Gevallen van Friso, koning der Gangariden en Prasiaten
(1741)–Willem van Haren– Auteursrechtvrij
[pagina 277]
| |
Gevallen van Friso, Koning der Gangariden en Prasiaten.
| |
[pagina 278]
| |
De wyse Proculus, gevat op 't geen kon baten
10[regelnummer]
Zo hem, gelyk als nu, 't geluk eens mogt verlaten,
Had gansch Arabië doorkruist, en wist van 't een
Gewest naar 't ander tot zyn reis bevoegde Steên.
Nogtans herrees een schim van nieuwe doods-gevaren
Wanneer ze voor den kring van Sidons muuren waren.
Daar had men 't Ceder-woud van Libanon gebragt,
En bouwde eene Oorlogs-vloot, Ga naar voetnoot*Carthago toegedagt:
't Was hachlyk of men niet alle onbekende Lieden
Scherp onderzoeken zoude, en hinderen in 't vlieden.
De Stad hoorde aan den Griek, door Ptolemeus daad
20[regelnummer]
Niet minder van Atosse en van den Prins gehaat.
Maar Proculus wist hier zo wel hun komst te melden,
En Ptolemeus naam behendig te doen gelden,
Dat van den wyden plas der Middelandsche Zeên
Die laatst-gevreesde plaats haast uit hun oog verdween:
En, voor den tweeden keer de Waat'ren doorgezworven,
Meer rust in hunne vlugt hoe verder heen verworven,
| |
[pagina 279]
| |
Nog moedig hoe het Lot hen ook gedreven had
Genaakten ze eindelyk Quirinus grote Stad.
Toen sprak hen Proculus dus aan: Den Dwingelanden
30[regelnummer]
Gelukte 't nimmermeer voorspoedig hunne handen
Aan dezen Wal te slaan. De Roomsche dapperheid,
En zugt voor 't Vaderland, en trouw, en wys beleid
Moet onder 't Macedoonsch vermogen eerst bezwyken
Eer Alexander U deez toevlugt-plaats doe wyken.
Laat toe dat ik U thans een denkbeeld geev' hoe hier
Het Volk bestaat; hoe zy, die 't hoge Lands-bestier
Bezitten; hoe men 't best in levens-wyz' zal maken;
En door wat weg elks gunst gevoeglykst is te naken.
Want het betaamt een' Prins in een Gemeenebest,
40[regelnummer]
Daar hy bemind wil zyn, en zyn belangen vest,
Te hand'len op de wyz' die daar is aangenomen,
Of ieders tegen-zin staat hem gewis te schromen.
Ook is het reedlyker dat Een met Veelen gaat,
Dan dat een gansch Gebied en Vrygevogten Staat
Zich schikke naar het geen dat Een met vreemde zeden
Zou willen onderstaan om de oude te vertreden.
't Gemeenebest verschilt oneindig van een Ryk,
Daar 's Konings Oppermagt niets vind aan zich gelyk;
| |
[pagina 280]
| |
Daar Een wat hem gevalt volbrengt naar zyne lusten
50[regelnummer]
En onder zynen wil de Reden doed berusten:
Daar 't Lichaam niet alleen de wreedste banden torst,
En slechts het daglicht ziet tot baat van eenen Vorst,
Maar daar men ook 't gemoed de ketenen doed dragen,
En wil dat elk gevoel' naar 's Dwingelands behagen!
Hier is in tegendeel 't Vermogen, geen Persoon
Te dugten; Heerschappy, maar niemand op den Troon!
Zal 't alles in het kort niet onderst boven keeren
In 't Vrye Land moet Deez niet meer dan Die regeeren,
Op dat door al te grote aan Een' betrouwde magt
60[regelnummer]
Het Vaderland niet worde in 't hoogst gevaar gebragt.
Want zou men op den duur aan Een' den Scepter geven,
Ofschoon hy waar' gewoon naar 's Lands belang te leven,
Ras kon de Heerschzugt zyn gemoeds-gesteltenis
Vermeestren; Zy, die ryst daar zelf geen grondslag is!
Ook was 'er in het kort, in plaats van duizend Vorsten
Die beurt op beurt met eer het hoog vermogen torsten,
Niet meer dan Een' te zien op wiens besluit alleen
Het welzyn en 't geluk moest rusten van 't Gemeen;
En wiens bekwaamheid dan gewisselyk zou wagen
70[regelnummer]
Den Volke al meer gezag, als tot een' loon, te vragen,
| |
[pagina 281]
| |
Tot dat hy tonen zou hoe listig en hoe vals
Hy stroppen had gedraeid te pas voor hunnen hals.
In Rome wagt men zich elks yver te doen sterven
Door uitgestrekter magt den Een' te doen verwerven
Dan d'ander; en wanneer zulks voor een wyl geschied,
Men geeft ze alleen aan dien, wiens oge haar aanziet
Als hem tot eenen last, het Land ten nut, geboren,
En ze even bly verlaat als toen ze kwam te voren.
Op deze wyze steunt op d'adem of den lust
80[regelnummer]
Van Eenen nimmermeer de Vaderlandsche rust.
Wy hebben altyd dus ook wakkere Oorlogs-helden
Door lange ervarenheid bekend in Mavors Velden;
En geven nooit den Staf aan iemand, dan wiens Trouw,
En yver ons bevryd voor al te laat berouw.
De Raad en 't Volk zyn hier geregtigd in 't bevelen,
En 't hoog gezag bestaat uit twee verscheiden delen.
De Koninklyke Magt, wel eer alhier gevest,
Maar van een heilzaam wit verergerd in een Pest,
Vond tot des Lands geluk vier nooit volprezen Ga naar voetnoot*Mannen
| |
[pagina 282]
| |
90[regelnummer]
Wien 't is gelukt om Haar ten Vesten uit te bannen.
Na veele omwenteling verscheen dit evenwigt
Van Magt, waar door de Wet het eerst word opgerigt.
De Wet, Ga naar voetnoot*die fluks alleen is magtig te gebieden
En naar wiens hogen wil het alles moet geschieden.
Een Koningin, die door geen sporeloos gedrag
By d'Onderdaan verwekt een wel gegrond beklag:
Die, met een' yz'ren staf den menschen te doen voelen,
Alleenlyk hun geluk en welzyn koomt bedoelen;
Zich niet in weelde baad door ieders ongeluk,
| |
[pagina 283]
| |
100[regelnummer]
En keert dat men d'Onnooz'le op valschen grond verdrukk'!
Is hare stem niet goed, of kan men beter horen,
Men vreest geen bloedbad, door haar Heerschappy te storen:
Men zet haar vreedzaam af, ontzegt haar haren Troon,
En steld doorlugtiger daar weder op ten toon.
Gewis was ooit een Volk geschapen tot regeeren,
't Is 't Roomsche, boven al de Volken te waardeeren.
Gewillig, nooit gezind tot Oproer dan door nood,
Gereed voor 't Vaderland te rennen in den dood,
En vol van diep ontzag voor 's Lands verheven Vaad'ren,
110[regelnummer]
Indien ze het met geen' verwaanden hoogmoed naad'ren.
Maar word het onderdrukt, ontembaar. Vryheid leeft
In 't hart, bevreesd voor al wat naar verslaving zweeft!
Opregt, tot op een' trap, die hen voor ruw van zinnen
Doed gaan in het begin, maar op het laatst beminnen.
Standvastig; door een reeks van dappere oorlogs-daân,
Gewoon om onbeschroomd in 't strengst gevaar te gaan.
Ga naar voetnoot*Een ander Volk blinke uit door konstiglyk het leven
| |
[pagina 284]
| |
Aan ongevoelig Doek, en kouden Steen te geven:
Te Athenen zy men meer op Redenkunst gevat:
120[regelnummer]
Het oude Babylon zy trots op eenen schat
Van Mannen, die den loop der Sterren kunnen meten:
Regeer- en Staat-kunde in haar binnenste te weten,
En Eigenbaat, en Dwang te treeden in het slyk;
Daar in was nooit een Volk, Romeinen, U gelyk!
Van daar de wederzin, door elk hier toegezworen
Aan al wat Vorstlyk is, of tot de Kroon geboren.
