'Literaire en politieke vrijheidsstrijd 1780-1800: raakvlakken?'
(1996)–A.J. Hanou– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
André HanouLiteraire en politieke vrijheidsstrijd 1780-1800: raakvlakken?Op 6 juli 1795 vinden wij in het voor leesplezier niet genoeg aan te bevelen blad Janus Verrezen, een ingezonden brief van een anonieme lezeres. 't Is een jongedame, die schrijft als een jonger zusje van Sara Burgerhart: een beetje spottend en laconiek. Zij dankt Janus: zijn wijze politieke analyses en raadgevingen hebben rust gesticht in het huishouden waar zij deel van uitmaakt. Daar is vader aristocraat; moeder lid van de Oranjepartij. Zijzelf is gematigd patriots; en de meid (de hulp) radicaal-patriots. Dat was al erg genoeg, schrijft Sara Junior. Maar de meid had nu ook nog, tot verdriet van vader en moeder, de kat een ‘Nationaal Halsbandjen’ omgedaan, en ‘alleen tot vermaak van de kat, die zeer speels is’, in het tuintje ‘een zeer klein vrijheids-boompjen, met afhangende lintjes geplant’. Tot genoegen van mijn ouders, zo meldt de schrijfster, heeft poes al spelend het vrijheidsboompje geheel uit de grond getrokken. Ik begin met deze brief, niet alleen om de bekende politieke verscheurdheid van 1795, ook en juist binnen vele huisgezinnen in herinnering te brengen; maar mede omdat ik op dit moment bepaald verwantschap voel met die ongelukkige kat die onmogelijk kan begrijpen hoe te handelen om goedkeuring te krijgen bij iedereen. Want mij is verzocht een antwoord te geven op de vraag welke invloed ‘1795’ op onze literatuur gehad heeft. Ik zit met een natie-wijde en cultuur-brede vraag opgescheept; en voel me niet geheel comfortabel met dit nationale halsbandje om. Is die vraag wel te beantwoorden? Hoeveel duizenden teksten, in tientallen genres, moeten dan niet gelezen zijn? Ik heb enkele voorgangers gehad die in een vergelijkbaar geval zich wijselijk beperkt hebben tot enkele auteurs, of tot één genre.Ga naar voetnoot1 Ik haast mij echter op voorhand te verklaren het | |
[pagina 62]
| |
oneens te zijn met de stelling dat een antwoord niet gegeven behoeft te worden, omdat, zoals mevrouw Van Boheemen-Saaf in 1991 stelde, ‘contemporary political events had no connection with literary history’. Zij maakt een uitzondering voor het werk van Gerrit Paape en Pieter 't Hoen. Ik vermoed dat velen van u desondanks in staat zijn tientallen voorbeelden te noemen van literair vormgegeven teksten waarbij ‘politiek’ invloed heeft gehad op vorm en inhoud. Eenieder heeft wel een kleine bloemlezing van titels in het hoofd.Ga naar voetnoot2 Op mijn beurt kijk ik naar enkele literaire verschijnselen rond 1795. Ik betwijfel of er algemene observaties en conclusies mogelijk zijn. Maar een kat in 't nauw - als zodanig heb ik mij voorgesteld - mag rare sprongen maken.
Vooraf wil ik echter een enkele opmerking maken over het toneel - toch ook deel uitmakend van ‘literatuur’. Ik kan weinig inhoudelijks te berde brengen over de eventuele verbanden of overeenkomsten met de vrijheidsstrijd in het politieke. Desondanks komt het mij voor dat een onderzoek naar die relatie vruchtbaar kan zijn. Van dat toneel zullen de meesten onder ons weinig meer weten dan dat vooral het classicistische drama, later ook het burgerlijke spel, belangrijk is. De studies over het toneel van de achttiende eeuw handelen vooral over de vraag hoe en in welke mate het toneel een wijziging is van het renaissance-concept. De relatie tot de maatschappij wordt zelden of nooit besproken. Toch vangt men wel eens een glimp op van andere soorten toneel. Zo werden in particuliere (toneel)gezelschappen na 1787 wel politieke stukken gespeeld. Bekend is het stuk Burgerbloed, of Willem de Wraakgierige, in het Haarlemse ‘Leerzaam Vermaak’ opgevoerd. De hoofdfiguur: ‘Dronken Willem’.Ga naar voetnoot3 Wat gebeurt er op toneelgebied rond 1795? Er bestaat geen onderzoek naar, of analyse van alle in dit jaar gespeelde stukken. Maar zou, bijvoorbeeld in de belangrijke Amsterdamse schouwburg, in 't geheel niets te merken zijn geweest van de jarenlange politieke commotie; anders of later dan de verplichte officiële bevrijdings-stukken ten tijde van de omwenteling demonstreren? Recent kwam ik een vreemde titel tegen. Volgens zijn bio- | |
