30.
Toen ze in de refter aangeland waren, haalde pater Willem uit een nis een bokaal met jenever op morellen te voorschijn, nog een geschenk van een oude wielerglorie die in ‘Arcadia’ een ontwenningskuur gedaan had, naar hij zei. De drank was uitermate zoet, maar Hannes en Jasmine kikkerden er toch duidelijk van op. Hannes verwoordde de algemene bezorgdheid toen hij zei: ‘Over twintig minuten komt de kommandant hier met al zijn rijkswachters binnengevallen, vermoed ik. Ik denk dat het beter is dat ik vertrek. Ten slotte heb ik bereikt wat ik wilde. Het heeft geen zin dat ik jullie nog meer last berokken...’
Pater Willem knikte instemmend. ‘En Jasmine moet zich verbergen,’ zei hij.
Jasmine huiverde zichtbaar. ‘Rijd jij naar huis?’ richtte ze zich tot Hannes.
Hannes schuddekopte. ‘Ik ben een reisgids voor de Kempen aan het schrijven. Oorspronkelijk was ik van zins samen met mijn zoon de vijf bestaande toeristische autoroutes te verkennen. Ik heb nog een week vakantie... En nu, dat denk ik toch, kan ik die tochten wel aan.’
Jasmine keek hem smekend aan. ‘Mag ik niet met je mee?’ ‘Natuurlijk!’ zei Hannes entoesiast.
‘Mooi zo!’ viel pater Willem hem glunderend bij.
Hannes haalde opgelucht adem. ‘Dan denk ik dat we niet snel genoeg onze valiezen kunnen pakken!’
Vijf minuten later legden ze hun valiezen in de bagageruimte van de volvo op het verlaten binnenplein. Hannes keek ongerust om zich heen. ‘Waar is iedereen? We moeten hen nog bedanken. En ik wil ook betalen...’
Jasmine glimlachte fijntjes, terwijl ze instapte. ‘Ik denk dat ik het weet...’
‘Hoe bedoel je?’ Hannes kroop achter het stuur en klaksoneerde.
Weer glimlachte Jasmine. ‘Vertrek maar.’