De Koninklyke naam baard d'allerdiepsten haat;
Al wie hem noemt, is reeds beschuldigd van Verraad,
En een Romeyn kiest eer op 't pynlykste te sterven
130[regelnummer]
Dan iets van dezen haat in zyn gemoed te derven:
't Gevoelen, steunende op aloude Wichlary,
Is dat zo lang deez Stad, van alle banden vry,
't Eenhoofdige Bestier zal uit haar Wallen keeren
Zy door geene Aardsche kragt ooit zyn zal te overheeren;
En mogelyk is dit op Reden meer geboud
Dan kunst van Wichelaars; want daar men Deugd aanschoud
Gezeten aan het Roer van Staten en Gewesten,
Daar moet ook Eer, Geluk, en Zegepraal zich vesten!
De Raad, niet min dan 't Volk van Vorsten gruwend, heeft
| |
[pagina 285]
| |
140[regelnummer]
Een roem, dien zelden 't Volk aan zyne Groten geeft.
Doorlugte Mannen, die met onbevlekte zeden
Op 't hooge Capitool tot yeders voorbeeld treden,
En denken dat de rang, waar in zy zyn gesteld,
Geschonden word, zo dien geen grooter Deugd verze
Zwaar is het in deez' Raad de minste niet te wezen;
Driehonderd, in beleid en wysheid uitgelezen,
Zien steeds elkanderen met wettige Eerzugt aan;
Ga naar voetnoot*Gansch niet om in gezag d'Een d'ander te weêrstaan;
Maar om tot meerder nut voor 't Vaderland te leven,
150[regelnummer]
En in verheven daân elkâar voorby te streven!
| |
[pagina 286]
| |
Men kent hier geene Pragt: gemeenzame ommegang
En needrigheid is slechts de grondslag van 't belang.
Want schoon iets zwierigs by de Consuls zy te vinden
En de Overheên des Volks, 't is magtloos hen te blinden:
Een korte tyd breekt dit bepaald gezag weêr af,
En beurt om beurt houd elk den Vaderlandschen Staf:
Op dat het hoog gebied, slechts voor de Deugd gerezen,
Nooit een noodlottig erf der dwaasheid moge wezen.
Men kieze zich dan Een' dier Vaderen ten Vrind;
160[regelnummer]
Een' by den Raad en 't Volk ge-eerd, geschat, bemind;
En een' Beschermer, die den Vorstelyken namen
Kan een'ge zagtigheid by 't Vrye Volk beramen.
Men dugte van zyn' kant geen weigerend bescheid,
Maar steune op Rome's deugd en edelmoedigheid!
Gy tragtede ydelyk een rustplaats aan te treffen
| |
[pagina 287]
| |
Daar onbevlekter Trouw, dan hier, is te bezeffen.
Gy zaagt hoe 't Oosten bukt voor 't Macedoonsch geweld,
Rome en Carthago zyn alleen nog in het Veld:
Maar eer is by 't geblaas der ongeruste Winden
170[regelnummer]
Dan by het Punisch Volk standvastigheid te vinden!
't Gelukte nogtans ook aan elk der Vorsten niet,
Dien Oorlog of Verraad verdreef uit zyn Gebied,
In zynen tegenspoed aan Rome te behagen.
Zwaar valt het Koningen zich needrig te gedragen;
Ja zwaar is 't voor een' Vorst, niets om hem heen te zien
Dan Volken zonder jok, en Vrygeboren Liên!
Gy slechts, verheven Prins, veel eer Romein dan Koning,
Agt Deugd veel hoger dan uitwendige vertoning,
En, schattende op haar' prys onze oude eenvoudigheid,
180[regelnummer]
Word door een rein gemoed meer dan door Pragt gevleid!
Zo ras Hy zweeg deed hem de Vorst tot antwoord horen:
Al wie de Mannen laakt, die gy my brengt te voren,
Verdiend te regt hun' haat! O Proculus, daar leeft
Niets in myn ziel dat niet naar hun hoogagting streeft!
Zulk een doorlugtig Volk zal myn ontzag genieten.
't Zal Gange's Koning niet in Rome's Wal verdrieten,
| |
[pagina 288]
| |
Nog schâ doen om te gaan met Menschen, wier gedrag
Meer eerbied waardig is dan 't Koninklyk Gezag!
Ons is de Pragt al lang vergeten! Charsis wezen
190[regelnummer]
Staat nog in ons gemoed op 't luisterrykst te lezen,
En al de dwaasheên van den dollen Macedoon
Getuigen ons genoeg, hoe weinig dat een Troon
Alleen te schatten is, hoe min hy kan vercieren
Wanneer de Deugd niet is het doelwit van 't bestieren!
Pas had hy dit gezegt of in 't Vertrek verscheen
Een Gryzaard, op 't gerugt naar deze plaats getreên;
Die, horend dat zyn Vrind de Persiaansche hoeken
Verlaten had, terstond besloot hem op te zoeken.
Hy was nog vaardig, Ga naar voetnoot*sterk, en fris, schoon hoog bejaard,
200[regelnummer]
En vrolyk, vol van geest, schoon deftig en bedaard.
Al de bevalligheid, die d'Ouderdom kan geven
Aan die hem vind op 't eind van een doorlugtig leven,
Praalde op zyn aangezigt, gepaard met ernst. Het was
Al Koninklyk wat hem betrof; en niet zo ras
Scheen hy zyn Vrindschap elk te schenken. Hy deed lezen
| |
[pagina 289]
| |
Uit zyn gelaat? dat daar grootmoedigheid moest wezen
Gevest op strenge deugd, om in zyn gunst te staan.
De Koning zag hem niet zo ras oplettende aan,
Of wenschte hem te zien aan 't hoofd der Roomsche Vaad'ren,
210[regelnummer]
En voelde een zugt om hem als zynen Vrind te naad'ren.
Hy bleef niet lang in waan. De wyse Proculus
Kreeg van den Ouden naauw den eersten welkoom-kus,
Of gaf hem kort berigt van 's Konings wedervaren,
En welke Lieden hier met hem gekomen waren;
Van Alexanders toorn, Atosse's ongeluk,
En wat hun doelwit ware in deez' hun' wreden druk.
Voornamelyk deed hy wydlopig hem bezeffen,
Hoe door zyn' tegenspoed deez Prins zich wist te hessen
Verr' boven alles wat men ooit van Prinssen zag
220[regelnummer]
En niets dat Prinss'lyk was deed zien in zyn gedrag.
Voorts, ziende Friso reeds den gryzen Krygsheld naad'ren
Sprak hy hem toe: Zie hier Een' onzer dierste Vaad'ren,
Zie hier Papirius, wiens zegeryke Staf
't Quirynsche Capitool zoo veele Standers gaf,
Gewonnen in het Veld, gehangen aan zyn Wanden:
Papirius, de schrik van alle Dwingelanden!
| |
[pagina 290]
| |
Wiens Krygs-kunst, wiens beleid, uw rust en Rome's Wal
Ga naar voetnoot*Voor Alexanders toorn genoeg beschermen zal!
De Roomsche Veldheer liet dit antwoord aanstonds volgen:
230[regelnummer]
Het Noodlot was te veel op 't Capitool verbolgen
In Brutus leeftyd, om een' Vorst op Mavors Troon
Te plaatsen, Hem gelyk, Dien gy my steld ten toon:
En 't voorbeeld van Tarquyn, in and'ren daaglyks levend,
Vergroot de kwade Maar der Prinssen, rondom zwevend.
't Is zwaar voor een' Romein een' Koning aan te zien
Met agting, maar nog niet onmooglyk te geschiên.
Hoe 't ook mag zyn, daar kan nog wel een denkbeeld ryzen
Dat ongelukken Hen de ware Grootheid wyzen;
En dat de Opregtigheid uitblinke in hun gemoed,
240[regelnummer]
(In weêrwil van hun lot) en zuivre deugden voed.
Wat my belangt, ik koom 't vooroordeel ligt te boven,
En vind nooit zwarigheid in woorden te geloven
Uit een', zo meenigmaal van my beproefden mond,
En daar de valschheid nooit zich in begunstigd vond.
| |
[pagina 291]
| |
Toen, wendende zich naar den Indiaanschen Koning,
Vervolgde hy: Myn Zoon, 't is niet op uw vertoning,
Dat zich Papirius voor uw belang ontroerd!