[pagina 63]
| |
graafGa naar voetnoot4 schreef de populistische auteur Franciscus Lievens Kersteman, onder de schuilnaam van de evenzeer populaire goeroe-astroloog van die tijd, Ludeman, het werk Koning Chosmadroes; de afschaffing der Koningen; of het jaar 1795. Sterrenvoorzegkundig Treurspel. Hoezo, ‘sterrenvoorzegkundig treurspel’? Is dit opgevoerd? Blijkbaar beschouwde Ludeman/Kersteman de gebeurtenisssen van 1795 als belangrijk of winstgevend genoeg om een politiek toneelstuk te concipiëren. Is dit stuk een eendagsvlieg? Bij Worp las ik een intrigerende, door hem in 't voorbijgaan gemaakte opmerking: ‘In de jaren der Bataafsche Republiek waren de balletten prachtig. [...] Dat de vorm van ballet of pantomime een enkelen keer voor satire werd gebruikt, blijkt uit het werkje, waarvan de titel hier volgt: Incroiable verzameling, van twee pantomimes, en een zeer aardig divertissement, als Het aristocraatisch vonnis [...] Historisch Ballet. - Het beroerd zeden-school, of de gevolgen van een gek bestuur. Groot Ballet, Dictatoriade, De directeuren in de klem [...]. Groot Divertissement. Zynde het vervolg van de voorgaanden. De vodjes [!] zijn blijkbaar gericht tegen de vijf leden van het uitvoerend bewind (1798), maar het loont de moeite niet, om na te gaan, waarop zij precies doelen.’Ga naar voetnoot5 Met die laatste opmerking toont Worp zich een waar negentiende-eeuwer, met de bekende afschuw van de achttiende eeuw. Dat hoeft ons hier niet te interesseren. Blijkbaar werden er in de periode 1795-1798 balletten met politieke strekking uitgevoerd. Ik ben zeer benieuwd hoe dat in zijn werk ging - hoe doe je dat, politiek dansen? Deze titels zijn een indicatie van het feit, dat we vrijwel niets weten van de wijze waarop in het belangrijkste culturele medium van die dagen, het toneel, ‘1795’ aan de orde komt. Nog geïntrigeerder raak ik, lezend dat na 1795 in de schouwburg voor 't eerst prozastukken toegelaten, en daarentegen stukken in versvorm van het toneel geweerd werden. Die laatste waren elitair en ‘met aristocratie behept’.Ga naar voetnoot6 Dat betekent niet alleen dat er blijkbaar een vèrgaand politiek beleid bestond bij het schouwburgbestuur met betrekking tot inhoud en vorm van het opgevoerde. Het betekent bovendien - voor ons vraagstuk van vandaag van groot belang - dat we hier tenminste vrij grote zekerheid hebben dat (toneel)literatuur rechtstreeks beïnvloed is door 1795. Er hebben blijkbaar ‘genre’ veranderingen plaatsgevonden. Misschien zijn er | |
[pagina 64]
| |
dus wel vele stukken van genoemde aard te vinden. Zo drukt de reeds genoemde Janus Verrezen in 1795 twee bedrijven af van iets wat een mengeling lijkt van vaudeville en zinnespel. In dit stuk treden achtereenvolgens op - u begrijpt dat alles ‘politiek’ geduid moet - een ‘Revolutionaire dommekracht’, een ‘Donderbijtel’, een ‘Breekijzer’, een ‘Blaasbalk’, een ‘Oranje Cocarde’, een ‘Platte boender’, een ‘Rode Jacobijnsche Zotskap’, een ‘Waaijer’, de ‘Tweedragt’, de ‘Unie van Utrecht’ en, laat ik die vooral niet vergeten, een ‘Kamerpot’. Ik spaar u de namen van de figuranten. Het geheel is gelardeerd met liedjes. Een couplet, door de Dommekracht gezongen op de wijs van de Carmagnole, wil ik u niet onthouden: ‘Wij zijn zoo vrolijk en zo blij:
Wij smijten alles aan een zij.
Wij lopen storm door heel het land,
En werpen alles aan een' kant.
Wij hebben die permissie!
Daar komt de Bouwcommissie! (wijzend op de Constitutionele schildpad)
Kom! danssen wij met staatsie,
Van de Galjon; om het Canon.
Kom! - danssen wij met gratie!
Van de Galjon, rommentom.’
