Het geboorte-niveau der Nederlandse rooms-katholieken
(1954)–F. van Heek– Auteursrechtelijk beschermdEen demografisch-sociologische studie van een geëmancipeerde minderheidsgroep
[pagina 116]
| |||||||||||||
VIII De ontwikkeling van een eigen frontmentaliteit en religieus elan bij de Nederlandse katholiekenInleidingHet is opmerkelijk, dat de beoefenaren van de sociale wetenschappen in ons land over het algemeen meer aandacht hebben besteed aan de zwakke dan aan de sterke zijden van het groepsleven der Nederlandse katholieken. Uitvoerig is de gedachtenwisseling geweest over de relatief hoge criminaliteit in deze groepGa naar voetnoot1, over haar tekort aan academisch gevormdenGa naar voetnoot2 en - in verband met Max Weber's bekende theorie - over haar weinig ontwikkelde economische mentaliteitGa naar voetnoot3. In het kader van deze studie ligt het echter in onze bedoeling om het katholieke groepsleven in ons land vanuit een ander gezichtspunt te beschouwen, n.l. in verband met het feit, dat het zich in vergelijking met buitenlandse geloofsgenoten onderscheidt door een bijzondere mentaliteit, zich kenmerkende door een relatief sterke en strijdbare groepsorganisatie en een betrekkelijk groot religieus élan, zich o.a. uitend in een intensieve beleving van de specifiek katholieke moraaltheologische normen. Een vergelijkende analyse ter toetsing van deze hypothese mag naar het ons voorkomt in dit werk niet ontbreken, daar o.i. slechts door een dergelijk onderzoek de verschillen in gezindheid ten aanzien van het vraagstuk der geboorte- | |||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||
beperking kunnen worden verklaard, die bij katholieke bevolkingsgroepen binnen en buiten onze landsgrenzen worden aangetroffen. In het volgende zal worden uiteengezet, dat deze specifieke groepsmentaliteit vermoedelijk aan de werking van de volgende factoren is toe te schrijven:
Als overige factoren dienen nog genoemd te worden:
| |||||||||||||
De Nederlandse katholieken als minderheidsgroepDe katholieken zijn in ons land sedert de 17de eeuw een minderheidsgroep, zowel in demografische als in sociologische zin. Demografisch-quantitatief beschouwd spreken de feiten een duidelijke taal; sociologisch is het minderheidsprobleem der Nederlandse katholieken tot nu toe veel gecompliceerder geweest. Dit blijkt des te meer wanneer wij de gangbare opvattingen omtrent het begrip ‘minderheid’ op de Nederlandse katholieken van thans willen toepassen. Immers onder invloed van het minderhedenvraagstuk in de Verenigde Staten, waarbij het negerprobleem uiteraard de grootste rol speelt, zowel als door de Jodenvervolgingen van de laatste decennia, wordt door sociologen en sociaal-psychologen thans vooral in de definitie van het minderheidsbegrip de gezindheid betrokken, welke door de heersende meerderheid jegens de desbetreffende minderheid getoond wordt. De psychische trekken van de minderheden zelf laat men aldus grotendeels buiten beschouwing. Zo komen A. en C. Rose er toe in hun werk over de minderheidsgroepen in de Verenigde Staten het begrip | |||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||
minderheid als volgt te omschrijven: ‘The mere fact of being generally hated because of religious, racial or nationality background, is what defines a minority group’Ga naar voetnoot1. Het bezwaar van een dergelijke eenzijdige definitie voor de studie van een minderheidsprobleem - en vooral een minderheidsprobleem gelijk dat der Nederlandse katholieken - is duidelijk. De nadruk wordt door de Rose's vooral gelegd op de mentaliteit van de onderdrukkende meerderheidsgroepen; de minderheidsgroep blijft passief. Een dergelijk uitgangspunt verwaarloost de mogelijkheid, dat een demografische minderheidsgroep ook zonder onderdrukt en gehaat te worden, kenmerkende trekken kan aannemen. De Nederlandse katholieken zijn in de 17de en 18de eeuw in ons land zeker onderdrukt en zij ondervinden ook thans nog als groeiende minderheidsgroep bepaalde weerstanden. Deze omstandigheden beïnvloeden ongetwijfeld hun mentaliteit, gelijk wij zullen bespreken. Nochtans komt het ons voor, dat wij om de aard van de katholieke volksgroep in ons land te doorgronden, wij het begrip minderheid ruimer dienen te formuleren dan bovengenoemde auteurs. Wij geven de voorkeur aan de opvatting van Francis, die een bevolkingsgroep, welke een demografische minderheid is, tevens als sociologische minderheid beschouwt, naarmate haar mentaliteit scherper van de omringende groepen is afgegrensdGa naar voetnoot2. Deze definitie laat in het midden of de desbetreffende minderheid al of niet wordt gehaat, resp. onderdrukt dan wel, integendeel, wordt gewaardeerd en nagevolgd. De minderheidsgroep is slechts ‘anders’ en dat ‘anders’ zijn wordt door haar omgeving nadrukkelijk gevoeld. Een aldus omschreven minderheidsgroep kan een ontwikkeling doormaken van onderdrukking naar emancipatie, kan zelfs verwachten eens een demografische meerderheid te worden en toch een sociologische minderheidsgroep zijn. Een dergelijke elastische definitie van het begrip minderheid, die speling laat voor een grote mate van sociale verandering in de maatschappelijke betrekkingen van de onderzochte groep, gepaard gaande met een handhaven van eigen geaardheid, is voor een sociologische studie der Nederlandse katholieken gewenst. Immers, deze hebben zich steeds van hun omgeving scherp afgegrensd, niettegenstaande de sterke wijzigingen, die zich gedurende de laatste twee eeuwen in hun sociaal prestige-niveau en mate van aanpassing hebben voorgedaan. | |||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||
