275, 276. 303. Gebruikt daar toe in navolgingh van Ketters en Heydenen dwangmiddelen, 277, tot 279. Is volgens de H. Schrift een Kettersche, 289, tot 295. Heeft oock van all-oude Ketteren verscheyden stucken overgenomen, 305, 539, tot 544. Wordt geacht by de Roomsgesinde een bekender en uytgestrekter regel te zijn, als de Canonijke Schriftuur en somtijts buyten, ja tegens de H. Schriften te besluyten, 473, 474. Heeft van 't Avondmaal een Afgodt gemaakt tegens de bevattingen van 't Al-oude Christendom, 503. Eet volgens de uytterste dwaasheyt haren Godt, 467. Hare Leden worden daarom van de Turken als Godts vreters uytgescholden. | 513 |
Roomsche Geestelijke ten tijde van Dominicus seer veracht in de Landen van Albi. 426, 427. Zijn in 't lasteren slimmer als de Oude Heydenen, 43. Vervalschen de Boeken, 434, tot 437. Disputeeren ten tijde van Dominicus met de Waldenschen; maar te kort schietende soeken sy uytvluchten. | 450. 451 |
Rosekrans, daar van heeft het eerste en al-oude Christendom in de tijdt van twaalf hondert Jaren niets geweten, 15, 128. Wanneer, hoe, en door wie versonnen, en waar in bestaat, 128, 129. Door gewaande wonderen bevestigt, | |
| |
| |
130. Wonderen die sot en belacchelijk zijn, 131, 132. Die voor de H. Maget schandelijk zijn, 134. tot 136. Door Sixtus de IV. op 't versoek van Frans Hertogh van Britannien herstelt, 137, tot 139. Des selfs Derde-deel als een kleyne Rosekrans ingevoert, 139, 140. 193. Des selfs Broeder en Susterschap, 138, tot 140. Mach men oock door een ander voor gelt laten opseggen, 138. Wort van de Duyvel als haar kluister uytgeroepen, 154. Is een sot en ydel verhaal van woorden, 154. Het rellen van de selve sonder de minste aandacht niet vruchteloos, 164, 165. Des selfs groote kracht tegens de Duyvelen fabuleus, 165, 166. Is als een verydeling van andere gebeden &c. oock wel van Mannen in de Roomsche Kerk wedersproken, 191, 192. Is mede verscheyden veranderingen onderworpen geweest. | 193 |
| |
S.
SAcramenteele teekenen voor te schrijven en in de Kercke in te voeren, is alleen Godts werk. | 359, 360 |
Sacrament van 't H. Avontmaal wanneer daar omtrent de eygentlijke lichamelijke tegenwoordigheyt is besloten, 479. Wanneer dit is overgebracht tot een Transsubstantiatie, 464. Wanneer op den Altaar ter aanbiddinge voorgestelt, en met so veel plechtelijkheyt na de siecke over straat gedragen, 503. Des selfs Feestdagh wanneer en door wie uytgedacht, en vervolgens in de Kerk ingevoert, 504. tot 509. De Domheeren tot Luyck en andere stellen haar daar tegen; doch worden tot het vyeren van dien dagh of uyt veinsing of uyt vreese overgehaalt door de Kardinaal Hugo een Dominicaan, 't welk blijkt, wanneer sy sulks na sijn vertrek daar laten, 507. Het selve verstrekt voor de Paus als een Lijf-guarde, wordende voor hem op een wit Tel-paerdt gevoert, in navolging van 't Oude Heydendom. | 511, 512 |
Salvator Spinelli Heer van de Waldensen in Kalabrien vervolgt se uyt vreese voor Romen. | 215 |
Schriften van jongere en minder aansienlijke Leeraars worden op den naam van oudere en meerder aansienlijke by de Roomsgesinde aan 't licht gegeven. | 76, 77 |
| |
| |
Schrift (Heylige) raakt door bygeloof en de Legenden der Heylige achter de banck, 119, 120. Is een volmaakte regel van gelove en wandel met uytsondering van alles, 170, tot 172. 185, 186. Ook de eenige toetz voor Ketterye en waarheyt. | 295, tot 303 |
Serapion ontfangt in de uyre des doots een stukjen van 't gesegent broodt uyt handen van een Kindt. | 488 |
Simon van Montfort Sone van een Bastardt van Robbert Koninck van Vrankrijck wordt het Hooft van 't Heyr der Kruysvaarters tegens de Waldensen, 520. Vermeestert alles, en wordt als Grave van Thoulouse in plaats van Raymundus uytgeroepen, en ontfanght het Graafschap als een Leen van Vrankrijk, 525. Sijn onverwachte en door Godts bestier hem toegeschikte dootsstraffe. | 527 |
Sixtus de IV. herstelt de Rosekrans, 137, tot 139. Bouwt een treffelijk Hoerhuys binnen Romen, onderhoudende benden van Hoeren ten dienste van goede Vrienden in sijn eygen huys. | 328 |
Soldaten steelen den Roomschen Godt, oock in 't meerder tal, 293. Twee worden binnen Maastricht over sulck steelen en 't aanraken van de Ouwelen wredelijk door 't levendigh verbranden en andersins omgebracht. | 513, 514 |
Sonden worden te Romen voor gelt vergeven. | 4 |
Stilswijgentheyt een Reglement voor de Dominicaner Order. | 378 |
Suibertus door de Paus te werden gecanonizeert. | 57, 58 |
| |
T.
