Het dagboek van dr. G.H.C. Hart
(1976)–G.H.C. Hart– Auteursrechtelijk beschermdMaandag 2 september 1940Twee zaken houden mij erg bezig, die, helaas, niet tot mijn competentie behooren; dat is de voorbereiding van de ravitailleering van Holland, zoodra dat tijdens of dadelijk na den oorlog noodig en mogelijk wordt. Het zou een kolfje naar mijn hand zijn, als mij dat werd opgedragen: ik zou dan het gevoel hebben direct en indirect voor jullie welzijn bezig te zijn. Maar bij de werkverdeeling van het gereorganiseerde kabinet is deze zorg - en natuurlijk niet ten onrechte - aan Steenberghe toebedeeld en nu zullen Lamping en Philipse, die hun geheele leven nog niets hebben moeten organiseeren, dit werk moeten voorbereiden. Toch hoop ik, dat ze wel genoopt zullen worden mij bij de zaak te betrekken. DeGa naar voetnoot204 andere zaak is de Regeering ertoe te bewegen een principieele bespreking met de Britsche te vragen; dat is, ergerlijk genoeg, nog nimmer gebeurd. Altijd - en dat is ook niet vaak - spreekt Van Kleffens alléén met Halifax en hij (K) is geen staatsman en bovendien veel te zeer geneigd zonder meer achter de blunderende Britten aan te lopen. De oorlogvoering, de oorlogssituatie raakt heel ons volksbestaan en is zaak van het geheele Kabinet, niet voor een, nog niet eens erg gezaghebbenden Minister van Buitenlandsche Zaken alleen. De kwestie zal nu dezer dagen in het gereorganiseerde ministerie aan de orde worden gesteld. Ik maakte voor Welter een schets op voor een tot de Britsche Regeering te richten inleidende nota, welke ik hier weergeef, als de opinie van verschillende onzer representeerende. Eerst als men die bespreking zal hebben gehad, zal men zich eenig denkbeeld kunnen vormen over de Britsche plannen en ook over de vraag of het gerechtvaardigd is den oorlog voort te zetten, nu men weet, dat Duitschland bijzonder op vrede is gesteld en tot een aannemelijken vrede wellicht bereid is: | |
[pagina 110]
| |
‘De Nederlandsche Regeering zou op prijsstellen de gelegenheid tot een openhartige bespreking met de Britsche Regeering inzake den stand van de allied cause bij den aanvang van het tweede oorlogsjaar en inzake de wijze waarop en de middelen met welke men zich voorstelt den oorlog tegen den gemeenschappelijken vijand tot een gunstig einde te brengen. De Nederlandsche Regeering is overtuigd, dat zulk een bespreking nuttig zal blijken, eenerzijds ter versterking van de banden van bondgenootschap, anderzijds omdat een vollediger oriëntatie nopens den huidigen stand van zaken en nopens de richtlijnen, welke men voor de voortzetting van den oorlog zich voorstelt te volgen, H.M.'s Regeering nog beter dan thans zullen in staat stellen op doeltreffende wijze de oorlogsoogmerken te helpen nastreven. Van zelfs nog grooter beteekenis is het voor de Nederlandsche Regeering, dat hare verantwoordelijkheid tegenover de bevolking van het door den vijand bezette deel van het Nederlandsche Rijk, doch niet minder tegenover die in de onder haar effectief bestuur staande overzeesche gebiedsdeelen medebrengt, dat zij zorge zoo goed mogelijk op de hoogte te blijven van den gang van zaken en van de voornemens en verwachtingen harer bondgenooten. Die verantwoordelijkheid is juist in dit tijdsgewricht er niet eene van louter principieele beteekenis: zij is bij uitstek van practischen aard. Het schijnt dienstig hieraan een enkel woord te wijden. De situatie in het Verre Oosten geeft sedert geruimen tijd, zoowel de Britsche als de Nederlandsche Regeering reden tot ernstige bezorgdheid en vereischt tegenover Japan een moeilijk beleid, dat wijze tegemoetkomendheid in het practische koppelt aan onverzettelijkheid in het principieele. Het behoeft nauwelijk te worden gesteld, dat de toekomstige politiek van Japan volkomen afhankelijk is van de ontwikkeling van de politieke verhoudingen en van de krijgsverrichtingen elders in de wereld; dat het voor de practische politiek welke Nederland in het Verre Oosten voert, een levensbelang is steeds op de hoogte te zijn van de inzichten en verwachtingen van zijn bondgenooten, behoeft geen betoog. Van evengroot belang is dit inzicht voor de verantwoordelijkheid van de Regeering voor de bevolking in het bezette deel van het Rijk. Het is de Nederlandsche Regeering bekend, hoezeer de Britsche de bezwaren gevoelt van een blokkade van het vasteland van Europa, die naarmate hare intensiviteit en doetreffendheid grooter en hare duur langer is, te ernstiger consequenties zal hebben voor de bevolkingen van de door Duitschland overweldigde gebieden. Indien die blokkade, tezamen met de overige factoren van het gealli- | |
[pagina 111]
| |
eerde oorlogsprogramma, inderdaad zal kunnen leiden tot het breken van den Duitschen weerstand en een daardoor zegevieren van het geallieerde oorlogsdoel voordat dan wel zonder dat Europa op onherstelbare wijze tot hongersnood, wanhoop en duurzame verarming zal zijn gebracht, dan zal het, hoe hard het ook valle, met de verantwoordelijkheid van de Nederlandsche Regeering tegenover haar eigen volk in overeenstemming zijn te brengen de geallieerde zaak te blijven dienen, zelfs ten koste van ernstig ongerief van dat eigen volk, omdat daarmede voor dat volk een hooger en meer duurzaam doel wordt bereikt. Hoe groot ook het vertrouwen van de Nederlandsche Regeering in de Britsche is, haar eigen verantwoordelijkheid laat niet toe, dat zij ten deze geheel op het kompas van haar machtigen bondgenoot vaart. Zij twijfelt niet, dat de Britsche Regeering zal inzien, dat zij de onafwijsbare plicht heeft zich de noodige kennis van alle relevante feiten en verwachtingen te verschaffen, teneinde met volle gerustheid de zware verantwoordelijkheid te blijven dragen van hare actieve en overtuigde medewerking aan de gezamenlijke zaak’.
Het kabinet-Gerbrandy is vandaag in functie getreden; ik heb wel idee, dat het onder de nieuwe leiding een stuk flinker kan uitvallen dan het kabinet-de Geer, mais ce n'est pas jurer gros. |
|