De invloed van de minderheidspositie als zodanigVoor een nauwkeurige analyse der factoren, die de mentaliteit der Nederlandse katholieken beïnvloed hebben, dient hun minderheidspositie als zodanig wel onderscheiden te worden van de onderdrukking en uitbuiting, die zij ten tijde der Republiek hebben ondergaan. Wat de eerstgenoemde factor betreft, sedert de 17de eeuw heeft het katholieke geloofsleven in ons land zeer duidelijk de trekken van een minderheidskatholicisme, ook daar, waar het gelijk in Noordbrabant, Limburg en belangrijke stukken van Gelderland en Twente, de meerderheid der locale bevolking omvat. De politieke factoren, die deze minderheidssituatie accentueerden, zullen later nog besproken worden, maar reeds het feit van een quantitatieve minderheid te zijn, was voor de katholieke mentaliteit van groot belangGa naar voetnoot1. Zij leidde tot een voortdurende behoedzaamheid en waakzaamheid. ‘Een Hollandsch Katholiek’, aldus Rogier, ‘leeft in de zekerheid dat hij een uitzondering is en dat op hem wordt gelet omdat hij anders is dan de anderen.’ Genoemde auteur is van mening - o.i. terecht - dat deze minderheidspositie niet louter verlies was. ‘Alle bezonnenheid is winst, ook in de practijk van de devotie. Zich bezinnen op zijn geloof is een bezigheid, die in unaniem-Katholieke gemeenschappen misschien te weinig beoefend wordt..... In het isolement ligt niet alleen voor sommige naties, maar onder bepaalde omstandigheden voor kleinere groepen van de bevolking, de kracht en het behoud’Ga naar voetnoot2. Treffend is, dat in ons land een overwegend katholiek milieu op een protestantse minderheid eenzelfde stimulerende werking kan uitoefenen. Zo wordt omtrent de kerkelijkheid van de protestantse gemeente te Maastricht medegedeeld, dat de katholieke omgeving hierop een gunstige invloed uitoefentGa naar voetnoot3. De uit het Noorden gekomene, die misschien alleen maar niet-katholiek was, wordt zich, geconfronteerd met deze katholieke wereld, dikwijls bewust inderdaad protestant te zijn. De zo afwijkende katholieke omgeving verslapt de godsdienstige gevoelens van deze protestantse minderheid niet. ‘Waar het lijkt of heel Maastricht op Zondag naar de kerk gaat, komen ook de Protestanten daar eerder toe; de grote waarde die Katholieken | |||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||
hechten aan doop, kerkelijk huwelijk en begrafenis, zal er invloed op hebben, dat niet erg kerkelijke mensen hier toch hun kinderen laten dopen, hun huwelijk kerkelijk laten inzegenen, bij een begrafenis de predikant vragen deze te leiden.’ Een minderheid behoeft niet onderdrukt te zijn, om reeds door een afwijkend milieu geactiveerd te worden. Doet zich echter tevens een ‘penalization’ voor in de zin die Toynbee aan dit begrip gegeven heeftGa naar voetnoot1, dan kan deze omstandigheid de bijzondere mentaliteit versterken, die uit de minderheidspositie voortkomt. | |||||||||||||
Onderdrukking en uitbuiting der Nederlandse katholieken ten tijde der republiekMen kan zich afvragen of het verbod van de uitoefening van de Rooms-Katholieke godsdienst in 1573 aanvankelijk slechts als een schorsing vanwege de oorlogsomstandigheden bedoeld wasGa naar voetnoot2. Hoe dan ook, de steeds meer gespannen verhouding tussen beide groepen liep uiteindelijk op een definitief verbod uit, al had iedere katholiek in de Republiek der Verenigde Nederlanden principieel de vrijheid om katholiek te zijn zonder te worden vervolgd. In het openbaar mochten de katholieken hun godsdienst echter niet meer uitoefenen. Voor hen begon de tijd van de schuilkerken. Het bekleden van openbare ambten werd hen verboden. Priesters mochten hier officieel wel verblijf houden, maar geen functie uitoefenen. Katholieke scholen mochten niet worden gesticht. Het studeren aan buitenlandse katholieke universiteiten was eveneens verboden. Terecht maakt de protestantse auteur Bronkhorst de opmerking, dat de Rooms-Katholieken in die dagen in ons land tot halfburgers waren gedegradeerdGa naar voetnoot3. Bijzonder hatelijk voor de katholieken was, dat zij dikwijls moesten bijdragen in het onderhoud van gereformeerde kerken en diakonieënGa naar voetnoot4. Uiteraard dient men deze geestelijke onderdrukking te zien in het kader van haar tijd. In de Zuidelijke Nederlanden was niet alleen de uitoefening van de gereformeerde godsdienst verboden, maar ook | |||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||
het Calvinist-zijn zonder meer. Hier bestond slechts het alternatief: zich bekeren of het land verlaten. In Frankrijk was de behandeling der protestantse minderheden in de 17de eeuw met zijn Hugenotenvervolgingen, gelijk bekend, nog slechter. Echter deze mogelijke historische relativering neemt het feit niet weg, dat, beoordeeld naar onze hedendaagse opvattingen, de Nederlandse katholieken tijdens de Republiek onderdrukt werden. Daar kwam nog bij de economische uitbuiting, waaraan de voor het overgrote deel door katholieken bewoonde Generaliteitslanden der Republiek onderworpen waren. Voor deze bedroevende misstanden zijn in het geheel geen verontschuldigende woorden te vinden. Hier vierde de baatzucht der Zeven Provinciën hoogtij ten koste van een arme en weerloze bevolking. Genoemde economische onderdrukking der Generaliteitslanden wordt door Goossens in zijn bekende Tilburgse rectoraatsrede op duidelijke wijze geschetstGa naar voetnoot1. Spreker wijst op het feit, dat het in 1929 300 jaar geleden was, dat Den Bosch door de Staatse troepen veroverd werd. Hoewel aldus een groot deel van Brabant onder het gezag der Verenigde Nederlanden kwam, geeft de herinnering aan dat jaar hem weinig vreugde. Er kan gesproken worden ‘van een schrikbewind, dat de Staatse ambtenaren over de bevolking der Generaliteitslanden hebben uitgeoefend. De geschiedenis van Brabant, vooral de kerkelijke geschiedenis, zou ook hier weer talloze bewijzen kunnen leveren.’ Goossens toont o.a. aan de hand van de in het rijke Holland en het arme Brabant geheven grondbelasting overtuigend aan, dat in de bekende controverse tussen Japikse en Fruin betreffende de vraag of Brabant ‘vrij zwaar’ of ‘uitermate zwaar’ belast is geweest, de kwalificatie ‘uitermate zwaar’ het meest passend is. Spreker wijst de mening van Japikse af, dat het zou pleiten voor het bestuur der Staten-Generaal, dat Brabant nooit pogingen heeft aangewend om zich van Noord-Nederland af te scheiden. ‘Aan de Staten-Generaal, die aan Brabant niet alleen zijn economische, maar ook zijn ethische waarden hebben trachten te ontnemen, is in deze geen lof, nog minder dank verschuldigd. Wil men een parallel uit de Oudheid? Ook Azië heeft zich niet meer tegen Rome verzet, nadat het eerst onder G. Sempronius Gracchus en later onder L. Cornelius Sulla, tot op het gebeente was uitgemergeld.’ Goossens beëindigt zijn betoog met te zeggen, dat het verleden thans geleden is, want ‘wij leven gelukkig onder een ander staatsbestel.’ ‘Maar’, voegt hij er veelbetekenend aan toe, ‘de lessen van het verleden behouden ook voor het heden haar waarde’Ga naar voetnoot2. | |||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||
