Zoo stapt zij de eene stoep af, de andere op. Het ongelukkigste voor haar is, dat zij onder het harde verband ligt om overal aan de huizen twee, drie en viermaal te schellen, dat is met andere woorden aan de meiden te zeggen: ‘het is de melkmeid maar! gij kunt dus twee, drie of viermaal zoolang wachten als anders! dat is dus: zeer lang.’ Maar dat oponthoud schijnt haar zoo boos niet te maken als het u en mij zou doen. Want, zie! als de meid eindelijk kom t, heeft zij een lachje voor haar gereed, waarmede zij bij 't overnemen van de kan vraagt:
‘Hoeveel, vrijster?’
Daarop duikelt haar nap eenige malen in het blanke nat, waartegen de roode hand helder afsteekt, waarmede zij vervolgens de kan, netjes afgewischt, met een handigen zwaai weêr overgeeft.
Na die beweging raakt die hand van zelf in de zijde, en nu? Ja, nu moet er een oogenblikje - een kort oogenblikje maar - voor een praatje af.
Het zou onbescheiden zijn, dat praatje te beluisteren. Maar dit verzeker ik u, dat ik voor u en mij wilde, dat er nooit onstichtelijker praatjes aan onze deuren gehouden werden.
Een, twee, drie! met gelijkmatige tempo's, even als een soldaat zijn geweer, heeft intusschen het melkmeisje haar emmer dicht geslagen, het hengsel aangehaakt, en haar juk weder opgepakt, en vervolgt met een vroolijk gezicht en een luchtigen tred haren weg. Dat gezicht behoudt zij onder alle weer en wind. De zon, al schijnt ze wat fel, hindert haar niet: de koude, al blaast ze wat scherp, is niet in staat het lachje om haar mond te bevriezen: de regen - maar foei! zij zeggen, dat ze juist daarvan het meest houden zou, en er met opzet het deksel van haar emmers voor openzetten! Doch dat wil ik niet gelooven. Zoo gaat dan het lieve kind onder zooveel woelens en zorgens onbezorgd en onbekommerd daar heen. Ja, haar rust zou geheel ongestoord blijven, zonder den overlast van jonge honden die van haar melk snoepen, van de jonge knapen die de vingers