Leonidas
(1742)–Willem van Haren– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Leonidas.Herodot. Lib. vii.
TOen Xerxes, met zyn Heyr van 't Oosten aangetogen,
Het on-afhanglyk Griekenland
Vermaande om tydiglyk te bukken voor 't vermogen
En de overmagt van zyne Land:
Toen was 'er, die terstond lafhartig aan het beven,
Verkond'den, dat men niet te ras
Genoegen aan den Vorst van Persië kon geven,
Die nu reeds in Europa was.
In Sparte was de Raad verscheiden van gevoelen,
Deez moedig, And're schenen bang.
| |
[pagina 3]
| |
De Bloden, nagt en dag aan 't zwoegen en aan 't woelen,
Als waar 't een werk van hun belang,
Verspreid'den dat de Magt des Vyands, nu vergaderd,
Geen' weêrstand ergens vinden zou;
Ja, datze, nu bereids Thessalie genaderd,
Daar alles dompelde in den rouw.
't Was Leotychides, die hen alzo dêe denken,
En aan wiens wil hun oordeel hong;
Bestierende den een' door 't middel van geschenkes,
Den and'ren door zyn loze tong.
Van Overwinnaars is het uitterste te dugten,
(Zoo was hun taal) als 't kokend bloed,
Door toorn in het gevegt verbitterd, voor geen zugten
Genade of medelyden roed.
Terwyl men nog by tyds, door wysselyk te bukken,
Voor een veel magtiger gezag,
En goed en leven kan aan 't dreigend vuur ontrukken,
Zo tragte men naar een verdrag.
Men volge straks den raad en 't spoor vanGa naar voetnoot* Alexander
Der Macedonen Opperhoofd.
| |
[pagina 4]
| |
Hy waarschuwd dat we, eer 't hart des Persiaans verander',
En wyl hy nog genâ beloofd,
Verklaren dat onz Magt zal toeven in onz Vesten;
Dat we ons verbinden om gernst
Te aanschouwen hoe zyn toorn in de Attische gewesten
Door hunne straf worde uitgebluscht.
Men laate Xerxes, wie hy goedvind overheeren,
Bemoeyende ons met niemands zaak,
Op dat ook Sparte niet mag 't onderst boven keeren
Door zync allom gedugtte wraak.
Hoe! zal men om een Schim, een Spook, zyn huis verbranden,
Zyn vrugtbaar veld verwoesten zien,
Zig zelv', en Vrouw, en Kind gekluisterd in de banden,
En op tevel, op last van wien?
Van hem, die niets begeerd, dan dat we op hem betrouwen
Door 't onderpand van een verbond;
En die, wanneer we ons slechts onzydig willen houwen,
Ons zelf zyn hoge gunst verkond!
Terwyl hy van allom de Sleutels eischt der Steeden,
En alles na zich sleept als buit;
| |
[pagina 5]
| |
Is Xerxes, zegt de Faam, met ons gedrag te vreden,
Indien men slechts zyn' toorn niet stuit.
't Is waar, wy zyn vereend met de andere Gewesten
Van het bezwykend Griekenland;
't Vooroordeel van het Volk zal mogelyk zich vesten
Op zulk een naauw en oud verband:
Ja, zommigen, die zich beroepen op de Goden,
Verspreiden listig dat hun Oog
Het breeken van de Trouw aanschouwd als 't werk van Snoden,
En eens zal straffen van om hoog!
De Trouw die langer duurd dan 't Nutte is geenzins heylig,
En ze is veel eer een koppigheid;
By wie 't gemeen belang nog duurzaam is, nog veilig,
Al zonder orde en onderscheid.
Men zie dan zig den Vorst der Persen te verbinden.
Zo hy maar Rust en Vrede schenkt,
't Zal met de Goden zich zeer wel en spoedig vinden;
Zy zyn zo gram niet als men denkt.
Athene zelv heeft nog van Delfos niets vernomen
Dan ramp en onheil zonder end:
| |
[pagina 6]
| |
De Priesterin geeft zelv geen antwoord zonder schromen,
En haar is geene hulp bekend!