Toynbee's ‘penalization’ theorieIn zijn ‘Study of History’Ga naar voetnoot1 voert Toynbee ons het beeld van de geknotte wilg voor ogen: hoe meer takken in het voorjaar van deze wilg worden afgekapt, en hoe intensiever dit geschiedt, des te overvloediger zal de vitaliteit zijn, die de aldus bewerkte boom zal behouden voor de loten, die hem nog resten, en des te krachtiger zal hun ontwikkeling zijn in het groeiseizoen, dat komt. Aansluitend op dit aanschouwelijk beeld, bouwt de schrijver zijn theorie der ‘penalization’ op, welke behelst, dat groepen, die door onderdrukking verhinderd worden de functies uit te oefenen, welke zij in vrijheid wellicht zouden hebben gekozen, zich des te intenser en doorgaans met opvallend succes aan de werkzaamheden gaan wijden, die nog voor hen openstaan. Het bekende voorbeeld van dit verschijnsel is de ontwikkeling van het onderdrukte Christendom in de Romeinse keizertijd, dat aan geestelijk élan en groepsintegratie won, naarmate het wereldlijke invloed werd ontzegd. Toynbee voegt aan dit voorbeeld vele andere toe, waarvan een groot aantal niet alleen een stimulering tot geestelijke, doch ook tot wereldlijke activiteiten betreffen. De Joden en Hugenoten in Europa de Parsi's in Azië, de Mormonen in Amerika; zij allen hebben in de loop der geschiedenis sterke groepsintegratie, levendig geloof en krachtige economische activiteit getoond; dit niettegenstaande - beter gezegd: dank zij - het feit, dat zij op ernstige wijze wat hun godsdienst betreft zijn onderdrukt. Wat ons in verband met onze probleemstelling in Toynbee's ‘penalization’ theorie bijzonder treft, is zijn opvatting, dat de gewekte stimulans zijn invloed kan blijven uitoefenen, ook al is de beïnvloedende factor, de onderdrukking, reeds lange tijd verdwenen. Als merkwaardig voorbeeld hiervan noemt hij de tegenwoordige afstammelingen van de Hugenoten in Frankrijk, die sommige trekken blijven vertonen van een onderdrukte godsdienstige groep, niettegenstaande het feit, dat deze Hugenoten sedert de Franse revolutie reeds spoedig volledig zijn geëmancipeerd. Toch blijven zij zich met opvallend succes en met een krachtig arbeidsethos op de vroeger gekozen ‘vervangingsfuncties’ toeleggen en onthouden zich over het algemeen van de bestuurswerkzaamheden, die zij eertijds niet mochten uitoefenenGa naar voetnoot2. De ‘penalization’ kan dus wellicht een langdurige nawerking uitoefenen. Vergelijken wij de sociale geschiedenis van deze in Frankrijk gebleven Hugenoten met de Nederlandse katholieken, dan valt een zekere overeenstemming waar te nemen wat betreft de | |||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||
continuëring van het minderheids-ethos. Doch er is een belangrijk verschil wat de aard van de ‘vervangingsfuncties’ betreft. Immers de ontwikkeling van commerciële activiteit, één van de door onderdrukte groepen dikwijls gekozen werkzaamheden, werd bij de Nederlandse katholieken door ernstige hinderpalen belemmerd en wel door:
Aldus kwam niettegenstaande de ondergane ‘penalization’, de zeer belangrijke vervangingsfunctie der economische expansie bij de Nederlandse katholieken niet tot ontwikkeling, althans niet tijdens de Republiek. Het is daarom begrijpelijk, dat deze groep op geestelijk en materieel gebied andere wegen zocht voor haar activiteit en deze vond in een in vergelijking met buitenlandse geloofsgenoten hechtere en meer omvattende groepsorganisatie en een in vele opzichten groter godsdienstig élan. In dit verband moge op de opmerking van Rogier gewezen worden: ‘Naarmate de uitingen naar buiten onderdrukt worden, groeit de innigheid van het binnenleven. Zo ontstaat in de beslotenheid van de stedelijke schuilkerken in Holland, Friesland en elders dat stille, naar binnen gekeerde Katholieke geloofsleven, ongezien door de buitenwereld, maar ook onaantastbaar, in liefde bloeiend, in stilte brandend als de Godslamp voor het tabernakel. Het is niet vreemd, dat in deze kringen op den duur een verwonderlijk groot aantal priester- en kloosterroepingen ontstaan’Ga naar voetnoot2. Dit is niet alleen het oordeel van katholieke auteurs. Bronkhorst merkt op, dat de Katholieke Kerk in de Nederlanden door de onderdrukking werd gelouterdGa naar voetnoot3. Van der Kraan, die bij zijn bespreking van de maatregelen, welke | |||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||
ten tijde der Republiek tegen de katholieken werden genomen, niet bepaald een grote sympathie voor de Katholieke Kerk toont, spreekt niettemin over ‘een bewonderenswaardige bedekte pastorale bearbeiding’ en ‘een gevaarlijke werfkracht’Ga naar voetnoot1. In zijn bekende rede ‘Toynbee's systeem der beschavingen’ vestigt Geyl de aandacht op het hierboven besproken verschijnsel, dat de onderdrukking der Nederlandse katholieken ten tijde der Republiek na een overgangstijdperk van een halve eeuw gevolgd is door een periode van groeiende politieke macht en krachtige organisatieGa naar voetnoot2. Er rijzen bij Geyl echter bedenkingen indien men verband zou trachten te leggen tussen beide verschijnselen en hij stelt zich de vraag of deze politieke machtsontwikkeling niet uit heel de geest van het Katholicisme na het Concilie van Trente voortkomt; deze algemene strijdbaarheid zou dan het antwoord zijn op de uitdaging van de Reformatie. Geyl wijst echter zelf reeds op de nationale verschillen bij de katholieken in dit opzicht en stelt de vraag waarom Toynbee's ‘penalization’ theorie voor de Engelse katholieken niet opgaat. Naar het ons voorkomt, is het niet mogelijk de strijdbaarheid