| |
| |
| |
Bericht over de Terreur in Frankrijk (1793) (2)
In alle volksbewegingen is een groot aantal wargeesten en woelzieke mensen. Zij brengen verwijderingen teweeg, zij drijven met hulp van een paar medestanders hun plannen met geweld door, en in korte tijd wordt dat hele gedoe op rekening gesteld van álle goede burgers en ingezetenen van een hele stad, hoewel het grootste en beste deel alles met weerzin moet aanzien.
Mannen, vrouwen en kinderen werden uit de huizen gehaald en in de gevangenis gebracht. Op 16 en 17 oktober 1791 trok in Lyon Jourdan met zijn aanhang naar de gevangenis. Zij brachten meer dan tachtig mensen, jong en oud, op de meest onmenselijke wijze om het leven. Zij lieten de gevangenen twee aan twee voor zich komen. Men kloofde hun het hoofd met een slagzwaard, en vervolgens werden ze afgemaakt door hun een klap met een ijzeren koevoet te geven... Toen zwierven zij door de stad waar zij diezelfde nacht nog een aantal huisgezinnen uitmoordden en de lijken in de rivier wierpen. De schutdeuren van die rivier moest men wel opendoen, zodat de stroom tenminste de dode lichamen kon meenemen.
Wat een barbaarsheid! Moet dit ook alweer doorgaan voor patriottisme? Wordt zoiets nooit bestraft?
Nee, niet bestraft. Sommige eerlijke lieden eisten dit wel. Maar juist in Parijs werd dit gedrag goedgekeurd en zelfs nagevolgd. Wat kan men anders verwachten van een volk dat alle Godsdienst terzijde heeft geschoven? Van een volk dat er openlijk voor uitkwam dat zij Voltaire, Rousseau en andere ongodisten de hoogste eer vonden verdienen? Zij hebben dat soort mensen (die bij hun leven veroordeeld waren, en verbannen) na hun dood juist met de grootste pracht om hun onzedelijke leer en geschriften verheerlijkt.
Ik heb wel eerder gehoord dat vooral Voltaire een
| |
| |
goed Frans dichter maar een zeer slecht christen geweest is. Was hij niet een groot bespotter van de katholieke Godsdienst en geestelijkheid?
Hij bespotte alle Godsdiensten. Hij was een profaan Godloos schepsel, die er voornamelijk zijn werk van maakte Gods heilig woord te beschimpen en verachtelijk te maken. Hij was een naturalist, een deïst, een verleider van velen. Hij probeerde de allerheiligste troostgronden van alle christenen omver te stoten. Als hij over onze eeuwig geheiligde Zaligmaker sprak of schreef, noemde hij hem een timmersmansjongen die nogal wat aanhang kreeg in het joodse land. Kortom, hij was een der grootste en gevaarlijkste ketters die zijn eeuw tot nadeel der Christenheid heeft voortgebracht. En omdat hij geen ontzag voor God of Godsdienst had, is het niet te verwonderen dat hij ook een slecht burger was, en alle Goddelijke en menselijke verordeningen met voeten trad. Zijn zeer kwalijk karakter is de oorzaak geweest dat hij als dwaalgeest en oproerstoker uit Frankrijk verbannen werd. Maar wegens dat karakter is hij nu 27 jaar na zijn dood ook opgegraven uit zijn graf te Sellières, en in Parijs als een heilige herbegraven.
Dat is wel een bewijs dat de Nationale Vergadering bezield is van dezelfde Goddeloze gevoelens als Voltaire. Hoe kwamen ze op het idee om die al verrotte heiligschenner weer op te graven en eer te bewijzen?
De abdij van Sellières, waar hij begraven lag, werd door de Nationale Vergadering verkocht, net als alle andere geestelijke goederen. Toen er twist ontstond tussen twee naburige steden wie de overblijfselen mocht bewaren, bracht de officier van justitie van Sellières de zaak voor de Nationale Vergadering. Daar besliste de meerderheid met grote geestdrift, dat de as van die zogenaamde volksvoorlichter naar Parijs gebracht moest worden, en bijgezet in het pantheon van Sainte-Geneviève, naast de overblijfsels van Rousseau, Mira-
| |
| |
beau en dat soort mensen. Dat is dan ook gebeurd op 10 juli 1791.
