Waarheid en droomen (onder pseudoniem Jonathan)
(1896)–J.P. Hasebroek– Auteursrecht onbekend
[pagina *1]
| |
[pagina V]
| |
Voorbericht voor den 8sten drukHet boek, dat hierbij den lezer wordt aangeboden, is voor niet weinigen onder het groote publiek een oude bekende, indien al niet een oude vriend. Men weet dus over het algemeen tamelijk wel, wat men hier ontvangt. Toch is ditmaal niet alles daarin even oud: er is ook iets bij, dat nieuw is. Van waar dat? Mijn geachte vrienden, de Heeren Uitgevers meenden, dat het bij deze nieuwe uitgaaf van Waarheid en Droomen wenschelijk was, daaraan nu eens als Aanhangsel een nieuwe schets toe te voegen, en waarin zou die bestaan? In enkele losse bladen uit de levensgeschiedenis van het boek, dat nu hier, na meer dan een halve eeuw, voor de achtste-maal in het licht verschijnt. Wat daaromtrent aanvankelijk mijne meening was en wat toch later mijn eindbesluit werd, behoeft geen opzettelijke vermelding: de uitkomst is deze: het Naschrift bestaat en komt, aan het einde van het boek, bij den lezer eenige oogenblikken van zijn aandacht vragen. Toch wachte hij zich, zijne verwachting op dit punt al te hoog te spannen. Er zijn beroemde boeken, en die | |
[pagina VI]
| |
dan ook een beroemde geschiedenis hebben. Ik denk hier bijvoorbeeld aan De l'Allemagne van Mevrouw de Stael, waarover een strijd ontstond tusschen haar en keizer Napoleon, waarin nog allerlei andere groote personages gemengd werden, en waaraan een gansch deel der toenmalige beschaafde wereld zich mede gelegen liet zijn. - O! hoe gansch anders dan een boekje als het mijne dat, om een ander voorbeeld te noemen, eerder als mijn vriend Asmus de Wandsbecker bode, stillekens het land doorgaat, hier en daar aanklopt, en waar men de deur opent een van zijne blaadjes achterlaat, om dan weer verder te gaan zoover en zoolang het God belieft. Het spreekt van zelf, dat het leven van een boek als het laatste gansch anders voortloopt en afloopt, en door geen geruchtmakende feiten of ontmoetingen stof voor een belangrijke geschiedenis oplevert. Met een bekend woord van Potgieter en de Génestet zou ik de historie van het laatste werk een ‘Onder-onsje’ willen noemen, als ‘zich bewegende binnen een zekeren kring van gedachten en gevoelens, niet zeer ruim, niet zeer hoog en vrij alledaagsch’Ga naar voetnoot1). Als nu dit ‘Onder-onsje’ bij de onzen, bij mijn geestverwanten, maar half zoo goed ontvangen wordt als het boek, waaraan het ten metgezel strekt, zal ik meer dan tevreden zijn en mij niet beklagen, dat ik, ondanks mijn aanvankelijk bezwaar, ook op dit punt aan den wensch der uitgevers heb voldaan. En wat nu het boek zelf betreft, dat heeft vroeger zijn weg gevonden en zal, hoop en vertrouw ik, dien wel weer | |
[pagina VII]
| |
vinden. Vraagt men, welken wensch ik het op zijn nieuwe wandeling, als op zijn paspoort, mede geef? Het Seizoen, waarin wij nu leven, doet mij dien aan de hand. Wij schrijven nu Lentemaand, maar de naam is ook hier, is ook nu, verre weg mooier, dan de daad. Het kan soms in deze dagen nog bitter winterachtig zijn.... brr! wat waait er nog dikwijls een koude, kille, ijzige Noordsche adem over het ontluikend groen en over de Maartsche violen, die onder zijn geblaas te bibberen staan! Moge Auteur en boek, bij hunne wederverschijning alhier, eene ervaring hebben, die een soortgelijke tegenstelling vormt: wintermaand, en toch lente: oud geworden, en toch niet verouderd! 20 Maart 1891.
J.
Een voorbericht van Jonathan voor den 9en druk moet helaas ontbreken; juist toen deze ter perse werd gelegd wees de wijzer op zijn huisklok voor hem zelf het ‘Una ex his hora mortis’ aan. Moge opnieuw het woord van den auteur aan het slot van het voorbericht voor den 8en druk neergeschreven waarheid bevatten: ‘oud geworden en toch niet verouderd’! Leiden, September 1896.
DE UITGEVER. |
|