en organisatiezin der Nederlandse katholieken voornamelijk als een algemeen internationaal gevolg van een katholiek godsdienstig réveil na de Reformatie te verklaren. De grote verschillen in godsdienstig élan en strijdbaarheid, die onder de katholieken in diverse Europese landen bestaan, tonen dit wel duidelijk aan. In dit verband zij herinnerd aan het beeld, dat door de katholieke hoogleraar Zeegers van de nationale verschillen in de mentaliteit van het Katholicisme is geschetst: ‘Ik zou de Katholieke Kerk in zeker opzicht willen vergelijken met de z.g. “heksenkrans”, een plant, die de eigenaardigheid heeft concentrisch aan de buitenzijde aan te groeien en in het hart te verrotten. Wij zien een stormachtige aanwas in sommige missiegebieden en daarnaast oude Katholieke landen geestelijk doodbloeden, zoals Oostenrijk en Zuid-Duitsland, om niet over de Latijnse landen in en buiten Europa te spreken’. Dat Zeegers Nederland niet tot dit religieus verzwakte centrum van katholiek Europa rekent, blijkt uit het feit, dat hij het vermoeden uitspreekt, dat voor Nederland door de voorzienigheid een belangrijke taak op het geestelijk gebied der missie is weggelegdGa naar voetnoot3. Wij zullen in een afzonderlijk | |||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||
hoofdstuk enige indicaties van dit specifieke élan der Nederlandse katholieken nader bespreken. De opmerking van Geyl over de betrekkelijk geringe machtsontwikkeling der Engelse katholieken is ongetwijfeld juist. Dit feit toont aan, dat de factor der stimulerende onderdrukking soms geen invloed uitoefent, met name wanneer de minderheid van te geringe afmetingen is. Immers de Engelse katholieken vormen slechts 6.4 % der totale bevolkingGa naar voetnoot1. Verder wordt hun organisatie bemoeilijkt door een grotere geografische verspreiding dan zich bij de Nederlandse katholieken voordoet. | |||||||||||||
Ontwikkeling van het rigorisme in de illegale katholieke zielszorg tijdens de 17de eeuw. invloed van het JansenismeNaast de religieuze bezinning en verinnerlijking van het godsdienstig leven, waarop in het voorgaande hoofdstuk werd gewezen, trekt een ander verschijnsel onze aandacht, dat eveneens in verband kan worden gebracht met de minderheidspositie, welke de onderdrukte katholieken in de Republiek innamen. Wij doelen hier op het rigorisme in de zielszorg, zoals dit tot uiting kwam in de zendingsactiviteit der katholieke geestelijkheid, nadat de noordelijke Nederlanden ten gevolge van het ineenstorten der bisschoppelijke hiërarchie op het eind der 16de eeuw een missiegebied geworden waren. In wezen werkte deze zending in het staatsgebied illegaal en gelijk iedere illegale beweging van onderdrukten, stelde zij rigoureuze normen op ten einde de aantasting van de waarden van haar groepsleven door de machthebbers tegen te gaan. Aldus vereiste de missie-arbeid figuren, die, gezien de bestaande situatie, elk compromis met de ketterse samenleving in de Republiek afwezen. Sasbout Vosmeer, de eerste apostolische vicaris, die volgens Rogier zijn stempel zette op de Hollandse zending, veroordeelde met nadruk elke lakse moraal en samenwerking met de overheid der RepubliekGa naar voetnoot2. Hij laakte het te gemakkelijk geven van absolutie en te spoedige dispensatie in de vasten- en onthoudingswetten. Sasbout bestreed het studeren aan de universiteiten der Republiek, zowel als het bijwonen van ketterse vergaderingen. Het leveren van contrabande aan de Staten-Generaal en het deelnemen aan de Oost-Indische Compagnie werden eveneens door de eerste vicaris der Hollandse missie afgewezen in dit tijdperk, toen de Republiek en Rome nog volledig op voet van oorlog stonden. Ten gevolge van een toevallige samenloop van omstandigheden werd dit rigorisme der illegaliteit, dat zich in de ongelijke strijd om | |||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||
de zielen der nog niet overtuigd Calvinistische bevolking van de Republiek ontwikkeld had, gestimuleerd door het Jansenisme: een theologisch systeem met een levenshouding, die zeer goed paste bij de strenge normbeleving der Hollandse zending. Onder de maatschappelijke factoren, welke de ontwikkeling van het Jansenisme begunstigd hebben, dient wel in de eerste plaats genoemd te worden de verslapping van de Christelijke moraal aan het Franse hof tijdens de regering van Lodewijk XIV. De aanhangers van het Jansenisme verweten hun tegenstanders, de in Frankrijk veel invloed hebbende Jezuïeten, dat deze van de genademiddelen der Kerk een te ruim gebruik maaktenGa naar voetnoot1. Cornelis Jansen(ius), hoogleraar te Leuven en later bisschop van Ieperen (1585-1638), was de geestelijke vader van deze beweging, die theologisch alle gewicht legt op de invloed van de goddelijke genade en de vrijheid van de menselijke wil practisch ontkentGa naar voetnoot2. Deze leer heeft de neiging aan het kerkelijk gezag minder waarde toe te kennen en bij de sacramenten de betekenis van de persoonlijke gesteltenis hoog aan te slaan ten koste van de eigenlijke werking van de sacramenten. De moraal der Jansenisten was streng. De heilige communie mocht men niet dan in de grootste zuiverheid des harten ontvangen en slechts na zeer waardige voorbereiding. De vergiffenis van de zonden, die in de biecht werden beleden, ontving men niet, tenzij na een zeer volmaakt berouwGa naar voetnoot3. Het Jansenisme is als radicaal theologisch systeem in botsing gekomen met de leiding der Rooms-Katholieke Kerk. Door een Pauselijke bul werd reeds in 1642 het voornaamste werk van Jansen, getiteld ‘Augustinus’, verboden verklaard. Soms heeft men wel in het strenge Jansenisme een vorm van Calvinisme gezien op Rooms-Katholieke bodemGa naar voetnoot4. Deze zienswijze is echter niet juistGa naar voetnoot5. De Jansenisten bleven vijanden van het Protestantisme, al bestreden zij de minder rigoureuze moraalbeleving van de Jezuïeten. Hun gedachtengang ging op Augustinus terug, niet op Calvijn, al is het natuurlijk begrijpelijk, dat bij de grote waardering van de Hervormers voor Augustinus, treffende overeenkomsten tussen Calvinisme en Jansenisme zijn waar te nemen. Voor ons onderwerp is het van belang, dat er duidelijk karakterverwantschap en affiniteit valt waar te nemen tussen de leiding der | |||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||
