| |
| |
| |
| |
| |
| |
[Lelies voor een duivenmelker]
Toen Guido Limbos die vrijdagnamiddag thuiskwam, vond hij de sleutel niet op de spantbalk in de bergplaats. Tegen een kapotte tennisbal schoppend liep hij de straat op. Zijn moeder bleef nog een halfuur weg. Wouter Lieckens en Geert Sameys, twee van zijn schoolkameraden, fietsten voorbij zonder goedendag te zeggen. In hun fonkelend nieuw trainingspak en met de hand losjes aan de tenniskoffer op de bagagedrager voelden ze zich duidelijk mijlenver boven hem verheven. Met de hand boven de ogen keek Guido hen na. De aprilzon sneed het gehucht Kerkevelde doormidden: de lelijke oude huizenrij aan de rechterzijde bleef in de schaduw, de villa van de brandstoffenhandelaar Xavier Mermans aan de linkerzijde leek wel een stukje van Hollywood. Plotseling zag Guido een meeuw door het zonlicht duiken. Die had blijkbaar een appetijtelijk hapje bespeurd op de mestvaalt achter de tuin van de brandstoffenhandelaar. Werktuiglijk liep Guido het eenmanspaadje op dat door een bremveld naar het dal van de Nete pijlde. Door een opening in de hoge taxushaag zag hij Romme Taeymans op het platform vóór de groengeschilderde duivenhokken staan, met een waterkan in de ene en een drinkpot in de andere hand. Romme, die een horrelvoet had, was sinds jaar en dag de duivenmelker van Xavier Mermans. De oude man was trouwens wijd
| |
| |
en zijd vermaard om zijn deskundigheid. Guido volgde het hazepaadje tot waar het een veldweg dwarste. Langs die veldweg stond een jong sparrenbos. Hier reeds hing de fletse geur van duivedrek, bedorven etensresten, verslenste bloemen... Rustig zocht Guido zijn weg tussen de sparren. Na enkele minuten stond hij voor de mestvaalt. De meeuw was verdwenen. Die was wellicht afgekomen op de duiveëieren die Romme daar ook nu weer zo maar op het afval gestort had. Guido wilde zich weer verwijderen om de weeë lucht niet langer te moeten inademen, toen hij plotseling in het vuilnis iets zag bewegen... Nieuwsgierig ging hij enkele stappen dichterbij. Een wolk van blauwe vleesvliegen steeg gonzend op. Ontzet bleef hij staan. Hij geloofde zijn eigen ogen niet... Tussen de resten van sla en bloemkool bewogen schutterig twee duivejongen, misschien enkele uren oud. Guido vermoedde vaag waarom die platte nestblijvertjes daar lagen: Xavier Mermans zou hun ouders laten inkorven voor de een of andere grote duivenwedstrijd, en hij rekende erop dat de doffer én vooral de duif zich buitenmate zouden inzetten om weer bij hun kroost te zijn. Het duivenspel was veelal ontaard tot een wreed bespelen van broedzorg of passie en jaloersheid (‘weduwschap’ genoemd). Guido nam zijn zakdoek, spreidde hem open en legde de naakte nestelingen erin. Daar- | |
| |
na nam hij het buideltje in zijn handpalm en trok er zijn trui over. Hij keek schichtig in het rond en liep toen kwasi nonchalant de weg terug. Hij besefte dat hij iets deed waarop wat aan te merken viel... Xavier Mermans was een duivenhouder van formaat. Van overal, zelfs uit Duitsland en Nederland, kwamen opkopers met zwaar geld af op zijn uniek duiveras. Mocht de brandstoffenhandelaar weten dat iemand zonder zijn toestemming - die zou hij trouwens nooit geven - 2 van zijn
piepers zo maar van de mestvaalt geraapt had, dan zat er voorzeker kak aan de knikker. Hij ging er immers al jaren prat op dat hij nooit iemand een levende duif geschonken had. ‘Elke jonge duif is mogelijk een kampioen,’ placht hij te zeggen, ‘en ik heb er helemaal geen zin in om me door eigen liefdadigheid in de vernieling te laten spelen.’ Met gedode duiven daarentegen - en een duif die driemaal naast de prijzen vloog, kwam onvermijdelijk op de hakblok terecht - sprong hij kwistig om, daar wist bij voorbeeld de pastoor van Terduinen over mee te praten. Guido stak de straat over en stapte langs de gevel van het schamelste huisje in de rij naar een binnenplaatsje. Er zat niemand in de achterkeuken. Hij volgde het paadje dat tussen de waterput en de vlierboom, langs het gootgat en de rabarberplanten naar een gammel duivenhok leidde, dat met as- | |
| |
faltpapier en latten water- en winddicht gemaakt was. Het verroeste grendeltje knarste afschuwelijk. Hij werd verwelkomd op verbaasde oeklanken en zich benieuwd rekkende duivehalzen. Het achterste gedeelte van het hok was verdeeld in zes rekken, die met triplexplaten van elkaar gescheiden waren. In een van de middelste rekken zat een grote chocoladekleurige duif op het nest. Guido stak zijn vrije hand naar haar uit. De duif pikte er woedend naar, maar richtte zich toch op. Wat Guido vermoed had, was waar: één van de eieren was opengebarsten en het jong had zich losgewrongen... Hij nam het andere ei in de hand en bekeek het onderzoekend: het was nog niet gekipt en had een donkergrijze kleur. Voorzichtig tikte hij er met de vinger een gaatje in. Hij haalde de neus op voor de stank en gooide het door de kier van de deur op een aspergebed. Bijna teder opende hij zijn zakdoek en legde de vondelingetjes in het nest. Dadelijk vonden ze beschutting in de opgezette borstpluimen van de Côte d'Or, zoals hij de chocoladekleurige duif noemde.