Dit was de laage taal der omgekogte Mannen,
Benyders van Leonidas.
Zy tragteden aldus ter Zielen uit te bannen
Den Moed, die nog aan 't glimmen was.
Zy schaamden zich nogtans, terwyl ze zich dus kweten:
Een sprenklig rood op 't aangezicht,
Verkondde dat ze, en deugd, en kennis, en geweten,
Verrieden met hun' diersten pligt.
Hunne Oogen wierden meer dan eens om laag geslagen
Terwyl hun Slange-tong dus sprak:
Als of ze met hun Woord het licht niet konden dragen,
Hun Woord, daar niet dan list in stak!
Leonidas, door Vreez' nog door Bedrog te winnen,
Hoe verontwaardigd en verrast,
Stond aan den and'ren kant gansch meester zyner zinnen,
En met dien ernst die Helden past.
Een eedle toorn vercierd het Koninklyke wezen.
Schoon zeedig, Hy beschouwd den Raad.
| |
[pagina 7]
| |
Geen wakker Gryzaard doed hem voor zyn zaake vrezen,
Hy schroomd geen eerelyk gelaat.
Den Adelaar gelyk, die 't vuur der Zon kan velen,
En 't oog op haare flikk'ring vest;
Daar 't Nagt Gediert, belust met schaduwen te speelen,
By donker streeft uit hol en nest.
Zyn onverwinb're moed, van stonden aan ontstoken,
Verhief de nederslagtigheid
Van velen toen hy rees, zelf eer hy had gesproken
En het bedrog had wederleid.
Gelyk als onverwagt een Toorts haar licht doed schynen,
In 't midden van de duisternis,
De schaduw en den schrik op eenmaal doed verdwynen,
En wyst waar weg en voetpad is:
Zo deed Leonidas 's Lands Hogen Raad bemerken
Dat hy eene uitkomst toonen kon.
Vervolgens wist Hy 't hart der Braven te versterken
Door 't geen Hy dus tot hen begon:
O (zey Hy) Sparte! O Sparte! is dit de taal der Helden,
Die ge in uw' strydb'ren boezem voed:
| |
[pagina 8]
| |
En vloeid de Eurotas nog door 't midden uwer velden,
Diane's allerwaardste vloed!
Hoe! heeft Lycurg dit Volk, de schrik van alle Volken,
Dan onderrigt om in die uur
't Veragt'lyk Persie te dienen als haar tolken,
In plaats van met het Staal en 't Vunr
De snode Dwing'landy uit Griekenland te bannen;
En door een' wêergâlozen schat
Van onvermoeide en van on-overwinb're Mannen,
Elk te doen knielen voor zyn Stad?
Ontaarden! Ik zal dan, wil niemand met my streven,
Alleen, alleen het Oorlogs-Zwaard
Opheffen, en alleen de Vryheid met myn leven
Beschermen, voor geen dood vervaard!
Ik schroom geen Overmagt, geen Heyr van Persianen,
Hoe groot hun woeste stoet ook zy:
Alle opgeraapte, laffe, en vadsige Onderdanen,
Den naam zelf onbewust van VRY!
Snelt gy met Water, snelt met Aarde schand'lyk henen,
Volgt den Phthioot, Thebaan, Acheer,
En anderen by wie, de aloude deugd verdwenen,
Het Jok de plaatze neemt der Eer!
| |
[pagina 9]
| |
Of, liever, wilt gy 't nog bewimp'len, maakt verbonden
Met eenen trotzen Dwingeland,
Hoe plegtig ook gemaakt, pas vaardig of geschonden,
Ik kies de Dood voor Jok en Band!
Wat spreekt gy van Verbond! Gy mede nu Barbaren,
En even eens als zy gereed
Die te verbreken, die zo sterk geklonken waren
Met Pallas Stad, thans in het leed.
Indien die Voormuur valt, wie kan dan Sparte helpen?
Verschynt de Erf-vyand in onz Land,
Om ons op onze beurt door Legers te overstelpen,
Wie bied ons een getrouwe hand?
Wy zullen dan te laat in onzen ramp bevatten,
Hoe dat al lange wierd gesmeed,
Om in onz slaapziekte Een' voor Een' ons af te matten;
Het geen men nimmer vegtend deed!