Gelukkig zyt gy door deez' Leidsman hier gevoerd,
Die meer dan Een' Romein heeft door zyn deugd verbonden,
250[regelnummer]
En wiens getrouwheid, door deez' zwaren tocht bevonden,
U meer zal baten, dan de schatten al te zaam
Der Ooster-waereld, of een Koninklyke naam!
Hy gaf daar op den Prins zyn Regterhand, ten teken
Van Vrindschap, en vertrok. Zo ras hy was geweken
Deed Proculus hen meer berigt van zyn gezag,
Niet te vermoeden door 't eenvoudige gedrag.
Hy deed hen meê verstaan wat of men moest besluiten
Van 't geen de Gryzaard sprak; en hoe dit weinig uitten
Veel meer in zich besloot dan de uitgezogtste taal
260[regelnummer]
Waar meê men Koningen ontmoet in hunne Zaal.
Hy zei: De Regterhand, door hem aan U geboden,
Is hier gelyk als Trouw gezworen voor de Goden.
Een allerdierbaarste Eed, die meer dan alles spreekt,
En geen Romein het eerst ontheiligt, of verbreekt,
Maar dien hy boven al zal zoeken te volbrengen
Al ware hy genoopt zyn bloed daar voor te plengen!
| |
[pagina 292]
| |
Voorts, na dat Proculus des and'ren daags verslag
Gedaan zou hebben van zyn' tocht, en zyn gedrag;
Na dat aan ieder zou ter oren zyn gekomen
270[regelnummer]
Om wat gemeenen ramp hun vlugt was ondernomen,
Nam Gange's Koning voor, om 's Lands verheven Raad
Zelf het berigt te doen van zyn verzoek en staat:
Om ieders argwaan straks te weeren en te stuiten,
Het binnenst van zyn hart voor aller oren te uitten:
Verzoekend, dat men hem des Lands bescherming schonk
Tot dat 'er beter hoop in 't Oosten voor hem blonk.
Maar Rome, die 't Gebied der Waereld zoude erlangen,
Zag hare Waagschaal thans nog waggelende hangen,
Stak nog het zeegryk Hoofd niet boven d'Apennyn,
280[regelnummer]
En worstelde aan het bed van Vader Tiberyn.
't Samnitisch Volk was niet zo schielyk te overtuigen
Door Ga naar voetnoot*Wichlaars list, om voor het Capitool te buigen:
| |
[pagina 293]
| |
En, na de Ga naar voetnoot*Sidicyn, te onregt door hen verdrukt,
Door Rome's billykheid was uit hun hand gerukt,
Was nu bereids een tyd van twintig jaar verstreken
Dat zy te vuur en zwaard zulks tragteden te wreken.
De Consuls waren met de Roomsche Jeugd in 't Veld
Ter dezer tyd, en reeds boog onder het geweld
Van Sceva de Vestyn, in eenen slag verwonnen,
290[regelnummer]
En Hy vervolgde 't geen voorspoedig was begonnen.
Camillus, met zyn Heir by Samnium gestrekt,
Had min geluk, en naauw des Vyands magt ontdekt,
Of, door een zware krankte op 't hevigst overvallen,
Verpligte hem de nood zyn Leger te bewallen.
Hy zond zyn' ouden Vrind Papirius terstond
Berigt in welken staat en ramp hy zich bevond,
En bad hem op het snelst zich derwaards te begeven
Om het Samnitisch Heyr, vol trotsheid, te weêrstreven.
Papirius berigt hoe hem Camil ontbood
300[regelnummer]
Om als Dictator hem te helpen uit den nood,
Vervaerdigde zich straks; wanneer de jonge Koning,
Alleenlyk vergezeld van Teuphis, zyne woning
| |
[pagina 294]
| |
Genaakte; beide zeer verwonderd in een kleen
En neederig vertrek by zulk een' Man te treên.
De Gryzaard, zonder zich om hunne komst te ontzetten,
Meld'de aanstonds van Camil, en hoe hy naar de wetten
Van 's Vaderlands belang gereed waar' heen te gaan
Zo ras hy by den Raad hen hadde bygestaan.
Toen sprak de jonge Vorst: Doorlugtigste der Vaad'ren,
310[regelnummer]
Die 't hoge Capitool tot 's Lands geluk ziet naad'ren,
't Schyne U niet vreemd dat ik myn' arm aan U durv' biên,
En met U den Samnyt verzoek te mogen zien!
Wy hebben ook wel eer, en nooit met ramp, gestreden.
't Is billyk dat men hier bespeure welke zeden
Een Vorst bezitten kan, en hoe hy niet altyd
Ten dienst van anderen gevaar en arbeid myd.
Papirius alreeds tot in de ziel bewogen
Door 's Konings ongeluk, stond daar van opgetogen,
En prees deez taal, en liet geblyken dat den Raad
320[regelnummer]
Gewis behagen zoude een zo gepaste daad.
Terstond ontleed hy, hoe men waar' gewoon te leven
In 't Roomsche Heyr; Ga naar voetnoot*hoe streng 't bevel aldaar gegeven
| |
[pagina 295]
| |
Wierde uitgevoerd, en hoe m' in ongeschikt gedrag
Om rang nog Ouderdom iets door de ving'ren zag.
Die 't opperste gebied daar voert, (deed hy bezeffen,)
Streng op zich zelv', moet streng zyn' arm tot straf verheffen.
Voor Ongehoorzaamheid is geen genâ. De Tugt
In 't Heyr is 't allerzwaarst waar voor de Vyand dugt;
En Rome's Krygsmagt zal de Volkeren doen bukken
330[regelnummer]
Zo lang men 't Straf-zwaard niet zal uit haar handen rukken!
Daarom beginnen wy zelf in onze eerste jeugd
Te vesten in het hart deez zegeryke deugd;
Om, dan geboden, dan gebiedend, wel te leeren
Hoe men gehoorzaam zyn en hoe men moet regeeren!
Terwyl hy sprak verscheen allengskens voor het huis
Een meenigte van Volk; maar roering nog gedruis
Verwekkend, zediglyk vergad'rend, niet genegen
De Vaderlyke Stad met onrust te bewegen.
De Veldheer merkt zo ras niet hoe des Konings oog
340[regelnummer]
Aandagtelyk zich naar dit nieuwe schouwspel boog,
Of spreekt: Te voren mogt, o Prins, u nooit gebeuren
't Gemeene Volk op zulk een wyze te bespeuren!
De Mannen, die gy hier dus toegeschoten ziet,
Zyn myne Kinderen, gekomen om 't verdriet
| |
[pagina 296]
| |
Dat in hun' boezem zweeft hun' Vader te verkonden,
Aan zynen kant niet min tot hunnen troost verbonden.
Elk hunner is gewoon te kiezen uit den Raad
Een' Schutsheer, die, bewust van zyn belang en staat,
Hem tot een toevlugt kan in 't ongeluk verstrekken:
350[regelnummer]
Of wysen raad aanbiên, koomt men hem te verwekken
Beschuldiging, of list van Pleyters, of 't geweld
Van Woekraars, en wat meer geringe menscheh kweld.
Voor 't ov'rig zyn zy meê verpligt aan zeek're wetten,
Die Rome's Stigter 't eerst wist wyss'lyk in te zetten.
Wanneer w' in 't Oorlogs-veld den Dood voor ogen zien,
Geene uitkomst dan door Ons ten Kerker aan te biên
Om tot gewisser nut voor 't Land ons bloed te plengen,
Dan moeten zy 't rantzoen voor ons te zamen brengen:
En, tot hun Schutsheers heil aanwendende al hun vlyt,
360[regelnummer]
Wanneer hy door een reeks van grote daden myd
Om zyn Geslacht door baat of staatzugt te verryken,
En vreest voor ramp of voor Vervolgers te bezwyken,
Dan komen zy te hulp, en zyn verpligt hun goed
Op te off'ren, en te gaan in zynen tegenspoed.
O Prins, wanneer wy dus ons eigen voordeel schuwen
Dat het niet mooglyk is ons Dogt'ren uit te huwen
| |
[pagina 297]
| |
Dan schieten zy voor niet den bruidschat vrolyk op:
En klimt de nood tot in een' vreesselyker top,
Ja, kan ons de Erfgenaam geen' laatsten dienst bewyzen,
370[regelnummer]
Zy moeten 't Lykvuur doen ten hogen hemel ryzen.