Hollandse missie en het JansenismeGa naar voetnoot1. Beide hadden een zeker rigorisme gemeen. Geografische nabijheid, ja ten dele zelfs een samenvallen der geestelijke centra van de twee bewegingen, o.a. te Leuven, bevorderde haar contact. Gedurende de gehele 17de eeuw heeft de universiteit te Leuven, waar vele missiegeestelijken voor de noordelijke Nederlanden werden opgeleid, Jansenistisch gezinde theologen onder haar hoogleraren geteld. De psychische karaktertypen, die aldus door dit geestelijk centrum werden aangetrokken en gevormd, droegen er toe bij, de moraaltheologie van de zendelingen bestemd voor de ketterse Republiek weinig rekkelijk te maken. Het is niet zonder betekenis, dat Rovenius, de opvolger van Sasbout Vosmeer, de ‘Augustinus’ van Jansen van een approbatie voorzag, al heeft hij deze na de Pauselijke veroordeling ingetrokkenGa naar voetnoot2. Daarbij kwam, dat het Jansenisme niet alleen een theologisch systeem was, maar ook een levenshouding. Men kan een aanhanger van de Jansenistische strenge richting zijn en toch het door de Paus veroordeelde dogmatische Jansenisme verwerpenGa naar voetnoot3. Dit gold voor de meeste seculiere priesters van de Hollandse zending. Hun vroomheid en hun zielszorg droegen een min of meer Jansenistisch karakter, maar slechts zeer weinigen hingen het dogmatisch Jansenisme aan. Dit blijkt ook uit het feit, dat toen in 1703 de radicaal-Jansenistische richting der zending zich van de Katholieke Kerk afscheidde (de latere Oud-Katholieken) slechts een zesde gedeelte der seculiere geestelijken der zending hieraan deelnamGa naar voetnoot4. De mogelijkheid om Jansenistische dogmatiek en moraal te scheiden, geeft een verklaring van het feit, dat ook na de Pauselijke veroordeling in steeds toenemende mate sporen van het rigoureuze Jansenisme in de zending vielen waar te nemenGa naar voetnoot5. Dit uitte zich vooral in een zeer strenge missie-practijk. Op het eind der 17de eeuw waren in de Republiek pastoors in functie, die een heel jaar lang geen enkele parochiaan absolutie gaven. Er bestonden parochies, waar bijna niemand het meer waagde te communicerenGa naar voetnoot6. Dit leidde zelfs tot onlustenGa naar voetnoot7. In 1699 werd de Nederlandse apostolische vicaris Codde naar Rome ontboden om zich te verdedigen naar aanleiding van tegen hem ingebrachte klachten, die met het extreme rigorisme in sommige delen van de Nederlandse zending verband hieldenGa naar voetnoot8. | |||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||
Codde werd in 1702 geschorst, daar hij weigerde het Pauselijk formulier, waarin het Jansenisme op ondubbelzinnige wijze veroordeeld werd, zonder voorbehoud te tekenen. Deze schorsing leidde tot het reeds bovenvermelde Utrechtse schisma der latere Oud-Katholieken.
De 18de eeuw is voor het Nederlandse Katholicisme een tijd van verwarring en nivellering geweest. Het overheidsgezag steunde de kleine groep der afvallige Oud-Katholieken. Het contact met Rome werd op gebrekkige wijze door middel van een te Brussel zetelende internuntius onderhouden. De strijdbaarheid verslapte: de verhoudingen hadden zich geconsolideerd, bekeringsacties konden geen succes meer behalen. Bovendien deelde het Nederlandse Katholicisme in de geestelijke malaise van het godsdienstig leven in ons land tijdens de 18de eeuw. De frontmentaliteit herleefde pas in de 19de eeuw, toen de katholieke emancipatie in 1853 door het herstel der bisschoppelijke hiërarchie haar beslag kreeg en het geestelijk réveil van het Calvinisme een merkwaardige invloed op het katholieke leven ging uitoefenen, die wij later zullen bespreken. De invloed van het rigorisme op de katholieke bevolking in Noord-Nederland moet niet overschat worden. Het was te weinig in overeenstemming met het Katholicisme zelf, zomin als met onze gematigde volksaard. Niettemin ligt het vermoeden voor de hand, dat het heeft bijgedragen tot de traditionele grondigheid en intensiteit waarmede in Nederland, zowel ten noorden als ten zuiden van de Moerdijk, door de geestelijkheid de specifiek katholieke normen worden gehandhaafd, o.a. door middel van de biechtpractijkGa naar voetnoot1. Terwijl de nog te bespreken ‘pénétration calviniste’ de Nederlandse katholieke bevolking direct beïnvloedde, is het rigorisme van een gedurende meer dan anderhalve eeuw grotendeels illegaal werkende zending, in wisselwerking met de levenshouding van het Jansenisme, voor de historische ontwikkeling van de aard der zielszorg in deze gewesten eveneens niet zonder betekenis gebleven. | |||||||||||||
‘Pénétration Calviniste’In het voorgaande wezen wij op de betekenis van minderheidspositie en onderdrukking der katholieken in ons land, die tot een verinnerlijking van hun godsdienstige gevoelens leidde en een zekere mate van rigorisme in de zielszorg bevorderde. Daarnaast is het voor ons | |||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||
onderwerp van belang, dat de Calvinisten, die in ons land twee eeuwen lang de katholieken hebben onderdrukt, hun eigen godsdienstige normen streng naleefden. Het 17de eeuwse Calvinisme, onbuigzaam, militant en goed georganiseerd, trachtend met zijn wereldbeschouwing de gehele samenleving te doordringen, was na zijn overwinning bij de katholieke minderheid in de Noordelijke Nederlanden niet alleen gehaat, doch boezemde tevens ontzag in. Ontzag kan nabootsing begunstigen. Immers imitatie vindt niet mechanisch plaats bij elk sociaal contact, doch gaat meestal met een waarde-oordeel gepaard omtrent degene, die tot voorbeeld gekozen wordt, terwijl uiteraard de betekenis van het nabootsen voor de doeleinden van hem, die imiteert tevens van belang is. Iedere imitatie is dus een selectieGa naar voetnoot1. Het is in dit verband begrijpelijk, dat de Nederlandse katholieken in hun worsteling om zich te handhaven en uit te breiden, zich bewust of onbewust