Hoeveel van dit soort politieke vaudevilles zijn er op het toneel geweest in Nederland? Er lijkt hier stof tot onderzoek voor tenminste een half dozijn dissertaties. Wij kijken naar 't bekende topje van de ijsberg.Ga naar voetnoot7 Er is echter voorlopig reden genoeg om, voorzichtig, bij het toneel van ‘bevrijding’ te spreken.
Hoe zit het met ons belangrijkste literaire genre volgens hedendaagse criteria, de roman? Er is mij niet bekend hoe de literaire kritiek, die in bladen als de Letteroefeningen zeer lang argwanend dit soort proza bekeek, rond 1795 oordeelde. Ik maak een enkele observatie, aan de hand van het werk zelf van enkele auteurs. Ik ga voorbij aan het proza van Gerrit Paape, en van zijn alter ego Doctor Schasz. Enerzijds omdat ik de heer Altena die daar ongetwijfeld veel scherpzinniger dingen over weet te zeggen dan ikzelf niet voor de voeten wens te lopen. Anderzijds omdat de sublieme eenvoud van Paape's imaginaire | |
[pagina 65]
| |
reisverhalen, karakterschetsen en ‘romans’ de laatste jaren bij de gemiddelde dixhuitièmist genoeg bekend zijn geraakt. Ik zal wel niemand behoeven te overtuigen van de vernieuwing die aanwezig is in dit proza. Niemand kon een zo ‘gewoon’ alledaags en toch zo boeiend en soepel Nederlands schrijven als hij.Ga naar voetnoot8 Ik wil even naar oude bekenden: Wolff en Deken. Hun politiek-idealistische overtuiging is overbekend. Voor de periode rond 1795 wijs ik op hun gedichtenbundel uit 1798, met gedichten als ‘De Aristocraat’, ‘Aan de Jooden’ (pro gelijkberechtiging), en een ‘Zang’, waarin de radicale staatsgrepers van januari 1798 toegejuicht en aangemoedigd worden.Ga naar voetnoot9 In 1799 zal Aagje Deken een pamflet publiceren ter verdediging van de scheiding van kerk en staat.Ga naar voetnoot10 Een bijzondere vermelding mag wel krijgen hun weekblad de Politieke Afleider dat zij in 1798 schrijven ter verdediging van het radicale Uitvoerend Bewind.Ga naar voetnoot11 Wat doen Wolff en Deken op het gebied van het scheppend proza na 1787? Ik breng in herinnering: de Sara Burgerhart verscheen 1782, de Willem Leevend in 1785, de Abraham Blankaart (eerste deel) in 1787. Alle: min of meer mooie, rechtlijnige brievenromans, waarin overigens beslist een aanzienlijke dosis maatschappij-problematiek verwerkt is. Wat let hen met dit soort succesrijke romans voort te gaan, ook vanuit het buitenland waarnaar zij gevlucht zijn? Door anderen blijkt bij de roman een andere weg gevolgd te kunnen worden. Een weg die ik geneigd ben te noemen de weg van de ‘Innere Emigration’. Een weg zoals gevolgd door Elisabeth Maria Post. Moet haar in 1788 verschenen brievenroman niet welhaast noodzakelijk Het Land heten? Hierin wijst de landelijke Emilia haar stadse vriendin Eufrosyne er voortdurend op dat de woeling der steden geen vrede brengt. Er is de weg - is 't dezelfde? - die Feith volgt. Hij publiceert na 1787 geen romans meer. Hij distantieert zich van de soms nogal radicale standpunten zoals in zijn politiek blad De Vriend van 't Vaderland geschreven, en ook hij trekt zich terug op het land. Hij schakelt om: naar klassiek opgebouwde treurspelen met ideale helden, en naar religieus-gevoelvolle poëzie. Vanaf het land zal hij later Kinker manen, bij monde van Sofia - eeuwige wijsheid - zich niet om de | |
[pagina 66]
| |
