Kinderspelen, in leerzame gedichtjes(1837)–Johannes Hazeu Cornelisz.– Auteursrechtvrijin leerzame gedichtjes Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Het blindemannetje spelen. Bl. 25. Willem, met zijn speelgenooten, Hadden al zoo lang gespeeld, En 't had hen nog niet verdroten, Niemand had het spel verveeld; Maar, door veel verscheidenheden, Wisten zij geen spellen meer; Allen waren ze ontevreden, 'k Weet dan, voor den laatsten keer, Nog een spel, zegt de een aan d' ander, Goed, maar welk dat wist men niet; Laat ons loopen door elkander! - ‘Blindeman!’ roept kleine Piet; - ‘Bindt mij maar den doek voor de oogen, ‘'t Duurt niet lang of 'k heb er een, ‘Maar, gij moet ook niet gedoogen, ‘Dat 'k mij stoot, aan paal of steen. - 't Spel ging aan, Piet liet zich binden, Greep en tastede in het rond; [pagina 26] [p. 26] ‘Ja! ja!’ zegt hij, ‘'k zal u vinden!’ Schoon hij, echter, niemand vond. Maar, zijn vader, die dit grijpen Had gezien, ging voor hem heen; Piet, met al zijn voelen, knijpen, Kneep zijn' vader in het been. - Hij, den doek dra weggenomen, Zag zijn' lieven vader staan; En, met een angstvallig schromen, Zag hij al zijn makkers aan. - Vader sprak: mijn lieve kindren! ‘Smaakt, in 't spelen, zoet genot, Maar, het blijft mij altijd hindren, Dat gij met de blindheid spot. - Weet gij wel, dat blinde menschen Altijd ongelukkig zijn? - En zoudt gij naar blindheid wenschen, Licht en lieven zonneschijn Derven willen, voor uw spelen? - Welk eene onbezonnenheid! - Levensvreugd te kunnen deelen, Die men aan zich zelv' ontzeid'!’ [pagina 27] [p. 27] Kindren! wie gij ook moogt wezen, Speelt toch met gebreken niet, Dank God, met eerbiedig vreezen, Als ge uit beide uwe oogen ziet. - God heeft ons 't gezigt gegeven, En vol luister toebereid, Om met vreugd voor Hem te leven, Tot zijne eer en heerlijkheid! - Vorige Volgende