Deez wyse Wet koomt voor, dat de Overheid vergeet
Der mind're menschen staat, en hun gevoelig leed;
En aan den and'ren kant, dat zy verwyd'ring voelen,
En iets gevaarlyks voor 't gemeene Land bedoelen.
Wanneer wan-orde ryst daar blyft betrekk'lykheid:
Wy vinden eerbied, die voor 's Lands belangen pleit.
Toen gingen ze te zaam, omringt van alle kanten,
En met een groot gevolg van 's Veldheers Bond-verwanten;
En honderd trappen op geklommen, zag de Raad
380[regelnummer]
Door Proculus bereids verwittigd van zyn' staat,
En welk een treurgeval hy zelv kwam by te wonen,
Den grootsten Koning van het Oosten zich vertonen.
De Vorsten haat was reeds verminderd door 't berigt
Hoe voor een' Dwingeland zyne onschuld had gezwigt
De Groten zagen hem verwonderd aan. Zyn jaren,
En zyn bevalligheid, en smartlyk wedervaren,
Verwekten in hun ziel een' onbekenden trek:
Hy vond geen aandagts of genegenheids gebrek.
| |
[pagina 298]
| |
't Gemeen, om nooit deez zaak voor wanbedryf te keuren,
390[regelnummer]
Wierd d'ingang toegestaan, onwetend wat gebeuren
En verder volgen zou. Geen Koningen gewoon,
Wierp elk 't verwonderd oog op Stavo's groten Zoon.
Zy hoorden hem wel haast, met nog verrukter zinnen,
Aldus bedaard de reên van zyne komst beginnen:
Romeinen, wie van Ons bespeurde ooit vreemder dag,
Ooit groter tekenen der broosheid van 't Gezag
Waar meê de Koningen bekleed zyn op hun Tronen
Dan ik ter dezer uur verpligt ben U te tonen!
Ik zag het eerste Licht aan 's Ganges grooten Vloed,
400[regelnummer]
En, straks door meer dan een vermogend Volk begroet,
Was myn aannaadrend Lot in hoogheid te gelyken
By Codomannus magt en uitgestrekte Ryken.
Wie toen had (van het geen gebeuren zou bewust)
Gemeld dat deeze glans zou spoedig zyn gebluscht,
En dat ik hier ter plaats myn rampen zou verkonden,
Gewis die had voor U nog my geloof gevonden!
Verraad, en geen Misdryf, Rampspoedigheid, geen Hoon,
Wierp myn geluk om verr', en dreef my van den Troon!
Myn Vader wierd niet door te regt verstoorde Groten
410[regelnummer]
Om gruwelyke daân ten Zetel uitgestoten;
| |
[pagina 299]
| |
Maar door een' Booswigt, die de Volk'ren nu verdrukt,
Besprongen, overheerd, en uit het Licht gerukt.
De Koningin, die my het leven heeft gegeven,
Moet zonder hulp en troost by vreemde Volken zweven:
En ik, uit 's Vyands magt gerukt ter naauwer nood,
Vlood naar Taprobana den my gedreigden dood.
Maar 't Noodlot, dat my doed aan ramp op ramp gewennen,
Sloot my rondom den weg om naar de Wraak te rennen:
't Verraad vervolgd my waar ik my begeven mag,
420[regelnummer]
En geen Lafhartigheid ontluisterd myn gedrag!
O Vaad'ren! Charsis moest ten duist'ren Afgrond dalen
Wanneer 'k my vleidde door zyn gunst te zegepralen;
En myn Verrader wist in zyn' ontaarden Zoon
Met het veragt'lyk Goud te onteeren zynen Troon!
Weêr Vlugt'ling, meer dan ooit onmagtig my te wreken,
Besloot ik naar het Ryk van Porus door te breken:
Maar zwervende op het Wyd der grondeloze Zeên
Dwong my der Winden Vorst aan verder Strand te treên.
Romeinen, daar zyn wy rampspoedige Getuigen
430[regelnummer]
Geweest hoe Recht en Deugd voor Schande moesten buigen:
En Proculus kon niet voorby gaan U berigt
Te geven hoe men daar nog Vroomheid kent nog Pligt!
| |
[pagina 300]
| |
Hy deed my van uw Deugd zo grote dingen horen
Dat ik deez toevlugt-plaats heb in myn' ramp verkoren.
Zou nu 't Verraad ook hier eene eereloze hand
Uitstrekken; of staat my te dugten in een Land,
Daar aan Regtvaardigheid, op 't Capitool gezeten,
Tot nog toe nooit een vlek of misdaad is geweten!
Zo 'k, van het uiterst eind des Aardryks hier gevlugt,
440[regelnummer]
Geen rust erlangen kan daar elk een vrye Lugt
Inâemd, Romeinen zou men dan nog durven melden
Dat hier de woonplaats is der allergrootste Helden!
Voor Koninklyke magt te bukken onbekwaam
Hebt gy niet zonder rede een' afkeer van dien Naam:
'k Beken 't: en weet hoe Gy, door van hun jok te gruwen,
Al wat hen ook betreft voorzigtig tragt te schuwen.
Doorlugte Vaderen! ik weet hoe dat een Vorst
Zeer zelden waare deugd kan voeden in zyn borst,
En, door de nevelen der Grootheid die hem blinden,
450[regelnummer]
Is 't zwaar voor hem zyn' roem in 's Volks geluk te vinden!
Maar is een's Wangedrochts, een's Dwingelands gedrag,
In my, die nooit de Kroon van myne Vaad'ren zag,
Die verr' gedwongen ben te vlieden van myn Staten,
Tot wraak van het misdryf met billykheid te haten?
| |
[pagina 301]
| |
Wat stuit 'er van Tarquyn op mynen boezem af?
Wat baard de Macedoon, geboren tot de straf
Van 't Oosten, my ten schuld? Wat heb ik met de Vorsten
Gemeens die sporeloos hun' pligt vergeten dorsten?
't Was onregtvaardig u niet van dit onderscheid
460[regelnummer]
Bewust te schatten. Gy, niets dan naar billykheid
Betragtend, weet te wel het goed van 't kwaad te keuren
Dan dat d'Onnozelheid hier smaadheid zou gebeuren!
Ik tragt ook naar de Deugd, en streef naar groote daân:
Ik zie 't Quirynsche Volk met eerbewysing aan:
O Vaderen, mogt ik met zulken luister pralen
Als 't uwe grysheid reeds gelukt is te behalen!
Ontrukt myn Leerzaamheid deeze overwinning niet,
Verdubbelend myn' ramp door zulk een ziels-verdriet!
En ziende in my geen' Vorst, geen' erfelyken Koning,
470[regelnummer]
Die vreugde in hoogmoed schept of smaak in eerbetoning,
Laat Friso leeren wat de opregte hoogheid voed
Om waarlyk Vorst te zyn door magt op zyn gemoed!
Wie zal Regeerderen van hunne pligten melden
Indien het niet geschied door zo verheven Helden!
En kan uw wensch ten nut des Menschdoms zyn vervuld
Wanneer men genen Prins in deze Vesten duld!
| |
[pagina 302]
| |
Vreest voor uw Vryheid niets, vreest niets voor uwe Wetten.
Zyt niet bedugt dat ik deez Landen zal besmetten
Met vreemde zeden, met Verwyfdheid, Weelde, en Pragt;
480[regelnummer]
Ik, die de Eenvoudigheid als 's Ryks vermogen agt!
'k Zal geen gevoelens aan den Onderdaan doen smaken
Dan die hem meer en meer der Wet gehoorzaam maken.
Ja, door myne agting voor uw wysheid zie hy meer
Hoe veel ze waardig is dat hy ze schatte en eer'!
Vergunt my dan een wyl in uw Gebied te blyven,
Tot dat de Macedoon door schand'lyke bedryven
Des Hemels toorn vervulle, en valle: of dat Hy hier
Koom storen uw doorlugt en onberispt Bestier.