spiegelden aan hun grootste tegenstanders, de Calvinisten, die getoond hadden hoe een godsdienstige minderheidsgroep kan zegevieren. In tegenstelling tot het dikwijls voorkomende proces dat een cultuurelement van uit de hoogste lagen der sociale geleding naar beneden doordringt, zochten de Nederlandse katholieken hun voorbeeld niet in de hoogste rangstanden: in dit geval de machtige en sociaal het hoogst in aanzien staande regentengroep. Deze in godsdienstzaken wat lakse Libertijnen beschermden weliswaar de katholieken tegen de ernstigste uitwassen van Calvinistische onverdraagzaamheid, maar konden aan een onderdrukte minderheid zeer weinig inspiratie verschaffen. Ook kan men niet zeggen, dat de nog te bespreken Calvinistische invloed op de mentaliteit der Nederlandse katholieken een eenvoudige aanpassing is geweest aan het algemene Nederlandse volkskarakter. Immers de geestelijke basis van het Nederlandse leven in de 17de eeuw was niet overwegend Calvinistisch. Om met Huizinga te spreken, deze grondtoon van onze cultuur was ‘veeleer het geluid van Erasmus, dan van de reformator van Genève’Ga naar voetnoot2. In latere tijdperken is in wezen hierin geen verandering gekomen. Katholieke en niet-katholieke onderzoekers hebben geconstateerd, dat de boven-Moerdijkse katholieke Nederlanders zijn beïnvloed door het weinig plooibare Calvinisme. ‘.... Wat betreft de leer natuurlijk niet, maar wel in de wijze van beleving daarvan’ merkt Tijssen dienaangaande opGa naar voetnoot3. Brom voegt aan een soortgelijke constatering een scherp waarde-oordeel toe: ‘Het kost ons daarom | |||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||
weinig moeite toe te geven, dat wij aan de samenwerking met uit één stuk gegoten Calvinisten staal in 't bloed danken, want we wijten aan dat tijdelijk gezelschap ook een minder welkome hardheid, die de wetenschap van de toekomst te onderzoeken krijgt’Ga naar voetnoot1. Kruijt oppert eveneens de mogelijkheid van een Calvinistische beïnvloeding, doch gaat op dit vraagstuk niet nader inGa naar voetnoot2. Rogier merkt op, dat het dagelijks contact met scherp op hen toeziende, maar ook zelf in strenge tucht opgevoede Calvinisten de Nederlandse katholieken in moraaltheologische zin enigszins gepuritaniseerd heeft. De invloed van deze ‘pénétration calviniste’Ga naar voetnoot3 lag volgens Rogier vooral op het terrein van de moraaltheologie, bij de beoordeling van de mate van zondigheid van sommige daden of gewoontenGa naar voetnoot4. Vooral op dit gebied heeft de nabuurschap van de Calvinisten de Nederlandse katholieken beïnvloed. Zij heeft op hun geweten gewerkt en wat critischer gemaakt jegens gebreken en gewoonten, die ook zij wel als zondig erkenden, maar waarover zij zich wat luchtig plachten heen te zettenGa naar voetnoot5. Rogier merkt over zijn 19de eeuwse geloofsgenoten op, dat hun vroomheid in de zwaarwichtige landen van Holland en - merkwaardig genoeg! - Brabant maar weinig oog had voor het zonlicht van een Christelijke blijmoedigheidGa naar voetnoot6. ‘Inzake het tweede gebod, het liegen om bestwil, de persoonlijke en publieke Zondagsrust en op heel het terrein waarop de dagelijkse zonden liggen, ook op het aangrenzende gebied van de publieke vermakelijkheden, staat de NoordnederlandseGa naar voetnoot7 katholiek min of meer als een puritein te boek bij zijn geloofsgenoten elders. Daarvoor is zeker reden, gelijk iedereen gemakkelijk kan constateren ten opzichte van de Zondagsrust. Daarvan komt in sommige katholieke landen bitter weinig terecht en ook goede katholieken hebben daar geen bezwaar tegen bezigheden, die een Noordnederlandse katholiek zich op Zondag - ook buiten alle menselijk inzicht - niet zou permitteren. Zonder twijfel is hier een symptoom van de genoemde “pénétration calviniste” te zien’Ga naar voetnoot8. In aansluiting op het voorgaande wordt de opmerking van Rogier begrijpelijk: ‘De door de wol geverfde Katholieke geloofstrouw der | |||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||
negentiende-eeuwse Nederlanders had een wettisch karakter en scheen in de practijk te gelijken op het respect, dat de ordelijke burger voor het strafwetboek heeft’Ga naar voetnoot1. Een Belgisch arts, woonachtig in het noordelijke gedeelte van het arrondissement Turnhout, dicht bij de Nederlandse grens, schreef ons: ‘Over 30 tot 40 jaren heb ik veel Hollandse klanten gehad. Het heeft mij altijd toegeschenen, dat deze mensen alles veel ernstiger opnemen dan de lustige Belgen. De Hollanders zijn triestige mensen, zegt men hier.’ Toen wij genoemde arts voor alle zekerheid nog eens vroegen welke groep Nederlanders aldus door de Belgische grensbewoners als ‘triestig’ werd omschreven, antwoordde hij: ‘Natuurlijk de Noordbrabantse Nederlanders’Ga naar voetnoot2. Treffend is, dat dit voor boven-Moerdijkse Nederlanders weinig merkbare verschil zo sterk wordt aangevoeld door de Belgische bevolking, die in de onmiddellijke nabijheid van de grens woont en die zich noch wat herkomst, noch wat sociale en economische structuur betreft, van de naburige Noordbrabantse bevolking onderscheidt. De betekenis van deze verschillende gezindheid kwam bij onze studie der regionale vruchtbaarheidsverschillen aan weerszijden van de zuidgrens van ons land duidelijk tot uitingGa naar voetnoot3. Een opmerkelijk voorbeeld van de ‘Calvinistische’ beleving van sommige katholieke normen in Noordbrabant geeft Rogier, n.l. de herleving van de Carnavalsviering in genoemd gewest in het begin van de 19de eeuw. Dit volksvermaak was ten tijde der Republiek in de Generaliteitslanden met wortel en tak uitgeroeid, terwijl het in de Zuidelijke Nederlanden ongemoeid bleef voortbestaan. Hierin kwam eerst na 1815 verandering, toen het in katholieke landen traditionele Carnavalsfeest ten gevolge van Belgische invloed Noordbrabant en Limburg weer binnendrong en daar toen geen weerstand meer van staatswege ontmoette. De heftigheid echter, waarmede de leidende katholieke geestelijkheid zich hiertegen verzette, geeft volgens Rogier duidelijk blijk van een ‘infiltration calviniste’Ga naar voetnoot4.
