Het geestelijck bieken, of geestelycke sangh-dichten
(1674)–Herman Harts– AuteursrechtvrijOp de Wyse: Objet dont le Charmes si doux.1[regelnummer]
ICk danck, en lof' u mynen Heer,
Die my de werelt doet versaken.
Ick sien in dese plaets een leer,
Waer lancx ick tot u mach geraken.
| |
[pagina 135]
| |
Lendt gy maer op de leer, en let op my;
Op dat ick niet en dâl :/: aen d'een of d'anderzy.
2[regelnummer]
En reckt uyt uwe handt ô! Godt,
Als gy siet, dat ick moe sou werden;
En geeft my smaeck in u gebodt,
In mynen roep, en oock 't volherden:
Ga naar voetnoota En keert u ooge niet van een, die soeckt
Te komen op het sop :/: en uwe hulp vorsoeckt.
3[regelnummer]
Door u brenght my tot u, die syt
Ga naar voetnootb De wegh, de waerheyt, en het leven.
O Jesus myne salichyt,
En hop', tot u werd' ick gedreven.
Ick wil dan sien, en naer 't exempel doen,
Ga naar voetnootc Dat gy bewesen hebt :/: my tot leer, en rantsoen.
4[regelnummer]
Wat hebde niet gedaen voor my!
Ick sien u aen een galge sterven.
Dus wil ick leven oock voor dy,
Al waer geen hemelryck te erven.
Maer als gy self my tot een spyse wert,
Wat mach, of sal ick u :/: min geven als myn hert
5[regelnummer]
Myn hert, en lichaem me, dat geef
Ick u voor dusende offranden,
En eens voor soo langh als ick leef,
Om in u liefde te verbranden.
Doch helpt gy my, en geeft my uwe vrees;
Ga naar voetnootd Op dat ick noyt van u :/: en wycke naer het vlees.
|