Zal Hy, door 't Zuider-deel der Waereld ook te ontrusten,
490[regelnummer]
Carthago doen in asch verstuiven langs haar Kusten;
Zal 't hem gelukken, 't geen in zynen boezem blaakt,
Om, verder in het West dan Hercules geraakt,
Tot Macedonië, van Gades afgereekend,
Europe met een streep van bloed te zien geteekend;
Wel aan; hy vind ook my, gereed om voor uw Recht
Te pralen met het zwaard! Aan uw belang gehegt,
Ben ik met u gezind een' nieuwen roem te halen;
Met U te sterven, of met U te zegepralen!
| |
[pagina 303]
| |
Romeinen, daar is nog een voorwerp, meer geschat
500[regelnummer]
Van my dan eigen vreugde in uw doorlugte Stad.
O, van het ongeluk, aan hare jeugd beschoren,
Is 't wreed verhaal niet dan met tranen aan te horen!
Het eenigst overschot van Cyrus Vorst'lyk bloed,
Atosse, my gelyk in ramp en van gemoed,
Ook niet vermaakt door druk en smart van Onderdanen,
Het oog gewapend niet met hoogmoed maar met tranen,
Verdreven uit haar erf en Vaderlyken Staat,
Zoekt in Quirinus Wal haar' laatsten toeverlaat!
Kunt Gy tot haar geluk en 't myne dit bezinnen,
510[regelnummer]
Gy zult in haar gedrag de wyste der Vorstinnen
Bevinden. Uwe gunst zal in haar teêre jeugd
Ontdekken eenen schat van ongeveinsde Deugd!
O Vaad'ren, 't zal u nooit, het kan u nooit berouwen,
Rust te verschaffen aan de deugd'lykste aller Vrouwen!
Dus sloot hy zyne taal: en zekerlyk men had
De billykheid niet zeer geroemd van deze Stad
Had ongepaste vrees den Raad iets doen besluiten
Dat deez' verheven Prins konde in zyn' toeleg stuiten.
Neen. Straks nam Rome voor, den Vorsten te doen zien,
520[regelnummer]
Door Deez' Verdrevenen haar hulp en magt te biên,
| |
[pagina 304]
| |
Hoe dat een Koning moet zyn' Onderdaan ontmoeten
Wanneer hy zynen nood koomt leggen voor zyn voeten
Dit paste alleen den Burcht waar op men zich bevond!
Daar ryst een Gryzaard op, en zyn eerwaarde mond
Brengt dus 't gevoelen van den ganschen Raad te voren:
Wel tot den Troon maar niet tot Dwinglandy geboren,
O Jongeling, deed gy te regt aan ons berigt
Van 't geen m' Onnozelheid en Onschuld is verpligt!
Te regt kent gy het Volk van 't Strenge en Vryë Romen,
530[regelnummer]
En hebt voor uwe Deugd niets van hun' haat te schromen!
't Mengt Dezes dwaasheid niet met Geenes groote daân,
En zo het reden heeft om Vorsten te versmaân,
't Is niet zo zeer verblind om zich bevoegd te denken
Van zonder onderscheid hen zynen vloek te schenken.
Ofschoon 't een groot gemoed vind op Een' Waereld-Troon
Gezeten, 't zal hem niet versmaden om zyn Kroon;
En die verbittering, die voor Tarquyn kwam ryzen
Deed 't nooit Ga naar voetnoot*Porsenna's roem aanschouwen met afgryzen.
| |
[pagina 305]
| |
Het is 'er verr' van af, dat, in de plaats van Trouw,
540[regelnummer]
Een ongelukkig Prins verdubbeling van rouw,
Vermeerd'ring van verdriet zoude in een Stad ontmoeten,
Daar Onregtvaardigheid getreden word met voeten!
Daar de onwaardeerb're Zon der Vryheid elk bestraald,
En met denzelven glans op Hoge en Laage daald:
Zou Vroomheid en zou Deugd daar geenen troost genieten?
Eer moog de Tyberstroom naar zynen oorspronk vlieten;
Ja, liever moog Neptuin, hem jagende uit de Zee
Met Waterbergen aan-gekomen op ons Ree,
Hem dwingen om deez' wal zo woedend te verslinden
550[regelnummer]
Dat geen Gedenkstuk zelf daar van zy weêr te vinden!
Die hier regeeren wil is 't voorwerp van onz' haat,
Voor eerst. Vervolgens merkt Quirinus Volk met smaad
De meeste Vorsten aan, om dat de meeste Vorsten
Heerschzugtig en verwaand alleen naar grootheid dorsten;
En met een trots gezigt alle Anderen aanzien
Als slechts geschapen om den hals ten jok te biên:
Daar wy vermeenen dat de onsterfelyke Goden
Een zamenleevinge den Volkeren geboden
Waar in de Schranderheid en Deugd ook t'eener uur
560[regelnummer]
Deelagtig moeten zyn aan 't Opperste Bestuur;
| |
[pagina 306]
| |
En al waar zulks niet word om Dwinglandy bevonden
Blykt ons der Goden wil op 't lafst te zyn geschonden!
Zy schiepen 't Menschdom Vry. Zy stelden goede zeên
Tot Koningen, maar nooit Vertreders van 't Gemeen,
Die tot een dert'le pragt en trotsheid, zweet en tranen
Van een rampspoedig Volk, alleen verordend wanen,
En eind'lyk schaamteloos hun' roem en eigenbaat
Doen pronken aan het Hoofd van 't welzyn van den Staat!
Wy hinderen den brand door 't vuur geheel te bannen.
570[regelnummer]
Dit 's beter dan daar na de kragten in te spannen,
En vrugteloos misschien of tot bederf van 't Land:
Daar de oorzaak is, daar is 't uitwerkzel by der hand!
Uit het gezond Verstand is nimmer ons gebleken
Dat Deugden erflyk zyn, en 't bloed haar op moet kweken;
Maar wel dat zich een Prins doorlugtig waant te zyn
Door zyner Vaad'ren naam, en door dien yd'len schyn
Zich zelf geregtigd denkt om alles aan te vangen;
En doemt wie blindelings niet kleeft aan zyn belangen.
Alle Erf-recht schynt ons dwaas: waar door zomtyds geschied
580[regelnummer]
Dat of een Slaaf of Vrouw in 's Vorsten steê gebied,
Of veeltyds zelf een Kind, tot allerley verblinding
Bekwaam, voor wyse Liên de smertlykste ondervinding!
| |
[pagina 307]
| |
Maar al wie Deugd bezit, Dien past het hoog Bestier:
Verdienste geeft hem Recht: en nooit bemerkt men hier
Grootmoedigheid gedoemd haar heilig wit te derven
Van tot 's Lands nut haar beurt in 't weldoen te verwerven!
Gy, Vorst van Gangaris en Rome's Vrind, verblyf
In deeze Stad, niet meer bedugt voor wanbedryf:
En wees Getuige hoe de Trouw zich eer wil vesten
590[regelnummer]
By Vrye Liên, dan in geketende Gewesten!
De Prins betuigt hier op zyn dankbaarheid, en gaat;
En sloeg, in 't gaan, nog eens zyn ogen op den Raad,
En dagt dat eener Stad geen Koningen ontbeeren
Daar ieder waardig is als Koning te regeeren.
Straks geeft hy last dat elk zich spoey met alle vlyt
Om Rome zynen moed te tonen in den stryd.
Alleen Atosse kwam deez Maar op 't wreedst te voren,
Verfoeyende al het geen der Menschen rust mag storen.
Zy haatte den Samnyt en zynen aanhang niet
600[regelnummer]
Dan om dit onverwagt haar smartelyk verdriet.
Zy schrikte dat het zwaard weêr ware om hoog te heffen,
En, had de roem haar hart niet zeegryk kunnen treffen,
Zy had des Konings reis en zyner drift weêrstaan
Om in het strengst gevaar naar Samnium te gaan.
| |
[pagina 308]
| |
Hier was Niphates niet, zo ligt'lyk te bevegten,
Hier zou door overloop de kans zich niet beslegten,
Maar Rome's dapperheid was zelve diep ontzet,
En had het oorlogs-staal lang zonder nut gewet.
Toen riep ze Diocaar, toen Teuphis by haar binnen,
610[regelnummer]
En sprak hen bevende aan, en, met ontroerde zinnen,
Deed hen beloven nooit van zyne zy' te gaan,
En gaf den diersten van haar wenschen te verstaan.
Zy had den Koning pas uit haar gezicht verloren
Of voelde een' tranenvloed het glansryke oog doorboren.