maatschappij druk te maken.Ga naar voetnoot12 Bij Post, Feith, en bij andere land-auteurs zal het gaan om het ondogmatische maar gevoelvolle christendom dat het Réveil preludeert. Die wending zagen we al bij Van Goens, bij De Perponcher. Bij al deze auteurs moeten wij geen literaire vernieuwing zoeken. Stad en land - dat lijkt na 1787 soms identiek met een tegenstelling tussen vooral maatschappelijk, en vooral christelijk geïnspireerde auteurs. Een probleem waarop ik in dit korte bestek niet kan ingaan. Maar ook langs die weg kan de vraag naar de verhouding tussen ‘politiek’ en literatuur misschien een antwoord krijgen. Terug naar Wolff/Deken. Ook zij trekken zich terug op het (Franse) platteland - noodgedwongen. Hun nieuwe briefroman onttrekt zich echter allesbehalve aan het probleem van de verantwoordelijkheid voor de maatschappij. Hun Historie van mejuffrouw Cornelia Wildschut verschijnt in zes delen tussen 1793 en 1796. Deze briefroman is in de literatuurgeschiedenis vaak wat zuinig beoordeeld. Want tja, 't was wel een briefroman ... maar er ‘gebeurde’ niet zoveel. Er zou veel te veel in worden nagedacht, gediscussieerd over allerlei filosofieën! Dat maakt het werk mijns inziens echter juist zo interessant, in de context van ons probleem, en in de context van die tijd. In dit boek over de lotgevallen van een - zeer stadse! - Amsterdamse koopmansfamilie wordt veel meer dan voorheen gediscussieerd over wereldbeschouwingen. Lees de uiteenzettingen over atheïsme, Holbach, De la Mettrie! De algemene doelstelling van Wolff en Deken, nationale romans te willen schrijven, wordt ditmaal gerealiseerd in een niet aflatende vraag hoe een burger, in een periode van contrarevolutie, verbanden moet leggen tussen wereldbeschouwing en praktische deugd. In hun voorrede uit 1793 zeggen Wolff en Deken expliciet dat zij met deze roman tegemoet willen komen aan die specifieke geestelijke noden, rond vaderland, vrijheid, moraal, die door de contrarevolutie ontstaan zijn. Aldus wordt een stedelijke, Amsterdamse familie doelbewust als het merg der natie gepresenteerd. ‘De verbeelding van het laat-achttiende-eeuwse Amsterdam als plaats van romanhandeling is bij Wolff en Deken nergens zo concreet en aanschouwelijk als in Cornelia Wildschut’, stelt Willem Breekveldt.Ga naar voetnoot13 Duidelijker dan Breekveldt kan ik het niet formuleren: ‘De[ze] roman van het huiselijk leven presenteert zich langs deze weg als een politiek retorisch instrument’.Ga naar voetnoot14 Bij onze belangrijkste schrijfsters vinden wij dus een voorbeeld van de | |
[pagina 67]
| |
verwevenheid van ‘politiek’ en literatuur. Ik stel daarnaast vast dat hier wel eens een sub-genre van de roman in de maak zou kunnen zijn, als gevolg van die verwevenheid, namelijk de wereldbeschouwelijke roman, of ideeënroman. Het lijkt erop alsof vanaf nu ook bij andere romanschrijvers iets dergelijks gevonden kan worden, in velerlei vorm. Ik doel hier niet alleen op Paape, maar ook op de vele romans van Daalberg/Wacker van Zon, tenslotte uitlopend op Het leesgezelschap van Diepenbeek door Limburg Brouwer. De belangrijkste onder deze is vermoedelijk Daalbergs Jan Perfect of de weg der volmaking, vertoond in het leven en de zonderlinge lotgevallen van een voornaam wijsgeer. Een staats- en zedekundige roman der afgeloopene wondereeuw (1817). Een meesterlijke aanval van conservatieve snit op de Nederlandse Verlichting van de voorafgaande decennia. Maar toch: een gevolg van de patriottentijd en de revolutie. Van belang is dat in deze roman dat merkwaardige specimen van het Verlichte mensdom, de intellectueel, voor het eerst de volle laag krijgt. De Leidse apothekerszoon Jan Perfect, jongen van de Breestraat, slecht verteerder van de vijftig meter verderop aan het Rapenburg gedebiteerde wetenschappelijke kennis, is bij uitstek voorloper en vertegenwoordiger van alle volgende heel en half-universitairen die levenslang iurare in verba magistri. Die, om het eens te zeggen met een hedendaags courant gallicisme, vertegenwoordigers zijn van een verkeerde wetenschappelijke sociabiliteit.