In aansluiting op het voorgaande moet er ook nog op gewezen worden, dat het Katholicisme in Nederland ook wat de politieke machtsvorming betreft, in sterke mate door het militante Calvinisme is geïnspireerd. De Rooy merkt op, dat de politieke actie van Schaepman en de machtsvorming bij de katholieken, die hiermede gepaard ging, aldus beïnvloed isGa naar voetnoot5. Hij vermoedt, dat de katholieken uit zich- | |||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||
zelf in de 19de eeuw geen politieke partij zouden hebben voortgebracht, wanneer Kuyper niet alleen door zijn voorbeeld was voorgegaan, maar hen ook hiertoe genoopt hadGa naar voetnoot1. Verder moge er aan herinnerd worden, dat het Calvinisme behalve als voorbeeld, ook als bondgenoot de katholieken in Nederland tijdens de periode van 1860 tot 1920 in hoge mate politiek gestimuleerd heeft en wel tijdens de schoolstrijd in ons land. Vooral dank zij dit bondgenootschap werd in 1889 een gedeeltelijke en in 1920 een volledige gelijkstelling van het bijzonder met het neutrale onderwijs bereikt. Het Katholicisme verkreeg aldus een betrouwbare paedagogische basis. Dankbaar constateert Hentzen: ‘.... in geen land ter wereld werd de triomf in den schoolstrijd zoo volledig behaald als in het onze’Ga naar voetnoot2. De Rooy schetst het begin van bovengenoemde samenwerking op de volgende beeldende wijze: ‘Kuyper leidde de felle reactie van de Calvinistische orthodoxie tegen het modernisme der Hervormde Kerk. Plotseling zien de Katholieken een groep van hun tegenstanders, de felste nog wel, uit de vijandige vesting wegtrekken om langs gelijke marsroute naar een gelijke bestemming te marcheren. Zonder elkander excuses te maken over het verleden of afspraken te maken voor de toekomst, besluiten de twee colonnes elkaars marsroute niet te hinderen. Men schonk elkander geen vertrouwen of vriendschap, maar rekende er slechts op, dat wie naar Genève of Rome reizen, een tijd lang op elkaars gezelschap zijn aangewezenGa naar voetnoot3.’ Wellicht zal men na het bovenstaande de vraag stellen: indien het werkelijk zo is, dat de Calvinistische geest de katholieke normbeleving in Nederland althans in sommige opzichten intenser heeft gemaakt dan elders, hoe is dan in verband met het behandelde onderwerp het feit te verklaren, dat de gereformeerde geestelijke leiders in Nederland thans een minder zekere houding tonen ten aanzien van het gebruik van conceptie verhinderende middelen?Ga naar voetnoot4 Hier dient wederom onderscheid te worden gemaakt tussen norm en normbeleving. De Calvinistische leer heeft weliswaar tot voor korte tijd het gebruik van conceptie verhinderende middelen afgewezen, doch dit punt is in haar ethiek nooit van die dogmatische betekenis geweest als bij het Katholicisme. Vandaar, dat bij de Calvinistische auteurs thans veel meer meningsverschil dienaangaande voorkomt dan bij de katholieken, zonder dat dit tot ernstige wrijving in de groep der gereformeerde bevolking aanleiding geeft. | |||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||
Geografische concentratie der Nederlandse katholiekenWisselwerking tussen godsdienstige en regionale gevoelensEen belangrijk element bij de ontwikkeling van de bijzondere mentaliteit der katholieken in Nederland is het feit geweest, dat meer dan de helft van deze bevolkingsgroep ten zuiden van de Waal in Noordbrabant, Limburg en Gelderland in één compacte agglomeratie is geconcentreerd. Het godsdienstkartogram geeft hiervan wel een zeer duidelijk beeldGa naar voetnoot1. Een belangrijk gevolg van deze geografische concentratie was tevens, dat de vroegere onderdrukking van de katholieken als confessionele groep samenviel met de gewestelijke onderdrukking van Brabant en Limburg als Generaliteitslanden. De emancipatie geschiedde dus voor een groot deel in collectief geografisch verband, hetgeen de beleving hiervan intenser maakte. | |||||||||||||
Grotere mogelijkheden voor sociale beheersingEen nog belangrijker gevolg van de geografische concentratie der Nederlandse katholieken is het feit, dat hierdoor de groepscontrôle op de naleving der specifiek katholieke godsdienstige normen ongetwijfeld wordt versterkt. Om de betekenis van deze factor te kunnen doorgronden, dienen wij aandacht te schenken aan maatschappelijke situaties, waarin zich verhoudingen van tegengestelde aard voordoen. Voorbeelden hiervan vindt men in Engeland, waar de katholieken als een betrekkelijk kleine en zeer verspreide minderheid onder de bevolking voorkomen. Dit geografisch isolement bemoeilijkt uiteraard de handhaving van een specifieke katholieke gezindheid, zoals de katholieke houding inzake het geboortevraagstuk. Duidelijk komt dit naar voren in de door Slater en Woodside vermelde interessante ‘case studies’ van Engelse katholieke gezinnen, wonend temidden van een overwegend niet-katholieke bevolking. Genoemde gezinnen tonen een zekere verlegenheid, dat hun gezinsgrootte afwijkt van het locale cultuurpatroonGa naar voetnoot2. Dergelijke gevoelens behoeven voor een groot deel der Nederlandse katholieke bevolking niet te bestaan; integendeel, in het zuiden van ons land doet zich juist een cultuurpatroon voor, dat de bevordering van kunstmatige geboortebeperking tegengaat. Een indicatie van deze gezindheid geeft een uittreksel van een hoofdartikel in de Prov. N. Brab. Crt. ‘Het Huisgezin’ betreffende een eventuele uitbreiding der werkzaamheden van de Nederlandse Vereniging voor Sexuele Hervorming in het Zuiden: | |||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||
‘GEEN GASTVRIJHEID VOOR VOLKSVERGIF. Het behoeft aldus niet te verwonderen, dat volgens Godefroy en Thoen ‘de anti-conceptionele middelen in uitgestrekte gebieden der zuidelijke proviencies moeilijker zijn te verkrijgen dan in het westen en noorden des lands’Ga naar voetnoot2. Niet alleen kan aldus in het Zuiden van Nederland door de homogeniteit van wereldbeschouwing aldaar de verspreiding van conceptie verhinderende middelen intenser worden tegengegaan, anderzijds brengt deze homogeniteit van geloofsovertuiging ook mede, dat collectieve maatregelen kunnen worden genomen, die de grote gezinnen financieel ondersteunen en hun ontstaan aldus begunstigen. Een interessant voorbeeld hiervan is het feit, dat door de gezamenlijke werkgevers in de wollenstoffen-industrie te Tilburg reeds sedert 1933 vrijwillig een niet onaanzienlijke kindertoeslag op de lonen van hun werknemers werd gegeven. Dit geschiedde dus reeds acht jaren voordat per 1 Januari 1941 de wettelijke kinderbijslagregeling van kracht werd. Genoemde kinderbijslag te Tilburg bedroeg voor een gezin met 5 kinderen 14.7 % en voor een gezin met 9 kinderen 30.4 % van het loonGa naar voetnoot3. Een dergelijke vrijwillige kinderbijslag- | |||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||