Camil, in zyne Tent, treurde om zyn' tegenspoed,
En voelde 't lichaam min ontsteld dan het gemoed.
De zwakheid der Natuur, hem dwingend neêr te bukken,
Kwam hem de Lauwer-kroon op 't onvoorzienst ontrukken;
Nogtans ontving hy met geen nyd zyn ouden Vrind,
620[regelnummer]
En, yv'riger tot dienst van 't Vaderland gezind
Dan tot zyn' eigen roem, gaf hy hem 't hoogst vermogen,
En 't gansche Leger kreeg een' nieuwen moed voor ogen.
Ga naar voetnoot*Het had zeer dikwyls met Papirius gestreên,
Maar onder zyn bevel nooit nederlaag geleên.
| |
[pagina 309]
| |
Nu riep het om gevegt, en door zich straks te wenden
Naar den Samnyt den kryg op 't spoedigst te volenden.
Toen 't den Dictator met al zyn Trawanten zag
Dagt het ter zelver stond te snellen tot den slag.
Maar Hy deed Fabius aan 't hoofd des Legers komen,
630[regelnummer]
En droeg hem het bevel, naar de ordening van Romen,
Der Ruiter-benden op: Hem allernaast in magt,
En die zyn hoog gebod en wil ter uitvoer bragt.
Groot in gezag, nogtans verpligt zyn stem te kennen,
En and'ren voor te gaan om op zyn wenk te rennen.
Voorts sprak hy dus: Gy weet, Romeinen, hoe men hier
Aanvaard deez hoogste magt; en 't Goddelyk Bestier,
Voor dat men iets begind, zich gunstig tragt te maken,
En op het Capitool moet de Outers eerst genaken.
Temt dan, o Mannen, temt deez Krygs-lust voor een tyd,
640[regelnummer]
Op dat de Goden meê verdelgen den Samnyt;
En dat ze niet verstoord van uit hunne Opperzalen
Ons hind'ren in onz' roem en in het zegepralen!
Ik ga ten offer naar den Tempel van Jupyn,
En zal ten derden dag strydvaardig met U zyn.
Voorts sprak hy Fabius mede aan: Myn Zoon, de Benden,
Die 'k u vertrouw, zult gy niet van deez plaatze wenden.
| |
[pagina 310]
| |
'k Beveel U hier in rust te toeven. Wat geval
Daar mag ontstaan, en hoe men 't Leger tarten zal
Van 's Vyands kant, gy zult gevegt nog stryd beginnen,
650[regelnummer]
Of een gewisse straf voor de overtreeding winnen!
Daar op vertrok hy met een' Koninklyken Stoet:
En Fabius wierd als het Hoofd des Heyrs begroet.
Hy was nog niet bejaard; wel afgeregt in 't stryden;
Bekend voor dapper. 't Volk zag hem met ziels-verblyden,
En niemand was 'er thans in Rome zo bekwaam
Tot stavinge der Eer van een' doorlugten Naam.
Hy deed den jongen Vorst naauwkeuriglyk bezeffen
Hoe 't Leger zich gedroeg in 't stilzyn of in 't treffen:
Hoe tot hun voordeel hier het omgelegen Veld
660[regelnummer]
Bestond, of tot hun schâ, van waar men 't meest geweld
Te dugten had; en vond in 's Konings tegen-reden
Een blyk van Oorlogskunst en Krygs-hoedanigheden,
Die hem ten hoogsten top verwonderde, en deed zien
Dat m' in het Oosten ook kon wel te pas gebiên.
Haast wist de Vyand wat de Veldheer had geboden
Terwyl hy plegtig raad zou leven met de Goden;
Zo wel als hoe 't bevel wierd strenglyk uitgevoerd;
En rende door het Veld, voor geen gevaar ontroerd.
| |
[pagina 311]
| |
Zo ras de gulde Zon des and'ren daags de kimmen
670[regelnummer]
Met haren luister kwam vercieren en beklimmen,
Kreeg Fabius berigt, hoe zy, na dat de nagt
In vuige dronkenschap van hen was doorgebragt,
Thans in een diepe rust ontydiglyk gedoken,
Zeer ligtlyk zouden zyn door zyne magt gebroken.
Terstond riep hy den Raad te zamen, en deed daar
Berigt van 's Vyands staat en deez gegrondde Maar;
En sprak dus tot besluit: Nu volgt 'er niet te vragen
Of men vermag naar pligt alhier een' kans te wagen.
Wel weet ik, neen: en ben bewust van het Gebod
680[regelnummer]
Des Veldheers, even als van myn genakend lot.
Wie zyn bevel weêrstreeft moet met den halse boeten,
En de ongehoorzaamheid verdiend niet min te ontmoeten!
Maar hoort, Romeinen, wat uw Medeborger denkt:
Wanneer ons Jupiter een wisse zeege schenkt,
(Deez kan niet feilen) zoude ik die niet met myn leven
Betalen? Gaarne: en meen als Ga naar voetnoot*Decius te sneven!
Hoe lang heeft de Samnyt, in voor- en tegenspoed,
Nog ongetemd, een' stroom geplengt van Borger-bloed!
| |
[pagina 312]
| |
Hoe dikwils tragt hy niet op ongenaakb're Bergen,
690[regelnummer]
Door schending van zyn woord het Capitool te tergen!
Nu word hy voor onz zwaard ter offergaav gebragt:
Wy kerven eens voor al de zenuw zyner magt,
En, wyl de Hemel ons schynt tot den slag te manen
Besparen we eenen Vloed van Borger-bloed en tranen!
Dog 'k vegt niet zonder uw toestemminge. Alle zult
Gy 't mede keuren, of ik toeve met geduld.
Maar, zyn de Hoofden dus als 't Volk vol vuur tot stryden,
Wy gaan! Ik zal de dood om Rome's heil niet myden.
My past het geenen schrik te voelen voor een' druk
700[regelnummer]
Die worden zal ten zuil van 't Vaderlandsch geluk:
My past het, Lauweren heldhaftig te verwerven,
En den Dictator, my Verwinnaar te doen sterven!
Zo sprak hy. 't Anwoord toeft niet lang. Men merkt dit aan
Als iets, het geen de pligt niet toelaat af te slaan.
De Roomsche Hoofden doen hun' Oppersten bezeffen,
Dat zyn Grootmoedigheid hen op het diepst koomt treffen.
Zy branden van begeerte, en zweeren al te zaam,
Waare ooit Papirius tot zulk een straf bekwaam,
De gansche zaak op hen te neemen, en te deelen
710[regelnummer]
In 't geen hy tot zyn' ramp mogt al te streng beveelen.
| |
[pagina 313]
| |
Men hoord na dit besluit terstond de Krygs-Bazuin;
Men gespt het harnas om de leên; men cierd de kruin
Met schicht-weêrstaanden helm; men ziet de zwaarden blinken;
En de Arend werd om hoog geheeven. 't Maatloos drinken
Word duur geboet. Nog half in slaap, merkt de Samnyt
Deze overrompling niet voor dat beleid en vlyt
En moed vergeefs was, en alleen de vlugt kon baten.
Ga naar voetnoot*'t Was eer een moord dan een gevegt, on-afgelaten.
Alomme wierd het Veld bedekt met doôn. Alleen
720[regelnummer]
Was weêrstand daar de Prins met zyne troep verscheen,
En Pontius ontmoette, een Hoofdman der Samnyten
Van naam, en wien hun dwaas gedrag niet was te wyten.
Deez kreeg rondom hem heen wel haast een' dapp'ren hoop,
En stuitte 's Konings vaart, en temde zynen loop.
Toen vogt men: en men zag, ten uitersten verwonderd,
Zich verder dan men dagt van 't Leger afgezonderd.
Een dapper Man rent op den jongen Koning toe;
Groot van gestaltenis, verwaand en trots te moê;
| |
[pagina 314]
| |
Een Caracener. Maar het zwaard hier op te heffen
730[regelnummer]
Was dodelyk voor hem. De Prins, om hem te treffen,
Wykt eenigzins te rug, en, 't wapentuig bespied,
Valt snellyk toe, doorgrieft zyn slinker zy'. Men ziet
Van stonden aan het bloed uit de open wonde vloeijen,
En, borlend neêrgerold, het groene Veld besproeijen.
