De nagels in het vlees(1945)–Jac. van Hattum– Auteursrecht onbekend Vorige [pagina 52] [p. 52] De elf. 't Draaft langs Neêrlands blonde wegen de herwonnen vrijheid tegen, 't vijfmaal dubbele gespan; manen, en nerveuze oren, blij des meesters stem te horen en het schoonste paard vooran. Dat rukt driftig aan de tomen; 't is omtrent de Zeeuwse Stromen, op de plek der meeste pijn; maar een hand klopt hals en flanken: ‘Laat ons nòg de Hemel danken: Zeeland zal weer Zeeland zijn.’ Zie, hier draven met z'n beiden dan de allereerst bevrijden: 't trouwe Brabant-Limburgs paar, met de pluizen van 't ravotten, met de moffen en de motten nog in 't wapp'rend manenhaar. Schóon elk span; maar telkens anders; driftig hier de twee Hollanders, die men voer en stal ontnam; rustloos rukken z' aan de tomen, nauwlijks aan de dood ontkomen in den Haag en Amsterdam. [pagina 53] [p. 53] Welaan: daar tuigt weer een ander: Utrecht naast den Gelderlander; 'k noem maar aanstonds man en peerd; zie, ze draven over straten; 't is, alsof ze zachtjes praten: ‘Aarnhem was me alles weerd.’ Oud geluid en nieuwe lente: Overijsel draaft naast Drente voor de koets van Neêrlands Staat; ieder juicht: ‘Hoe schoon dit alles na de derrie en de dalles, hoe voortreffelijk het nog gaat.’ En zo prachtig naast elkander draven Fries en Ommelander, 't laatste, niet het minste paar: elf, eendrachtig zich te geven, inzet is het ganse leven; geen met een ondeugdlijk haar. Wie het anders dan beweerden: deze schone, kloeke peerden klaren wel de averij; 't draaft langs Neêrlands blonde wegen weer een schone morgen tegen, heel dit land is weerom vrij. Vorige