regeling zou in een gebied met een confessioneel sterk gemengde ondernemersgroep niet gemakkelijk tot stand kunnen komen. | |||||||||||||
Planologische ontwikkeling geleid door de KerkDe geografische concentratie van een groot deel der Nederlandse katholieke bevolking heeft nog een ander verschijnsel mogelijk gemaakt, dat ongetwijfeld het geboorte-niveau der katholieken in Nederland verhoogd heeft, n.l. de voortreffelijke wijze waarop dank zij het initiatief der Kerk het woningvraagstuk in de zich zeer snel ontwikkelende Limburgse mijnstreek werd opgelost. Deze krachtige en efficiente woningpolitiek heeft ook de bewondering gewekt van andersdenkendenGa naar voetnoot1. In een uitgesproken landbouwgebied moest op korte termijn woongelegenheid geschapen worden voor honderden, ja duizenden vreemdelingen met geheel andere zeden en gewoonten dan de locale bevolking. Gewaarschuwd door de ontkerstening, die met de ontwikkeling van de grootindustrie en mijnbouw elders doorgaans gepaard is gegaan, heeft de Katholieke Kerk in Zuid Limburg zich voor een gigantische strijd gewapend om het behoud van de ziel der arbeiders. Zij ging hierbij uit van de juiste opvatting, dat gebrek aan gemeenschap een der eerste en voornaamste oorzaken der vervreemding van de Kerk is. Het ontstaan van grote steden moest derhalve in het mijngebied worden tegengegaan. De leider van deze katholieke planologische actie met religieuze doeleinden was Mgr. H.E. Poels. Hij heeft er met succes naar gestreefd, dat bij elke mijn kleine woonkernen ontstonden rondom Kerk en patronaat. In Zuid Limburg zijn geen grote bevolkingsagglomeraties ontstaan, al is de bevolkingsdichtheid er uiteraard groot. De mijnstreek maakt ondanks haar grote bedrijven nog altijd overwegend een landelijke indrukGa naar voetnoot2. Inderdaad kan men met de protestant van den Ende zeggen, dat de Rooms-Katholieke Kerk het landschapsbeeld en de sociale structuur van het mijngebied grotendeels geschapen heeft. Daarbij moet dan nog gewezen worden op een goed georganiseerd verenigingsleven, gesteund en gedragen door een uitgebreide staf van bekwame geestelijken. Van welk een betekenis deze door doelmatig maatschappelijk ingrijpen gesteunde zielszorg is geweest, blijkt, wanneer men het verschijnsel der onkerkelijkheid in de buitenlandse mijngebieden vergelijkt met de situatie in Zuid Limburg. Terecht wijst de Rooy wat Zuid Limburg betreft op het merkwaardige feit, ‘dat hier wellicht | |||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||
aantal geborenen per 1000 inwoners per gemeente voor belgie in 1930 en 1947 volgens tulippe1
| |||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||
1 Overgenomen uit Tulippe ‘Le vieillissement de la Population Belge, Etude Régionale’, Les Cahiers d'Urbanisme No. 10, Brussel 1952.
| |||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||
het enige mijngebied ter wereld is, waar het Christendom nog niet behoeft te vechten om een rest van bestaansrecht’Ga naar voetnoot1. | |||||||||||||
De grote geografische en sociale afstand van de concentratiegebieden der nederlandse katholieken ten opzichte van de drie grootste steden in ons landVoor het geboorte-niveau van de Nederlandse katholieken is in de laatste decennia het feit van betekenis geweest, dat hun belangrijkste concentratiegebieden op grote afstand verwijderd liggen van de drie grootste steden van ons land. In Noordbrabant, Limburg, Zuid-Gelderland en Noord-Twente, waar meer dan de helft der Nederlandse katholieken wonen, lag tot voor korte tijd geen enkele stad boven de 125.000 inwoners, en de afstand van daar tot de drie grootste steden van ons land bedraagt minstens 40 tot 150 km. Bovendien, niet alleen de geografische, maar ook de sociale afstand, de intensiteit der sociale contacten, is hier van belang. Het feit, dat sedert eeuwen ten zuiden en ten noorden van de Moerdijk zich een duidelijk verschil in cultuurpatroon voordeed, versterkte nog het isolement ten opzichte van de noordelijke verstedelijkte gebieden. Geheel anders is de situatie in België, waar de grote steden zich in het centrum van het land bevinden. Welk een betekenis de grote steden in België hebben voor de demografische ontwikkeling van hun omgeving, blijkt, wanneer wij het geboortecijfer-kartogram voor België, gebaseerd op de telling van 1947, beschouwenGa naar voetnoot2. Gelijk wij in het voorgaande opmerkten, zijn locale deskundigen van oordeel, dat het hogere geboorte-niveau in Belgisch Limburg voor een belangrijk gedeelte kan worden toegeschreven aan de betrekkelijk grote afstand waarop deze provincie van Brussel, Antwerpen en Luik ligt. Wat de Nederlandse verhoudingen betreft, de Vooys heeft het lage geboorte-niveau der katholieken in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en West-Brabant o.a. in verband gebracht met invloeden van over onze grenzen, speciaal AntwerpenGa naar voetnoot3. Naar het ons voorkomt, heeft de kracht van het Nederlandse Katholicisme zich vooral in de zuidelijke industrie- en bestuursgemeenten van 50- tot 150.000 inwoners wel bijzonder duidelijk doen kennen. Het relatief hoge geboorte-niveau van Breda, Tilburg, Den Bosch en Eindhoven, dat wij in het voorgaande met gelijksoortige katholieke Belgische en Duitse steden vergeleken, is hiervan een indicatie. | |||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||
Hoewel het betrekkelijke isolement van een groot deel der Nederlandse katholieke bevolking ten opzichte van de drie grote steden des lands als factor bij het onderzoek van onkerkelijkheid en geboortebeperking niet onderschat mag worden, dienen wij er anderzijds op te wijzen, dat de nabijheid van grote steden het katholieke geboorte-niveau in ons land onder gunstige sociaal-economische omstandigheden vrijwel niet beïnvloedt, ja somtijds wellicht verhoogt. Merkwaardige voorbeelden hiervan zijn de agrarische, overwegend katholieke gemeenten Wateringen, Schipluiden, Nootdorp, liggend in de onmiddellijke nabijheid van Den Haag. Nog in 1930 behoorden deze gemeenten tot de hoogste vruchtbaarheidsklasse van ons landGa naar voetnoot1; omstreeks 1950 tot de op een na hoogste categorie. De grote werkgelegenheid, die de tuinbouw en de nabijgelegen grote stad bieden, kunnen bovengenoemd verschijnsel vermoedelijk verklaren. Een nader demografisch en sociologisch onderzoek van vermelde drie gemeenten zou zeer interessant kunnen zijn. Het Belgische geboortecijferkartogram toont nergens in de nabijheid der grote steden hoge cijfers. |
|