Is die tweede begrafenis van Voltaire met veel ‘patriotse’ plechtigheid gebeurd? Vertel mij dat eens helemaal, vader.
't Was inderdaad een unieke begrafenis. Het ging als volgt.
De kist met het lijk (of met wat er van dat lijk nog over was) werd geplaatst op een speciaal daartoe vervaardigd antiek rijtuig. Het was omhangen met laurier- en eiketakken, met daardoorheen rozen en andere bloemen gevlochten. Twee opschriften waren terzijde aangebracht. Het ene luidde: ‘Een mens die vrij geboren is moet zichzelf regeren.’ Het andere: ‘Als een mens tirannen boven zich heeft, moet hij die ten val brengen.’
Verschillende afvaardigingen, van de Nationale Garde, van de patriotse sociëteiten (een enorme massa) gingen de koets tegemoet en begeleidden haar naar de puinhopen van de Bastille. De kist werd eraf gehaald, en neergezet op diezelfde plek waar Voltaire vroeger gevangen gezeten had. Hier had men een open vlakke plek gemaakt, en er was een heuvel van stenen van de Bastille gebouwd, met daarop weer een grote steen met de inscriptie: ‘Ontvang, Voltaire! op deze plaats waar het despotisme u opgesloten hield, de eer van het Vaderland.’ De kist werd weer op de koets geplaatst, en verder overgebracht. De volgorde van de stoet was:
1. | Afdelingen van de ruiterij, de sappeurs, de tamboers, de kanonniers en de aspiranten van de Nationale Garde. |
2. | Afvaardigingen van de sociëteiten, ieder met hun eigen devies. |
3. | Een paar mannen met de portretten van Voltaire, Rousseau, Mirabeau en Diselles, en een groepsportret van de burgers van Varennes die de koning hadden helpen arresteren. |
4. | De arbeiders die de Bastille hadden afgebroken. Zij droe- |
| |
| |
| gen de ketenen, boeien, kogels, kurassen enz. die men na de verovering in de Bastille gevonden had. |
5. | De burgers uit de voorstad Saint-Antoine, met het vaandel van de Bastille. In hun midden een burgeres uit die voorstad die meegedaan had aan de verovering, gekleed als een amazone. |
6. | Een groep Parijse burgers, gewapend met pieken. Op één piek de vrijheidshoed, met het devies ‘Uit dit staal is de vrijheid geboren’. |
7. | De hele sociëteit der Jacobijnen. Daarop de Zwitserse gardes. |
8. | Een deputatie van de schouwburgen, met het portret van Voltaire waaromheen medaillons met de titels van zijn belangrijkste werken. |
9. | De leden van de universiteit en de geleerden. Zij droegen een prachtige koffer in hun midden: daarin zat de uitgave van het verzameld werk van Voltaire in zeventig delen. |
10. | Afvaardigingen van de verschillende stadsdelen, en van de gemeenteraad van Parijs. |
11. | Een groot aantal muzikanten en zangers, onmiddellijk voor het rijtuig met de kist. |
12. | De lijkkoets, getrokken door twaalf grijze paarden, vier aan vier. De paarden werden aan de toom geleid door mannen gekleed naar de smaak der Klassieken. Achter het lijk volgde nog: |
13. | Een deputatie uit de Nationale Vergadering. |
14. | Een korps ruiterij. |
Van 's ochtends negen tot 's avonds tien duurde die plechtige lijkstaatsie. Boven op de kist zag men een levensgroot beeld van Voltaire, liggend op een praalbed. Daarboven een Faam met in haar ene hand een trompet, in haar andere hand een kroon die zij boven het beeld van Voltaire hield. Op de kist las men aan de ene kant: ‘De wreker van Calas, Labarre, De Sirven, Montbailly’. Aan de andere kant: ‘De dichter en verlichter van het
| |
| |
menselijk verstand. Hij leerde ons vrij te worden.’
