Winterbloemen
(1879)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 167]
| |
De tuin des armen.Het is een lief gezicht! De Maandagmorgen kwam,
De feestdag voor het Volk, dat liefde heeft voor bloemen.Ga naar voetnoot1)
De markt gaat open, die op Flora's schat mag roemen:
Plant, heester, struik, gewas, op stengel of op stam.
Wat drift en drokte nu bij de ebbe en vloed der schaar!
Zie, hoe ze keeren, elk hun geur'gen last in de armen!
Zelfs kinderen ziet men, zwak, de zwakke bloem beschermen,
Met liefde aan 't hart gedrukt, al drukke ook 't wicht hen zwaar.
En waar nu gaat dat heen? Wacht dat gebloemte een tuin? -
Neen! eer een kelderslop, een zoldringplat, een dakjen,
Waar nauwlijks lucht is, langs een muurtjen of een rakjen,
Waar 't bloempje hunkert naar wat zonlicht voor haar kruin.
Om 't even! 't Is een tuin voor 't oog, dat op hem schouwt,
Het wordt een tuin door 't bloempje, er in de dakgoot bloeiend,
En geen tuinier op aard, die, plegend of besproeiend,
Meer ijvrig toezicht op zijn groene kindren houdt.
En 't loon ook blijft niet uit. Of 't voelde en denken kon,
Ontluikt en tiert het bloempje als in een broeikas-woning,
En levert op zijn plat zoo heerlijk een vertooning,
Als ergens 't pronkgewas in 't volle licht der zon.
| |
[pagina 168]
| |
De Zoon des menschen sprak: ‘De lelies spinnen niet,
Toch gaan ze een Salomo in heerlijkheid te boven:’
o God! heb dank, dat gij de bloemen onzer hoven
Met zulk een tooi bekleedt, als m'aan geen koning ziet.
Die heerlijkheid der bloem schaft d'arme 't eêlst sieraad.
Waar in zijn stulp geen schijn van pronk zijn glans ten toon spreidt,
Toont hem narcis en tulp een eindloos hooger schoonheid,
Dan 't vurigst-gloeiend fulp of 't schitterendst brokaat.
En zij zijn muffe cel al arm aan zoeten geur,
Zijn bloem voorziet er in. Proef mirre- en mastik-walmen
Van de Oosterspecerij, geoogst in 't land der palmen, -
En riek dees roos! Voor haar wijkt aller geuren keur.
Ja, 't Maandags-bloemeken is menig schaamlen bloed
Pracht, rijkdom, weelde, glans, genot en feestvreugd tevens;
Ze is als een gouden straal des schoonen, rijken levens,
Die in dat bloempje door zijn glasruit d'arme groet.
En daarom, u mijn hulde en dank, Floralia!
Die de eenvoud leert naar d' aard haar bloemekens te kweeken.
Gij doet een kostlijk werk: Hans Andersen moog spreken:
Hij zegt: ‘Gods englen slaan die bloemenvrienden gâ.’Ga naar voetnoot1)
|
|