THeresia heeft gesien dat de Ziele van Pius ten Hemel voer, 382. In navolgingh van het Oude Heydendom. | 384, 385 |
Thomas Becket een Verrader en Oproermaker, en by eenige van de Sorbonne te Parijs voor verdoemt verklaart, wordt gecanonizeert. | 17 |
Tijdelijke benadeelingen van allerhande soorte, doch sonder bloetstorting worden in 't eerste tegens de Waldensen gebruykt. | 456, 457 |
Tijtels en Grafschriften van de Vrsulijne Maagden en haar | |
| |
| |
verder geselschap. | 85 |
Transsubstantiatie wanneer in de Kerk vastgestelt. 464. Een schrickelijk monster. 464, 465. Veroorsaakt onder de Roomsgesinde veele sotte, ydele en schandelijke vragen, tot nadeel van Christus. 466 Niet te vinden in de H. Schrift; maar rustende volgens Scotus en andere op 't goedtvinden van de Kerk, 468, tot 471. In een meenigte van selfstrijdigheden ingewickelt, 474. De gronden daar toe volgens de eygene Roomsche besluyten t'eenemaal onseker, 475, 476. Redenen over 't invoeren van deselve, 477 Daar voor moet alles gewaagt worden. 479. Is seer nadeeligh aan de eere van Christus, 483. Sleept na sich Manichëische bevattingen over de lichamelijke tegenwoordigheyt van Christus. | 539, tot 543 |
Turken doen mirakelen doot en levende. | 33 |
Turkse Monnick doet wonderen en verhaalt noch andere. | 35 |
Turkse en Heydensche Monnicken quetsen hare lichamen. | 340, 341 |
Turpines eertijds een Heyligh wordt 'er nu niet meer onder gevonden. | 49 |
| |
V.
VAstens der Roomsgesinde in een onthouding van bysondere soorten van spijsen, gelijk met die der Manichëen. | 543 |
Verena een van de Vrsulijne Maagden vordert der selver eerbewijsen, 72. Openbaart veele dingen aan Elisabeth van Schonawgien. | 88 |
Vervolgingen der Roomsgesinde swaarder als de Heydensche, 153. Wyders in seeker opsicht daar mee gelijck gestelt, 234, tot 240. Wreeder als die der Ketteren, 61, 240, tot 244. Sodanige als in Vrankrijck geschieden niet ter doot, zijn gelijk aan eenige Heydensche, 277. Oock overeenkomstig met de Oude Ariaansche. | 278, 279 |
Vervolgers over 't stuck van Godtsdienst wreeder als de woedende beesten. | 237 |
Vespasianus Heydensche Keyser doet wonderen. | 34 |
Vestale Maagden doen wonderen. | 34 |
Voor-oordeelen mogen omtrent het ondersoek van waar- | |
| |
| |
heyt of Godtsdienst geen plaats vinden, 269, 295. Houden de Geleerde in de Roomsche Kerke onder de dwalingen besloten. | 269, 270, 303 |
Vrsula met hare elf duysent Maagden, en het verdere geselschap door de Hunnen omgebracht, en waarom, 64, tot 66. 82. Kan haar leven behouden onder voorwaarde van huwelijk, maar weygert, 67, 82. Godtsdienstige eere aan dat geselschap bewesen, 67, 68. Reliquien van haar al omm' door Europa en noch verder ter aanbidding verspreidt, 68, 69. Op sich selfs een sotte en Oude Wijsse Fabel, 72, 84. Oock by eenige Mannen als sodanigh in de Roomsche Kerck erkent, 95, tot 101. De Schrijvers in de Roomsche Kerck lopen hier over wonderlijk met de hoofden tegens malkanderen, 78, 79. Het begin van Vrsula's en vervolg, 79, tot 84. Vrsula komt op eene dagh met de Schepen uyt Engelandt tot Thiel. Daar na verder tot Keulen, Bazel en Romen, 80, 81. Prijst haar dienst seer sterk aan, 71. Van haar niets te vinden by de Oude Schrijvers, 84. By de Vrsulijne Maagden noch vijftien duysent Mannen en tsestigh duysent Wijven, 94, 303. Grote verschillen over der selver tijt, 88, 89. hare ontwijffelbaarheyt binnen Keulen. | 112 |
| |
W.