Pas toen konstateerde hij dat de drinkpot leeg was en dat de bodem van de zinken etensbak glom van netheid. Hij opende het duivenslag en als op kommando repten de duiven zich naar buiten en vlogen op van het plat. IJverig begon Guido de drek weg te schrapen met het metalen ge- | |
| |
deelte van een oude hak. Toen hij de drinkpot ging vullen aan de waterput, zag hij dat Antoon hem glimlachend gadesloeg vanuit de achterkeuken. In het kippenhok ontdekte Guido de zak met duivebonen, maïs, tarwe en gerst. Julia had het duivenvoer weer in beslag genomen voor de leghornen. Met wat korrels in een blik rammelend en langgerekt fluitend lokte hij de vogels weer binnen. Toen hun bekken op het zink van de etensbak trommelden, trok hij de deur achter zich dicht. Een beetje beschroomd duwde hij enkele ogenblikken later de deur van de achterkeuken open. Antoon zat in zijn invalidenwagentje achter de koffietafel. ‘De Côte d'Or en de Witteling hebben jongen,’ viel Guido met de deur in huis.
‘Mooi zo!’ zei Antoon. ‘Het werd langzaam tijd... Kom, schuif mee aan.’
‘Dank je,’ mompelde Guido. ‘Moeder zit zeker op me te wachten... Euh... er is nog amper genoeg duivenvoer voor morgen.’
‘Ga dan een zakje kopen in Terduinen,’ repliceerde Antoon, terwijl hij naar zijn geldbeugel zocht.
‘Het moet kippevoer zijn, Guido!’ riep Julia vanuit de keuken. ‘Dat is heel wat goedkoper. En de duiven moeten daar maar genoegen mee nemen!’
‘Ben je gek!’ stoof Antoon op.
| |
| |
‘Neen,’ zei Julia. Ze zette de dampende koffiepot op tafel zonder Guido een blik te gunnen. ‘We zitten volop in de magere jaren. Jouw duiven beginnen zo stilaan een luxe te worden, die we best kunnen missen.’
‘Vroeger heb ik veel geld met de duivensport verdiend,’ wierp Antoon misnoegd op. Hij gaf Guido twee briefjes van honderd.
Julia lachte honend, terwijl ze een eitje begon te pellen. ‘Vroeger is nu niet, en véél geld is ook iets totaal anders.’
‘Ik ga dan maar,’ zei Guido beduusd. ‘Tot morgen!’ Hij was blij toen hij weer buiten was. Julia was een dragonder. Iedereen van Kerkevelde was bang voor haar scherpe tong. Moeder was nu wél thuis. Ze zat met haar gezwollen voeten in een teil warm water. ‘Die lopende band wordt mijn dood,’ morde ze als begroeting. Ze werkte in de konservenfabriek van Terduinen aan een transportband, wat betekende dat ze de hele werkdag te been was. Ze had al eens enkele grote spataderen op haar benen laten verwijderen, maar andere waren in de plaats gekomen. ‘Ik heb Antoons duiven gevoerd,’ zei Guido, terwijl hij wat spekvet op een snede brood smeerde.
‘En morgen moet ik de grote schoonmaak helpen doen bij Angela,’ ging moeder door met
| |
| |
mopperen. ‘Dan heeft een vrouw al een volwassen dochter...’
Toen Guido die zaterdagochtend opstond, was zijn moeder al weg. Hij at een paar spekulazen, die hij eerst in wat opgewarmde koffie dopte. Daarna liep hij naar het duivenhok van de buurman. Tot zijn ontzetting lag één van de jongen versteven naast het nest van de Côte d'Or. Hij vergeleek het kille hoopje vel en kraakbeen met de twee andere jongen, die warm aanvoelden en een volle krop duivemelk hadden. Het dode jong was het kleinste... Hoe was het in godsnaam naast het nest geraakt? Hadden de sterkere jongen het eruit geduwd? Of had de Côte d'Or op haar manier geprotesteerd tegen dat bekje te veel in haar nest? Met een beetje wroeging liet Guido de duiven los, waarna hij de drek bijeenschraapte. Het dode jong begroef hij in het mulle zand tussen de aspergebedden.
