Prentgeschenk voor de jeugd om het A-B al spelende te leeren
(1823)–John Harris– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 4]
| |
B b
Bezige Betje. Betje is altijd weltevreden
Bij hare drukke bezigheden.
| |
[pagina 5]
| |
C c
Cecilia: Cecilia die angstig treedt,
Schoon dat de brug is vast en breed.
| |
[pagina 6]
| |
D d
Dappere Dirk. Zoo fier zoo wakker en behendig,
Ziet gij hier dapperen Dirk bestendig.
| |
[pagina 8]
| |
E e
Edelmoedige Evert. Na zware ziekte pas hersteld,
Geeft Evert d'armen makker geld.
| |
[pagina 9]
| |
F f
Frissche Francijntje. Francijntje, die gezond en frisch,
Ook weltevreên en vrolijk is.
| |
[pagina 10]
| |
G g
Grillige Grietje. Mama, zeit Grietje, kijk, hoe vies.
'k Vrees, dat 'k mijn eetlust heel verlies.
| |
[pagina 11]
| |
H h
Haastige Hendrik. Al te haastig, dat is kwaad,
Bedenk dit wel, O Heintje-maat.
| |
[pagina 12]
| |
I i
Iedele Ida. Opgeschikt van top tot teen,
Treedt Ida als een paauw daar heen.
| |
[pagina 13]
| |
J j
Jaloersche Jansie. Mama, roept Jansje, ik zie het klaar,
Gij hebt mij niet zoo lief als haar.
| |
[pagina 14]
| |
K k
Kwade Kaatje. Ei, zie hier aan de booze Ka,
Hoe lelijk elk de boosheid sta.
| |
[pagina 15]
| |
L l
Laffe Leendert. Leendert, altijd forsch en straf,
Blijkt op de proef verwijfd en laf.
| |
[pagina 17]
| |
M m
Morsige Mietje. Zegt kindren, ziet gij niet aanstonds
In deze Mie een vuile slons?
| |
[pagina 18]
| |
N n
Nijdige Neeltje. Wangunstig Neeltje, die 't verveelt,
Dat haar zuster vrolijk speelt.
| |
[pagina 19]
| |
O o
Ongehoorzame Otto. Of Otto hoog of laag moog springen,
Zijn moeder weet hem wel te dwingen.
| |
[pagina 20]
| |
P p
Pronkerige Pieter. Kijk Piet, die als een meisje pronkt,
En telkens naar den spiegel lonkt.
| |
[pagina 22]
| |
Q q
Quintijn Quast. Quintijn, dees snaaksche kermisgast
Draagt wel te regt den naam van kwast.
| |
[pagina 24]
| |
R r
Ruwe Robbert. Het goed verschoppen en verdoen,
Dat staat, meent Robbert, fraai en koen.
| |
[pagina 25]
| |
S s
Speelzieke Simon. 'k Vrees Siemon's schoolwerk vordert niet,
Speelt hij zoo vlijtig met zijn piet.
| |
[pagina 26]
| |
T t
Trage Tijs. Kom, kom, zegt Tijs, staag loom en lui,
Ik staak't. wie kruijen wil, die krui.
| |
[pagina 27]
| |
U u
Uitgelatene Ulrika. Ulrike maak niet zoo 'n getier;
'k Hoor anders van de les geen zier.
| |
[pagina 29]
| |
V v
Vrolijke Valentijn. Hoe oud, schijnt goede Valentijn
Zoo speelsch nog als een kind te zijn.
| |
[pagina 30]
| |
W w
Weenende Willem. Zie toch, hoe Willem zit en schreid.
Wie weet, of hem geen straf verbeidt.
| |
[pagina 31]
| |
X x
Xenophon. 'k Zou ligt met de X verlegen wezen,
Had ik nooit Xenophon gelezen.
Maar 'k vond daar menig gouden les,
Van de ouden, wijzen Socrates.
| |
[pagina 32]
| |
Y y
Yskoude Ysbrand. Doodstil en met gevouwen handen,
Zit deze knaap hier, als een steen;
Ziet ge ooit het ijs met vlammen branden,
Dan raakt ook Ysbrand op de been.
| |
[pagina 33]
| |
Z z
Zwervende Zacharias. Wie ver van huis en hof gaat zwerven,
Zal ligt het regte wegje derven.
|
|