WAldensen en Albigensen zijn deselve. 418, 427, 428. Geensins Manicheen. 422, 425, 446. Sy bestrijden die selfs, 426. Worden van sommige Geestelijke wel tot den Predikstoel wegens haar geleertheyt toegelaten, 427. Worden om der Manicheen will' belastert, 430, 431, 435. Worden Leonisten genoemt, 437, 438. Der selver leerstucken worden uyt bedachtsame Roomsche Schrijvers, hoewel die haare doot vyanden waren, aangetoont. 447, 442. Oock uyt de Centuriatores Magdeburgenses, 443. Komen in leerstucken over een met de Gereformeerde, 441, 452, 453. Seer wel geoeffent in de H. Schriften, 126, 127. Hadden die in hare Moeder-taal overgeset, en konden geheele boeken daar uyt van buyten opseggen, en vorderden over yeder Geloofs stuck bewijs uyt de H. Schrift, 445. Waren neerstigh in 't aanleeren en |
| |
| |
onderwijsen, 446, 447. Vonden haar daar door in staat om met de geleertste in de Roomsche Kerck te konnen in 't strijdt-perk treden, 448, 449. En behouden genoechsaam de overhandt, 450. Haar uytterlijk goedt gedrach wordt van Innoncentius de III. erkent 419. Daar door als door een Evangelischen wandel selfs van Roomsgesinde onderscheyden, 453, tot 455. Waren over sulks by hare Vyanden oock bekent door de naam van Bon-hommes of goede menschen, 455, 456. Sy bevolken Kalabrien en bouwen met voor-rechten daar in Steden, 211, 212. Zijn verder door geheel Italien verspreydt, 212, 213. Ontbieden een Predikant van Geneve, 213. Worden van hare Vyanden seer belastert, 398, 399. 409, tot 417. Hare leere in 't korte wijdt en zijdt uytgebreydt, 409. De leugenen en lasteren strijdigh met haar selven. 410, tot 418. Oock wegens so haastige groote uytbreydinge der Waldensen selfs niet waarschijnlijk, 411, 412. Worden in de 12de Eeuwe door allerhande soorten van tijdelijke quellingen, doch sonder moorderye, vernadeelt, 456. Daar na swaarder door Krijchsbenden vervolgt en verbrandt, 447. Wreedelijk verdreven uyt Arragon, 458, 459. Vervolgens ten tijde van Dominicus door Kruysvaarten wreedelijk omgebracht en verstroyt, 521, 522. Hebben in ´t midden van so veele vervolgingen haar in hare landen noch verdedight tot het Jaar derthien hondert, 530. Hare verstroijingen door Godt geschikt tot voortplanting van de waarheyt, 530, 531. Worden op nieuws heftigh vervolgt onder François de I. Konink van Vranckrijk; doch wordt op 's Koninks bevel aan hem bericht ingebracht over haar leere en wandel, 531, 532. Verschrickelijke Wreedtheden tegens haar in 't werck gestelt door Minerius Oppeda en een Monnick Iohannes. Waar over de Konink straff vordert, en Godt exemplairlijk sijn oordeelen gesonden heeft, 532, 533. Ten tijde als Michaël Gisler naderhandt Pius de V. opperste Inquisiteur was in Kalabrien wreedelijk omgebracht en verder onmenschelijk vervolgt. | 215, tot 220 |
Wapenrustinge tegens de Duyvel welke de ware is, | 157, 161 |
| |
| |
Warnerus Roelevinck klaagt seer over de verdorventheyt van de Kerck aan 't eynde van de negende Eeuwe. | 120 |
Water-Kruyck van het veranderde water in wijn te Cana in Galileen, wordt tot Keulen bewaart. | 69 |
Wetten des Keysers beteugelen de Donatisten in haar wreedheyt en geven aanleyding tot ondersoek. | 261, 266, 267 |
Wonderen door natuurlijcke oorsaken. 36. Siet verders Mirakelen. | |
| |
Z.
ZIelen keeren door een Mirakel weder tot hare lichamen of tot een gedeelte des selfs om te biechten en poenitentie te doen. | 132, 147 |
|
|