Sneeuwklokjes
(1878)–J.P. Hasebroek– Auteursrechtvrij
[pagina 258]
| |
Domine! quo vadis?Petrus toeft in 't machtig Rome,
Dat, helaas! ten Babel wordt,
Waar der Christnen bloed als water
Onder 't beulszwaard wordt gestort.
Petrus ziet dat zwaard hem naken,
En nog eens - de sproke meldt,
Wat Geschiednis niet verhaalde -
En nog eens, de Rots versmelt.
Petrus beeft en ijlt naar buiten,
Zwerft er, vluchtling, op en neêr,
Voor zich zelv' en andren vreezend,
Maar op eens!.... daar staat de Heer!
‘Heer, zijt gij het?’ roept de apostel,
Blijde en droevig te ééner stond:
‘Spreek, waar gaat gij heen? Quo vadis?’
Vraagt (in Romes spraak) zijn mond.
‘'k Ga naar Rome,’ luidt het antwoord,
‘Waar 'k op nieuw den kruisdood tart! -’
Scherper dan eens kruises nagel
Vlijmt dat woord door Petrus' hart.
| |
[pagina 259]
| |
't Hoofd gebogen, 't hart gebroken,
Keert hij weder naar zijn huis,
Laat zich vangen, laat zich binden,
En sterft zalig aan een kruis.
Dat gedenkt het volk des Heeren
Met een teeken, vroom van geest:
Zie die kerk slechts, op wier gevel
Gij als leus 't Quo vadis? leest!
Maar niet enkel ginds, te Rome,
Rijst die leus voor ons gezicht.
O hoe vaak treft dat Quo vadis?
Mensch, u als een bliksemschicht!
O hoe dikwijls, 't kruis ontvluchtend,
Ziet ge uw Meester voor u staan,
Om u op het kruis te wijzen,
Waaraan hij zichzelv' liet slaan!
Volg dan Petrus, zij 't met schaamte,
Dat ge een tijd lang aarz'len kondt:
Vraagt den Heer ook u: Quo vadis?
't Klinke: Ad crucem!Ga naar voetnoot1) uit uw mond.
Kruisen rijzen, kruisen wenken
Alom op den weg van Plicht:
Hun alleen, die 't kruis niet duchten,
Daagt de kroon in 't eeuwig licht.
|
|