Hy waggeld zelv, verbleekt, merkt dat hy 't licht al derft,
Dreigt yd'lyk nog een' slag, zygt neêr, zugt, snikt, en sterft.
Schoon nooit voorheen beschroomd voor dood of krygsgevaren,
Gedroeg de jonge Vorst zich nooit met meer bedaren.
Voor zyne voeten rolde op het noodlottig stof
740[regelnummer]
Veel meer dan een Samnyt. De Wysgeer Teuphis trof
Niet dikwyls mis. Men zag daar Diocaar, verbolgen
Door dit gevaar, den een' den andren doende volgen:
Charondas, snel en sterk, en Ubbo, Gobrias,
Held Galo, Decamus, wier gramschap kokend was.
Ten laatsten kwam 'er lugt; en wel te pas. Zy streden
Een tegens tien, en, schoon zy nog geen rampen leden,
Door overtal zou 't haast streng zyn beslist geweest;
Wanneer de Veldheer zelv, reeds voor den Prins bevreesd,
Gebood dat men terstond hem overal zou zoeken;
750[regelnummer]
En daar verscheen by tyds een troep in deze hoeken.
| |
[pagina 315]
| |
Met Pontius, in 't kort mede op de vlugt gebragt,
Verdween straks t'eenemaal de Vyandlyke magt;
En niets had ooit den glans van dezen dag verduisterd
Had ongehoorzaamheid dien niet ten deele ontluisterd.
Voorts neemt men Standers mede, en Buit, en geeft der Vlam
Wat Rome's roem en 't Volk niet meer ten voordeel kwam.
Men koomt van allen kant, vermoeid, weêr aan 't vergaad'ren,
En Fabius deê 't Heyr in zyn verschansing naad'ren.
Maar, kort na de eerste vreugd van zulk een groot geluk,
760[regelnummer]
Ontstond een bittre vreez', en evengroote druk.
Hoe nader dat de Tyd, omwent'lend, quam verkonden
De komst van hem, wiens last men willens had geschonden,
Hoe meer men wierd bedugt voor zulk een ogenblik.
Alleen stond Fabius ontrefbaar voor den schrik.
Hy wenschte niets, moest hy dit roemryk zegepralen
Door onverzoenb're straf met zynen dood betalen,
Dan dat Papirius ten spoedigsten verscheen,
In weêrwil van zyn lot, bedaard en wel te vreên!
Ook kwam men haast de komst van den Dictator melden:
770[regelnummer]
Straks zet hy zich aan 't hoofd van zyn voornaamste Helden
En treed blyhartig toe. Grootmoedig in zyn schuld,
En, ondanks zyn misdryf, regtvaardig in geduld!
| |
[pagina 316]
| |
Reeds stond het gansche Heyr, aandagtig, opgetogen,
En lette met ontzag op des Dictators ogen.
Stil, even als op 't end van eenen Zomerdag
De wyde Zee zich toont: Waar 't oge reiken mag
Is geen beweging, ja geen adem zelf der winden,
Of ligte golv, de Kust langs glippende, te vinden:
De Zee gelykt ook Strand: zy, die nog onlangs vol
780[regelnummer]
Verwoede baren was, hier hemelhoog, daar hol,
En dreigende, door dyk en dammen te overromp'len,
Het Aardryk wederom in d'ouden Nagt te domp'len.
Men vleide zich niet lang. Papirius verzet
Door 't overtreên van een zo duidelyke Wet,
Gewapend met een streng gelaat, gaf fluks bevelen
Den Overwinnaar straf naar werken toe te delen.
Het was de Dood. Toen rees daar schielyk van rondom
En door het gansche Heyr een zeer ontsteld gebrom.
Het Volk schoot toe. Het drong verward van alle kanten
790[regelnummer]
En zag den Veldheer reeds gebonden door Trawanten.
Fluks breekt het uit, en roept om zyn behoud. Daar staat
En verontwaardiging en toorn op het gelaat:
Daar blinken zwaarden Een der Hoofden, uitgetreden,
Heft deze woorden aan: Is Rome zelv te onvreden,
| |
[pagina 317]
| |
Papirius, wy zyn gerust, volvoer den last,
Maar haare roem zy hier niet onbedagt verrast!
Dit Volk, deez Hoofden staan nog smekend voor uwe ogen
Door 's Veldheers dapperheid, en Rome's heil bewogen:
Het gansche Leger bid op 't needrigst zyn behoud;
800[regelnummer]
Maar schrikt om 't âklig Lot waar in het Hem aanschoud!
Zo sprak hy. Maar hy kreeg tot antwoord: Zyn de Wetten
Aan U betroud, begin het eerst die te verzetten,
En schend haar heiligheid; verdien der Goden straf:
Thans houd ik in myn hand Quirinus grooten Staf!
Meer niet. Het streng bevel verdubbeld op deez woorden,
Die met een' fellen spyt in 't hart der Krygsliên boorden.
Hun toorn groeid als een Vuur, dat voor aan in een Woud
Met een verheven Vlam word onverwagt aanschouwd,
Niet bluschbaar is, en door een' harden wind gedreven
810[regelnummer]
In korten wyd en zyd verslindende aan koomt streven,
Met ysselyk gekraak het hoog geboomt verteerd,
In eenen modderpoel het loofryk oord verkeerd,
En het bevallige der schaduwryke hoeken
Aan 's Meesters oog vergeefs in asch en damp doed zoeken.
De Hoofdman heft weêr aan, maar grammer: Meer dan Een',
Dictator moet men hier op-off'ren voor 't Gemeen,
| |
[pagina 318]
| |
Noemt gy 't aldus. Wy meê geleidden deze Benden,
En dorsten uw gebod om Rome's zege schenden!
Maar denk veel eer hoe min een's Veldheers arm vermag
820[regelnummer]
Wanneer zyn Leger hem niet staaft in het gezag.
Wy zwoeren in den ramp van Fabius te delen,
Of 't uiterst te bestaan in 't weeren der bevelen!
Papirius wierd nog verstoorder op deez taal,
Maar niet in 't minst ontzet voor 't rondom schitt'rend Staal.
Zo ziet men midden uit Neptuins Egeesche Ryken
Den hogen Athos staan, als uit zyn duistre wyken
Eöol de winden lost. Zy storten magtloos op
De ontzachelyke kruin, en onbeweegb'ren top:
Niets is 'er wyd en zyd dan onrust te bespeuren,
830[regelnummer]
Het Aardryk loeid, en beeft, en schud, en voeld zich scheuren,
Alleen weêrstaat hy 't al; kaatst Dwarlwind en Orkaan
Met groter kragt te rug, en jaagt ze Zeewaards aan.
De Gryzaard antwoord: Straf zal zulken wel genaken
Die myn regtvaardigheid onzinnig zullen wraken,
Of hind'ren met geweld! Zy zal op haren tyd
U worden toegekeurd naar dat gy schuldig zyt!
Wat? waant gy my ten schrik met oproers-vuur te naad'ren?
Of kent gy 't bloed niet dat 'er omzweeft in myne aad'ren?
| |
[pagina 319]
| |
Trouwloze! Leer 't. Sla toe. 'k Zal Rome's Regterhand
840[regelnummer]
Niet doen bezwyken. 'k Zal de Wetten van het Land,
Wat euveldaad gy door een' woesten toorn moogt kiezen,
't Roemwaardig Strafzwaard niet lafhartig doen verliezen.
Heeft Ga naar voetnoot*Manlius zyn Zoon ge-offerd aan de wraak,
Daar 't bloed zyn stem verhief; zoude ik een dwaze zaak
Om zinn'loos woelen doen? Sterv ik, de Straffen leven.
Ik zal een voorbeeld van regtvaardig hand'len geven,
En Gy van boosheid. Ik, omtrent myn pligten rein,
Ontaarde, zal doen zien 't gedrag van een' Romein!
| |
[pagina 320]
| |
Maar het ontstoken Volk, verr' van te zyn te vreden,
850[regelnummer]
Treed toe; mispryzende deze al te strenge reden,
En meer op 's Veldheers heil dan op het Recht gescherpt:
Wanneer Vorst Teuphis zich voor hen ter neder werpt,
En door zyn' yver hen doed in hunn' loop vertoeven.