Ons voegt geen magtig Vorst zo digt aan onze Palen:
Wiens Heerschzugt altyd werkt en waakt
Om met zyn's Nabuurs Staf hoogmoediglyk te pralen,
Tot dat zyn oogwit zy beraakt.
Wy zullen zien hoe verr' de Hemel zy te blinden;
En of het spotten met de Trouw
| |
[pagina 10]
| |
By 's Volks vooroordeel ook verschoninge zal vinden
Dan ramp en onheyl, straf en rouw.
Maar 't is geen wonder, 't is niet zeldzaam aan te hooren
't Gevoelen dat uw boezem voed,
De Godvrugt is voor geen traaghartigen beschoren:
De Godvrugt woond alleen by moed.
Laat Alexander zich vermaken met verdragen;
Hy bukke voor den Persiaan:
Hy zie zich al te laat verstrikt door 's Vyands lagen,
En neeme dan de Keetens aan.
Dit is geen raad van Dapp're en van Verheven Mannen,
Verordend om in 't Oorlogs-Veld
Voor Vryheid en voor Wet hun kragten in te spannen,
Of te bezwyken voor 't geweld.
Veel beeter ware 't Hem, meer nut zon Hy behalen
Door, ziende 't dreigende gevaar,
Met ons te sterven, of met ons te zegepralen,
Dan Slaaf te zyn van een' Barbaar!
Of wint Hy iets door zyn getroffene verdragen,
't Bestaat alleen daar in, dat Hy
De laatste wezen zal in 't voelen van de slagen
Van d'yz'ren Staf der Tyranny.
| |
[pagina 11]
| |
Maar 't is uw eigen raad: uw hart is zelf bezweken,
Kleinmoedigheid en onkunde is
't Beginzel dat u doed en handelen en spreken
Tot aller Braven ergernis.
Wel aan, staat op en vlugt! geene onervaren handen
Geen weeke harten voegen hier.
Gaat, hoedt uw Vee, bebouwdt uwe Akkers en Waranden,
En deeldt niet meer in 't hoog Bestier.
Laat and'ren, niet zo ras verschrikt voor yd'le schimmen,
Voorzien met kennis en beleid,
Eer gy het al bederft, op uwen Zetel klimmen,
En leeft in uwe onzydigheid!
O Vader Hercules! O Goddelyke Wallen
Door ons verwoest van llion!
En, daar Miltiades den Persiaan deed vallen,
O, zeegryk veld van Marathon!
De Schimmen van die daar onsterf'lyke Eer genoten,
En nederstuitten voor 't Gemeen,
Die zullen nimmer my vervolgen of verstoten,
Dewyl ik op hun Spoor wil trêen.
Ja, deez myn Regterhand, die aan Minerve's Wallen
En Trouw en Bystand heeft beloofd,
| |
[pagina 12]
| |
Zal Xerxes met zyn Heyr doen voor Athene vallen,
Of, in 't gevegt van kragt beroofd,
Bezwykend met vermaak; in de Eliseesche Velden,
Daar ik gerust verschynen durf,
Den schranderen Lycurg, den dapp'ren Codrus melden
Hoe 'k op het Bed der Eere sturf.
Zoo sprekend, trad hy heen, tot eeuw'gen roem beschoren,
Drie honderd Mannen volgden Hem:
Drie honderd, zyner deugd op 't dierste toegezworen,
En vaardig op zyn' wenk en stem.
Hy ging naar Therme's Engte, ontmoette de Barbaren,
Streed, velde, sneuvelde, overwon:
En dwong hen voor altoos de lust te laten varen,
Om Hellas gulden Vryheids-Zon
Voor hunne flaauwe Maan verwaand'lyk te doen zwigten,
Of aan des Hemels hogen trans,
Door eene wolk van slaafsche en nutteloze schichten,
Te ontblooten van haar' held'ren glans.
IV. van HAREN.
IN 's GRAVENHAGE, by ISAAC BEAUREGARD, Boekverkoper in de Spuystraat 1742. |
|