Er is nog een ander literair verschijnsel. Het doet zo vanaf 1780, dus ongeveer samenvallend met het begin van de patriottentijd, zijn intrede in Nederland. Het is het zogeheten Sterniaanse proza.Ga naar voetnoot15 Uiteraard is Sterne de grote inspirator. Wolff had zijn portret aan haar wand hangen.Ga naar voetnoot16 Belangrijker is het vast te stellen dat, nagevolgd of niet, we hier een nieuw soort proza vinden dat taalgewijs een evolutie lijkt te vertonen. Een pseudo-anarchie; een ogenschijnlijke planloosheid vol woordspelingen, paradoxen, rariteiten. De teksten lijken de absurditeit van het leven zelf, met alle kronkelingen daarvan, te volgen. De nieuwe taal-soepelheid lijkt op de tegenwoordige. Hier nauwelijks het bekende didactisch-duidelijke patroon van al die spectators en romans uit de voorafgaande vijftig jaar; ook niet die eigenlijk ouderwetse lineaire retoriek van Aan het Volk van Nederland, of van De Adel. Geen voorschriften en instructies, maar een volwassen fantasie en sensibiliteit.Ga naar voetnoot17 | |
[pagina 68]
| |
Een curieuze gelijktijdigheid van politieke en literaire volwassenwording! Volgt de literatuur hier de ‘politiek’, of hebben we te maken met twee loten aan dezelfde stam van de progressieve Verlichting? Het is merkwaardig te constateren, dat het vooral patriotten lijken te zijn, of minstens de in hervormingen geïnteresseerden, die dit nieuw proza beoefenen. Ik noem: Wolff, Ockerse, Paape, Bellamy.Ga naar voetnoot18
Bellamy ... u kent de literair begaafde, onverwacht in 1786 overleden patriot. Nu ik hem noem, moet ik binnen het kader van ons onderwerp minstens vermelden dat hij ook literair een bevrijder geweest is, wegens zijn verdediging van de rijmloze poëzie. Op dit punt zijn vele Nederlandse dichters tot op de dag van vandaag hem iets schuldig. Alweer een coïncidentie? Danken de veranderingen in het literaire landschap hun ontstaan aan dezelfde factoren die ook het politieke landschap herscheppen?Ga naar voetnoot19
Terugkerend naar dat nieuwe creatieve Sterniaanse proza: een weer andere minstens even merkwaardige ‘toevalligheid’ is, dat dit proza niet alleen in fictie voorkomt, maar zeer vaak in journalistiek en tijdschriften gebruikt wordt.Ga naar voetnoot20 Vooral in maatschappelijk of politiek-geïnvolveerde tijdschriften. Van Woensel bijvoorbeeld hanteerde het, in zijn almanakken (ook een soort periodieken), gepubliceerd tussen 1792 en 1800. De beste staaltjes treft men in de Janus-tijdschriften: de Janus 1787 en de Janus Verrezen 1795-1798. Deze, en andere tijdschriften uit de kring-Kinker werden qua stijl en intonatie nagebootst in nogal wat andere bladen.Ga naar voetnoot21 Vooral in die politieke bladen, vanaf 1795 zonder ophouden geschreven door Bernardus Bosch, die het aan zijn radicaliteit niet verdiend heeft dat er boven zijn graf in de Haagse Nieuwe Kerk een foyer en garderobe gebouwd werd.Ga naar voetnoot22 | |
[pagina 69]
| |
Een enkel voorbeeld. De eerste alinea waarmee de Janus Verrezen in zijn eerste nummer uit 1795 opent, luidt: ‘De omwenteling in al haar kleuren met al haar gevolgen zou dáár zijn; en JANUS zou uit zijn politieken dood niet verrijzen? ... Hij alleen zou in zijn' ijzren slaap volharden; terwijl ondertusschen alle zijne vrienden, buuren en bondgenooten om strijd hunne bezigheden hervatten; en bij 't eerste haanen gekraai van den omwentelingsmorgen weder beginnen, daar zij bij den scheemeravond van de jaare ONZES HEEREN 1787 geëindigd hebben! Neen! - ('t zij met nedrigheid gezegd!) maar dan zou de omwenteling niet compleet zijn. 't Is waar: JANUS begaf zich wel wat vroeger dan zijn buuren ter rust:Ga naar voetnoot23 doch dit had zijn reden: hij zag den avond vallen; en hij wist bij ondervinding, dat men in 't donker niet dan broddelwerk maakt; en om bij de kaars te werken, daar toe had hij zijn ogen te lief. Ja, ik wil het niet ontveinzen, dat ik somtijds met innerlijke ontroering op mijn legerstede vernam, hoe sommige zelf in 't midden van den zevenjaarigen nacht rustig voortwerkten, zonder zich aan 't geroep van den nachtwaker te bekreunen, die nogthans met luider stemme, en zeer duidlijk, door de geheele buurt heen riep: ‘Bewaart je vuur en kaarsjen wel! De klok het Oranje! Oranje het de klok!’ - Dan - 't mogt niet helpen. Nu, die nacht is voorbij! Derhalve - Goeden morgen!’ Het is knap, zoals een toen zeer gewaardeerd politiek tijdschrift opent vanuit een absurd triviaal burgermans-, misschien zelfs boers perspectief. De camera staat zeer Sterniaans-laag. We zien boer of burger Janus, slaapmuts op, de legerstee uitkomen en de luiken openzwaaien, nu de hanen kraaien en de buurt misschien al aan het werk is. We luisteren goedkeurend - want zo zijn we - naar het bekende platvloerse hollands-catsiaanse geneuzel over ‘dat 't slecht breiwerken is bij de kaars, maar dat er werk aan de winkel is bij het ochtendkrieken’. Niemand zal desondanks, toen niet, nu niet, de politieke dimensie ontgaan. 't Is simpel: 't was zeven jaar nacht, na 1787. Een vol(ge)maakte periode, in bijbelse zin. Dat ‘jaar des Heren 1787’ is niet zomaar het jaar van de Here volgens de christelijke jaartelling; 't is een feodaal jaar, 't jaar dat er nog een Heer was: Willem van Bourgogne. Het Oranje van het ochtendkrieken nu, in 1795, is tegengesteld aan het Oranje dat de nachtwaker afriep: ‘Oranje heit de klok’. Er zitten nòg een paar addertjes onder 't gras. 't Gaat niet slechts om het opzetten van de patriotse steek, met de patriotse cocarde, boven de boerenkiel, de burgerkamerjas. Dat werken bij kaarslicht tijdens repressie; dat gaan naar 't volle licht: is dat niet tevens beeld voor de Verlichting, die nu weer haar werk mag doen? | |
[pagina 70]
| |
Nòg iets anders. Die zeven jaar, die verwijzen naar de zeven magere jaren van het volk van Egypte,Ga naar voetnoot24 rammelen aan de deur van het geheugen van de bijbelvaste lezer. Van donker naar licht; van slaap (dood?) naar leven en opstaan; het oprijzen uit de legerstee (graf?); in regels juist onder de kop van een blad dat zich noemt de Verrezen Janus - 't lijkt wel alsof in de verte dit verrezen heerschap, deze opgestane Heer zich enigszins de maten aanmeet van Christus; dat door dit alles 1795 iets krijgt van de dimensies van het heil gebracht door de Opstanding. Heer Janus, die als de oude god Janus toch al verleden en toekomst kan zien, werpt zichzelf de profetenmantel om. Dat is dan ook precies de positie die hij de volgende jaren zal innemen. Misschien dat we, in deze dimensie lezend, daarom juist nu al achterdochtig moeten worden als we horen van hanengekraai ... lazen we daarover niet elders in de bijbel? Is er niet steeds verraad van het beste? Leidt dus ook deze revolutie tot verraad, teleurstelling? Het stemgeluid van de Janus Verrezen is zelden puur ‘rechts’ of ‘links’. Janus is progressief, maar staat boven de partijen. Deze stem wordt heden zelden beluisterd of bestudeerd. Wellicht omdat in dit soort ‘moeilijke’ bladen zelden een standpunt geformuleerd wordt in termen van een eenvoudig voor/tegen deze of gene paragraaf van dit of dat wetsvoorstel.
Nu we toch bij tijdschriften zijn, en nu ik, hier en daar sonderend, stuit op parallellieën tussen politieke en literaire bevrijdingsbewegingen, wil ik tenslotte wijzen op een opmerkelijk verschijnsel in het belangrijkste literaire blad dat tussen 1786 en 1837 verscheen. Het is het blad de Post van den Helicon uit 1788-1789, dat - u merkt het al aan de naam - een blad is dat vooral over literatuur handelt. Dat doet het op een merkwaardige manier.Ga naar voetnoot25 Mercurius brengt de nieuwste literaire producten voor een rechtbank: die van Apollo en zijn Muzen. 't Is dus een echt klassieke rechtbank. Vandaar dat deze kunstrechters voortdurend geneigd zijn alles af te wijzen wat fundamenteel nieuw is in de achttiende-eeuwse literatuur: allerlei proza, fictie, satire, poëzie. Met één uitzondering. Thalia, de muze van het komische en van het volle dagelijkse leven, treedt op als pleitbezorgster van het moderne. Zij slaagt erin, telkens weer, haar gezagvolle Muzen-zusters te drukken in de rol van oude zeurkousen die niet langer begrijpen waar het leven over gaat. En Apollo - m'n goeje god, kom es van je berg af; wordt weer musisch, wees geen museumdirecteur! ‘Onze’ Thalia wint het pleit. In dit blad wordt voor het eerst principieel een soort literaire kritiek bedreven, waarin de waarde van de moderne literatuur erkend wordt. Wat | |
