Verzamelde gedichten
(1988)–Pé Hawinkels– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 312]
| |
Op een vrachtschip vol herinnering
Aan genot dat is vergaan,
Zeilt hij, die me onverbiddelijk
Beheerst, van toen af aan;
Al zuchtend, daar geen bries hem leidt,
Stuwt hij zijn hoop, dat is zijn zeil,
Naar mij, de zoete haven van zijn reis.
Ach, hoe dikwijls zie ik die blik,
Dat voedsel, in mijn dromen
Terug, nog zo verkwikkelijk, -
Het is me goed bekomen.
Dan word ik wakker als hij landt
Wiens verre vlam dan in mij brandt,
En dan, ach, klaag ik om mijn lege hand!
Op 't uur dat andere paren zacht
Hun heerlijkheden ruilen,
Sta ik in klachten heel de nacht
Om mijn gemis te huilen,
En kijk toe vanuit het raam,
Hoe wind de wolk jaagt op zijn baan,
En voelt, hoe liefde een zeeman van je maakt.
En als de zouten vloed begint
Te zwellen door de wind,
Dan valt mij wreed een massa in,
Visioenen in die zin,
Verdrinkt mijn lieve tegenstander,
Die de zin ontnam aan hart en handen,
En ging! Helaas! Waarom is dat niet anders?
En als de rust weer over zee uitdijt,
En hoop mijn pijn verdrijft,
Blijf ik door twijfel onbevrijd,
En angst is wat er blijft.
Mijn vreugde is dus vermengd met leed,
En elke hoop brengt twijfel mee.
Nu zal hij komen! komt hij? Ach, nee, nee!
Henry Howard, Earl of Surrey
|
|