Van de Bastille af trok de lijkstaatsie eerst naar het huis van Charles de Vilette, waar het hart van Voltaire bewaard was. Er was daar een opschrift bevestigd: ‘Zijn geest is overal maar zijn hart is hier’. Er was hier een podium opgericht, met vier hoge populierbomen eromheen. Toen de rouwstoet hier genaderd was, liet men uit de populieren een kroon van rozen op het lijk neerdalen. Op het podium verschenen een paar jonge meisjes in het wit, met rozenkransen op het hoofd, en burgerkronen in de handen. Ze hieven een lied aan dat begeleid werd door muzikanten en orkest.
Vandaar ging de stoet naar verschillende schouwburgen, waar verschillende plechtigheden plaatsvonden. De straten waren overal opgepropt met mensen. Het werd zo al laat in de avond voordat de staatsie bij de kerk Sainte-Geneviève aankwam. Daar werd het lijk naast de overblijfselen van Descartes en Mirabeau bijgezet.
Dat was dus vrolijkheid op zijn Frans! Het was natuurlijk zeer kwetsend voor de koning en de vroegere regering. Ook was het een openbaar eerbetoon voor die gevoelens die door de Franse Kerk verworpen en veroordeeld waren.
Het bewijst dat de wetgevers van dat moment volstrekte vrijgeesten waren. Want ze vereerden niet alleen de persoon maar ook de geschriften en de denkwijze van Voltaire. En op de duur toonde hun handelen dat zij mensen zonder Godsdienst waren, zelfs vijanden van de Godsdienst. Het was een openbaar bewijs van ongodisterij toen zij voorstelden om de heiligste zaken, zoals de doop en het huwelijk, uit de kerken te halen, en die plechtigheden te verrichten op het Champs de Mars, op of voor het altaar des vaderlands dat die fanatici daar hadden opgericht. Toen in 1792 in de Nationale Vergadering werd voorgesteld om alle openbare godsdienstoefeningen af te schaffen, was het antwoord: nog niet, het is daar nog te vroeg voor. Maar een paar maanden later schenen ze te geloven dat de
| |
| |
tijd rijp was. Want toen riep Jacques du Pont, lid van de Nationale Vergadering, daar luidop: ik ben een atheïst, mijn goden zijn de natuur en de rede; ik beken dat in het openbaar! Hij werd toen van alle kanten toegejuicht. En er waren verschillenden die zeiden: Nu, én? Wat hebben wij daarmee te maken? U bent toch een eerlijk man? Daarop beklaagde die Du Pont zich erover dat men wel de tronen omver wierp maar de altaren liet staan; en dat terwijl een enkel zuchtje van de verlichte Rede genoeg was om die te doen vallen! Er zijn geen groter despoten, zei hij, dan de priesters; zij willen heersen tot na dit leven! Er zijn geen altaren nodig dan het altaar des vaderlands; geen tekens van eredienst, anders dan de vrijheidsboom.
Een ander verweet koning Lodewijk xvi dat hij godsdienstig was, zeggend dat godsdienst voor een koning geen deugd maar een ondeugd was. Een ondeugd die gevaarlijk was voor de natie. Met voorbeelden uit vroeger en later tijd probeerde hij te bewijzen dat godvruchtige konigen altijd tirannen en barbaren waren.
In een publieke krant, de Journal de Paris, dreef men ronduit de spot met diegenen die nog geloven wilden dat er een opperwezen bestond, dat na dit leven belonen of straffen zou. Geen wonder dat dit soort mensen zonder schaamte begon de kerken van klokken, beelden en sieraden te beroven. Het zilveren beeld van de heilige Marcellus (bijna vierhonderd pond zwaar!) stuurden ze naar de Munt om er geld van te slaan. Die goede Marcellus, zeiden ze, moet het maar met een koperen beeld doen; hij weet wel dat wij het zilver nodig hebben!
Dat soort taal is misschien wel op zijn plaats in een land waar de meeste mensen protestant zijn. Maar in de mond van Franse wetgevers komt het niet van pas. Want wie niet trouw is aan zijn godsdienst, is het ook niet aan zijn plichten als burger.
Dat is een heel goede opmerking. Bij de Franse revolutie in het algemeen is het zo: zij vrezen God niet, en
| |
| |
daarom eren zij ook de koning niet. Godsdienstigheid en ondergeschiktheid zijn onafscheidelijk met elkaar verbonden.
|
|