[pagina 71]
| |
allang bestond, krijgt nu met zoveel woorden, in evenzoveel oordelen, bestaansrecht. Een enorme bevrijding. Nu het merkwaardige. We hebben het hier immers over een eventueel verband tussen literatuur en politiek. Buiten de allegorie van de Muzenrechtbank vindt men in dit tijdschrift op vele plaatsen nog een andere vergelijking. Namelijk deze, dat literatuur een kwestie is van aanval en verdediging, bezetting en bevrijding. Er is op diverse plaatsen sprake van ‘Zangsters’ (schrijvers, zouden wij zeggen), die montering dragen, in krijgsdienst zijn. Er zijn literaire machten die het poëtisch territoir verwoesten of aanvallen, omtrekkende bewegingen maken, cabalen vormen. In deze militaire/krijgskundige/politieke allegorie bestaat er bijvoorbeeld een alliantie tussen Prosaïsmieten en Reuzen, gericht tegen de Sentimentelen. Men verdedigt zich dan in Oratoriekasteel of Batavierskasteel. De Sentimentelen maken een ammunitiemagazijn in het Dolhuis (waar Sentimentelen uiteraard snel belanden). Om welke literaire partijen 't gaat is nu niet van belang; dat uit te zoeken zou u en mij flink wat hoofdpijn bezorgen.Ga naar voetnoot26 U moet zich voorstellen wat een dergelijke terminologie betekende voor de lezer, in 1788-1789! Hier wordt over literatuur gesproken in termen van gewapende burgers, vrijcorpsen, oorlog, bezetting. Ter illustratie geef ik u slechts één citaat. (Oorlogs)-correspondente Filomusa meldt: ‘Ik heb tegenwoordig geen tijd, om zeer wijdlopig te zijn; evenwel moet ik u verhalen, hoe ik het op den Sentimenteelen Weg gevonden heb. 't Ziet er daar eveneens uit, als het er voorleden jaar nog om dezen tijd in 't Prozaïsmietenland, te Utrecht, uitzag. Niets dan batterijen en wapenen, daar men van hoort.’Ga naar voetnoot27 Het kan geen toeval zijn dat er bij dit blad een geografische kaart verscheen, afbeeldend het land Literatuur gelegen naast een zichtbare Noordzee. Men vindt daarop typisch literaire lokaties. Die hebben nogal eens militante namen: de Poëtische Paradeplaats; de Bloedstroom rivier; de Irreguliersgracht. Misschien moet ook wel met een niet uitsluitend literair oog gekeken worden naar namen als de Martelaarsgracht, het Fransche pad, en vele andere. Zo'n oorlogskaart, in 1788 - 't doet de tijdgenoot onvermijdelijk denken aan werken van datzelfde jaar, mét kaart, beschrijvend de troepenbewegingen van de Pruisen in 1787 op Nederlands grondgebied. Kortom, in de Post is literatuur oorlog; zij wordt in dezelfde dimensies beschreven als die strijd die elk burger recent van nabij recent meemaakte. | |
[pagina 72]
| |
Is nu de voorlopige bevrijding in het politieke, van 1787, de oorzaak van deze bevrijding van de literatuur? Moet in het verlengde daarvan, met de Post meedenkend, 1795 beschouwd worden als een definitieve literaire bevrijding, voorbode van de bevrijding van alle genres op langer termijn? Of is alles niet meer dan coïncidentie, en gaat het slechts om vergelijkingen? We stuiten hier op grotere vragen: volgt de cultuur de maatschappelijke ontwikkelingen, of is het omgekeerde het geval? Ik laat deze beker thans aan mij voorbijgaan, en wil alleen nog iets zeggen over de Post van den Helicon, in dit verband. Ook wanneer de auteur van deze nieuwe Nederlandse Battle of the Books enigszins in het midden laat waar zijn voorkeur ligt in het politieke, en ook wanneer hij laat blijken dat zeker niet alle nieuwe literatuur zijn instemming heeft, dan is toch duidelijk dat hij zich met kracht keert tegen de alleenheerschappij van de feodale (‘klassieke’) criteria voor literatuur. Zijn eindpositie is - denkt u aan het optreden van Thalia - dat de krachten van het oude verworpen moeten worden; dat de eigen vaderlandse nieuwe literatuur zal zegevieren. Hij verheldert voor zijn lezers dat slagveld, door voortdurend te verwijzen naar de politieke vrijheidsstrijd. Gevolg: een lezer van de Post zal december 1794 geneigd zijn een vrijheidsboom te halen uit het dichtstbijzijnde bos, aan te dringen op verwijdering van ‘feodale’ classicistische stukken uit de schouwburg, een boek van Paape mooi te vinden omdat het simpelweg mooi is.