Men weigerd niet zyn reên en wysheid te beproeven;
Fluks hoorde men hem dus: Romeinen, zal het zwaard
Alleen hier scheidsman zyn? Zo niet, o Helden-aard!
Velt den Samnyt, doedt daar Hetruriers voor bukken,
Maar wilt het in uw bloed en eigen borst niet drukken!
O Mannen, ras beroud een snel gerezen drift,
860[regelnummer]
Wanneer ze van misdryf niet word by tyds geschift!
De nood, Romeinen, doed een' Vreemdeling hier raden.
Al mogt het in uw gunst voor ons belangen schaden.
Wy zien uw' roem met veel te eerbiedige ogen aan
Om dien ondankbaarlyk door zwygen te verraân.
Daar Edelmoedigheid door Reden is te treffen
Behoeft men daar het zwaard onzinnig op te heffen?
Daar de Arend zich vertoond, en daar men grootheid wagt,
Zal daar door gramschap meer dan wysheid zyn volbragt?
En hoe toch zou de Faam langs 's Tybers waatren zweven?
870[regelnummer]
Wat zou ze aan 't Capitool een droeve tyding geven,
| |
[pagina 321]
| |
Verbeeld ge U dat ze nog 't Heel-al vermanen zou,
Om voor de Billykheid, gekroond in dat Gebouw,
En de overmagt van Deugd met eerbied neêr te bukken?
De Volken hadden recht zich uw bestier te ontrukken!
Zou de onverwelkte roem, door zo veel bloed gekogt,
Door 't haatlykst misverstand te gronde zyn gebrogt?
En zoud gy daar de schuld meê van naar Rome voeren?
Ik weet, gy zoud de Stad met wreder Maar ontroeren
Dan of U de Samnyt de Neêrlaag had bereid.
880[regelnummer]
Wat is een Neêrlaag by gekrenkte Billykheid!
Waarom toch Fabius, heeft hy het Recht geschonden,
Niet naar het Capitool ten oordeel heen gezonden?
Is 't dat zyn misbedryf den ganschen Staat betreft,
Men hore dan het geen de gansche Staat bezeft.
Doorlugte Vader, 'tschyne aan U geen Wet te breken
Wanneer men voor haar' Troon koomt nader raad te smeken!
Streng is ze, en moet ze zyn, ten nut van 't Vaderland;
Haar Standerd word daarom diep in den grond geplant:
Maar zou 't geraden zyn, veel eer dan haar te derven
890[regelnummer]
Of uit te stellen, 's Lands belangen te doen sterven?
Het misbruik van de Deugd is zelf eene ondeugd. Niet
Moet Wet zyn, dan waar uit het heil der Volken vliet!
| |
[pagina 322]
| |
Kunt Gy dat zeegryk Hoofd het dapper bloed zien storten,
Dat een' verwoeden kryg wist schrander te verkorten?
En zal het wentelen in het noodlottig stof?
Denk hoe de laatere Eeuw zyn daad met eeuw'gen lof
Ontvangende, zyn straf daar nevens aan zal schouwen,
En mogelyk U niet voor zo regtvaardig houwen!
O Vader, laat men nooit vermelden dat de spyt
900[regelnummer]
U dreef, in plaats der Wet, om d'al te vroegen stryd!
In daden van verheve en groote Stervelingen
Zoekt de Nakomeling op 't allerdiepst te dringen.
Hy wenteld alles voor een naauwbespieglend oog,
En rust niet tot hy weet wat hun gemoed bewoog.
Laat dan de Nyd haar gal niet in zyn oordeel mengen,
Nog aan het Nageslagt een valsche tyding brengen!
De Nyd, die 't is gelukt om Hemel-klare daân
Te ontluisteren, kan hier nog eer de hand aan slaan.
Waar zyn de wydberugte en onverwinb're Helden
910[regelnummer]
Die dat verwoed Gedrogt in hunnen leeftyd velden?
Dat agter hunnen rug altyd hun' roem begrimd,
In hunne afwezigheid op hunnen zetel klimt,
En nog zo veel te meer is voor den Mensch te myden,
Om dat hem zelf de Deugd daar niet voor kan bevryden.
| |
[pagina 323]
| |
Schoon Haat, schoon Dwinglandy, schoon Armoê met hem sterft,
Schoon al wat hem verdrukte eens kragt en voedzel derft;
De Nyd zal niet met hem in de enge Lykbus duiken,
Maar worst'len met zyn Faam om hare wiek te snuiken!
Wierd egter ooit een' Mensch gegeven dit Gedrogt
920[regelnummer]
Ter neér-geveld te zien, hier kan het zyn volwrogt;
Hier kunt gy hare gal voor altoos haar ontrukken,
En 't staal in 't openbaar in haren boezem drukken.
Zy sterft, bekoomt gy thans de zeege op uw gemoed,
Die menschelyken roem ten Hemel ryzen doed!
O, cier hier meê de reeks van zo veel grote daden!
En wat kan 't aan het recht van Rome's wetten schaden,
Zo zich Papirius verwinnend blyken geeft,
Hoe hy naar Wet te zaam en billyk Vonnis streeft?
En, wysend van zich af bebloed te zegepralen,
930[regelnummer]
Eer door lankmoedigheid dan strengheid wilde dwalen!
De Wysgeer zweeg. De Vorst van Gange valt terstond
Den Veldheer om den hals. O, by het dier verbond
Waar door Ge ons Schutsheer zyt (laat hy den Gryzaard horen)
Doorlugte Vader, wil ons aller wensch niet storen!
Ach, neem het aan als 't geen ik eenig van U vraag,
En voor welk eene gunst ik alle gunsten waag.
| |
[pagina 324]
| |
Gebiê, verg wat gy wilt, gy zult gehoorzaamd wezen,
Zo ras voor 't zeegryk Hoofd geen dood meer zy te vrezen!
Ook weigerd Gy my niet den dierb'ren naam van Zoon:
940[regelnummer]
O stel het Vaderlyk gemoed dan nu ten toon!
O sta my toe dat ik, in 't spreken van uw daden,
Niet met zo bloedig een verbeelding zy beladen,
Maar ronduit zeggen moog' dat ik in groot gedrag
En ziels-vermogen nooit doorlugter Helden zag!
Nog stond de Veldheer stil; en diep in 't overdenken
Van zulke woorden. Straks temt hy 't geraas door 't wenken.
Elk wagt met ongeduld wat hy besluiten zal,
Of Fabius ten heil, ten uitstel, of ten val.
Toen hief hy Hemelwaards zyne ogen en zyn handen,
950[regelnummer]
En riep: O Goden! neemt dit aan voor offerbranden,
En wendt van my de Wraak, op and'ren afgestuit,
Of rukt ze, als ik nu doe, ten diepen boezem uit!
Hy zweeg niet, of het Heyr stond daar van opgetogen;
In plaats van toorn verschynt het diepst ontzag in de ogen.
Een lof en vreugde-kreet verheft zich in de lugt,
Rold met een' snellen vaart op vleug'len van 't Gerugt,
En Hy gevoelde zelf, door dit gejuig te horen,
Nooit zulk een ziels-vermaak en blydschap van te voren.
| |
[pagina 325]
| |
Voorts wierd een deel des Volks met een ervaren Hoofd
960[regelnummer]
Bevolen den Samnyt, nu van zyn magt beroofd,
En geenzins meer in staat in 't veld van Mars te pralen,
Zelf te overmeesteren tot in zyn verste palen:
En, van het ander deel verzeld, vertrok men weêr
Naar Rome's hogen wal, en lei de wapens neêr.
Daar wierd Vorst Teuphis raad gevolgd; en Rome's Vaad'ren
Bespeurden Fabius hen pas gebonden naad'ren,
Omringt van Volk, en door de vreugdegalmen heen,
Of deden hem terstond in volle vryheid treên.
De jonge Krygsheld gaf toen ook een wysheids teken
Tot staving zyner deugd, zo zeegeryk gebleeken.
Papirius wierd op het tederste begroet,
Hy viel hem om den hals met een onroerd gemoed,
En, van dien dag af aan getrouwe boezemvrinden,
Was geene schaduw zelf van twist by hen te vinden.
Hy was te Rome Groot die Legers overwon,
Maar nog veel groter, die zich zelv' vermeest'ren kon!
Einde van het Agtste Boek. |
|