Ik besprak enkele aanzetten tot literaire vernieuwing in de tijd rond 1795. Blijft de vraag, waarom er in of na 1795-1798, in de tijd naar de eeuwwisseling toe, tóch zo weinig vernieuwends is gebeurd op literair gebied. Ik kan hier weinig meer doen, dan het antwoord geven dat ook doorgaans gegeven wordt wanneer men vraagt naar de reden van het niet slagen van de Bataafse Republiek. Het élan van politiek én literatuur wordt gebroken door vermoeidheid en teleurstelling van binnenuit; waarbij komt het besef van de realiteit, dat ‘buiten’ het niet zal toestaan dat een eigen Nederlandse vormgeving van staat en literatuur mogelijk wordt. Het vrije woord wordt onmogelijk in de Franse tijd. Het creatieve élan is inderdaad weg. Na 1798 zien we alleen solitaire fenomena van goede literatuur. De Janus Verrezen is gestopt. Paape schrijft in boek na boek zijn teleurstellingen weg. Daalberg begint na te denken over een roman waarin hij - nog steeds op Sterniaanse wijze - zijn wantrouwen in al te oppervlakkige Verlichtingsidealen gestalte zal geven (Jan Perfect). Typerend voor de laatste jaren van de achttiende eeuw is de ironische wijze waarop Van Woensel zich rechtstreeks richt tot de Waarheid, in een soort opdrachtGa naar voetnoot28 van een van zijn werken: | |
[pagina 73]
| |
‘Aan de waarheid’
‘Mevrouw! of misschien zijt gij nog maagd, Mejuffrouw! aan u, die mij
zo meenig zuur gezicht kostte, vervoeg ik mij.
'k Bid u, in welken grond groeit gij 't weeligste?
Is 't in de gewijde plaatzen? - Laaten wij zagtjes spreeken.
In de raadzaalen? - Geen woord.
Op de hooge schoolen? - Klatergoud.
Op de beurs? - Is 't geksteeken!
In de boeken? - Leest, maar zet een bril op.
Zo houdt de natuur u bestendig in arrest.
En gij, edele borsten, ijverende om dit kraakporcelein op 't vengster te
zetten, behoedzaam! behoedzaam! pas zult gij deeze kribbige dame in 't
schemerlicht gewurmt hebben, of gij zult uwe tronie geschonden vinden.’
Misschien - 't is maar een ‘literaire’ observatie - wijst het verschijnen van werken als De Ouderdom door Feith (1802), het Geschrift ener bejaarde vrouw door Wolff/Deken (1802) er nog eens extra op dat de voorgaande decennia tijden waren van een voorwaarts stormende en verkennende jeugdige literatuur. Voor ons, achteraf, zijn het indicaties dat een lange overwintering zal volgen, in een negentiende-eeuws bejaardenhuis. Een bewoner als Van der Palm mompelt daar bedeesd dat hij in zijn jeugd ook ‘zo wat gekeesd heeft’. Kees de Patriot, wordt Keesje het Diaconiehuismannetje.
Er is desondanks een lichtpunt. In de zogenaamde Franse tijd bijt een bepaalde groep in Nederland zich vast in het geloof aan de Verlichting, volgens Kantiaanse variant. Vanuit een vast geloof in de samenwerking van talen en culturen, mits beginnend vanuit een besef van eigenwaarde, begint deze groep een bastion op te werpen ter verdediging van de eigen taal en cultuur. Welbewust wordt op drie terreinen het Nederlands onderzocht en geregeld. Juist in die Franse tijd krijgt het Nederlands een ‘wetenschappelijke’ basis door middel van de grammatica van Weiland (1805), de spelling van Siegenbeek (1804) en de prosodie van Kinker (1810).Ga naar voetnoot29 Ook dit mag een van de gevolgen van 1795 genoemd worden: er wordt ditmaal gezocht naar een degelijke basis voor een nieuwe bevrijding ... | |
[pagina 74]
| |
The Literary and the Political Struggle for Freedom 1780-1800: are there any Links?Wolff/Deken, Kinker, Bosch, Paape/Schasz, Van Woensel, Bilderdijk, Le Francq van Berkhey - almost all Dutch writers are deeply involved in the political changes during the decades 1780-1800. Perhaps ‘1787’ has triggered more creativeness than ‘1795’. It is noticeable in satires, magazines, novels, plays, and even in ephemerical writings about ballooning or yo-yo's. It could be argued that Dutch literature, in as far as it is not classically oriented, matures in the ‘patriot’ era. There is a new self-consciousness, an emotional ripeness, an ironic flexibility in language. The urban novel Cornelia Wildschut (1793-1796) demonstrates the moral and political aims of the virtuous citizenry. At the same time, and earlier than the political development seems to warrant, literature shows that it is not to be deceived by superficial Enlightenment noises. There is a tendency to retire into the country, where eternal truths can be found (Feith, Post). Man - showing himself apish (Paape) - should seek better ideals (Kinker); or, all said and done, does Enlightenment mean anything? (Daalberg) |
|