Toen hij water putte, zag hij dat Antoon achter het raam hunkerend naar de kringende vlucht van de duiven zat te kijken. Het duurde lang voordat de elf duiven weer op de til neerstreken. Guido besloot het nest met de jongen aan Antoon te tonen. De man streelde liefkozend over de bekken, het dons, de fijne teennageltjes... ‘Dat worden kampioenen!’ zei Guido, in een opwelling.
‘Kampioenen? Kampioenen in de pot!’ smaalde
| |
| |
Julia eensklaps in de deuropening van de keuken. ‘De afspraak was dat er slechts tien duiven moesten gevoerd worden. Nu zijn het er al veertien... Denk maar niet dat ik niet kan tellen. Vooruit! Maak dat je met die vuiligheid uit mijn huis komt!’
Guido had medelijden met zijn oude vriend. ‘Het is heerlijk weer... Gaan we wandelen?’ stelde hij voor, met de hand aan de deurkruk. Antoon knikte gretig.
‘Dan kunnen we samen om duivenvoer gaan,’ zei Guido opgeruimd.
‘Om kippevoer!’ snibde Julia.
Vijf minuten later stuurde Guido het invalidenwagentje met zijn vriend erin over de asfaltweg naar Terduinen. De zon joeg een bronzen gloed door de eiken. Insekten deden de bloesemende fruitbomen bruisen. ‘Hoe gaat het in de beroepsschool?’ wilde Antoon weten.
Guido haalde de schouders op. Aan leren had hij een broertje dood. ‘Ik word vrachtrijder, net als jij.’
Antoon keek bezorgd naar hem op. ‘Je ziet wat je dan kan overkomen.’ Hij wees naar zijn benen. ‘Je bent bij het takelen onder een boomstam terechtgekomen...’
‘Takelen hoort bij het beroep.’
‘Ja,’ gaf Guido toe. Hij dacht met weemoed aan de vakantiedagen waarop hij Antoon had
| |
| |
mogen vergezellen naar Wallonië om er bomen op te halen. Hij rook weer de geur van de ontschorste sparren, proefde weer de zwaar gesuikerde koffie uit de termosfles... ‘Ik weet enkele houtduiven nestelen,’ zei hij. ‘Als ik nu de jongen van de Côte d'Or eens door hen liet grootbrengen... Zouden die dan niet een zeer gezonde... euh... Spartaanse opvoeding krijgen?’
Antoon begon hartelijk te lachen. ‘Misschien wel, ja... Maar ik geloof niet dat ze daartegen bestand zouden zijn. Houtduiven zijn geen vlieg-, reis- of postduiven. Ze zijn veel groter en eten bij voorkeur de zaden van spar- en denappels én botten van de bomen. Emiel Gios liet zijn beste duivenpaar eens een paar eieren van houtduiven uitbroeden. Het lukte... Maar toen de jongen bijna volgroeid waren, bleken ze zo schuw te zijn dat ze zich te pletter vlogen tegen de vensters van het hok. Onze reisduiven stammen, net zoals alle tamme duiverassen, af van de rotsduif, die in het wild leeft in het Middellandse-Zeegebied, Engeland en Zuid-Azië. Weet je dat de stadsduiven dan weer verwilderde tamme duiven zijn, die min of meer tot de oude stamvorm terugkeerden?’
‘En de holeduiven?’
‘Die lijken sterk op de rotsduiven, maar ze nestelen het liefst in oude, uitgeholde bomen. Zij zijn trouwens verlekkerd op bessen en eikels...
| |
| |
Neen, ik geloof niet dat de jongen van de Côte d'Or het ver zouden schoppen in de vrije natuur. En vergeet niet dat heel wat wilde duifjes ten prooi vallen aan de ransuilen, de bosuilen, de sperwers, de haviken, de kraaien, de eksters, de Vlaamse gaaien, de hermelijnen...’
Rechts van hen doemde het enorme gebouwencomplex van de Kippenboer op. ‘DE EIERFABRIEK’ stond in reusachtige gele letters boven de ingang. Guido begon door zijn mond te ademen om de verpestende geur niet te moeten ruiken. ‘Ik ben daar verleden week eens gaan kijken,’ zei hij. ‘De duizenden kippen in die legbatterijen hebben bijna geen pluimen meer. Ze beginnen meer en meer op gummikippen te lijken.’
‘Zwijg daar asjeblieft over,’ smeekte Antoon hees.
‘Ze zeggen dat Xavier Mermans elk jaar voor minstens honderdduizend frank koninginnenbrood met het drinkwater van zijn duiven mengt,’ vervolgde Guido.
‘Koninginnenbrood is zoveel waard als een gek ervoor geven wil,’ repliceerde Antoon. ‘Omdat dat goedje een bij tot koningin maakt, jut het niet noodzakelijk een duif op tot een prijswinnaar.’
‘Het is toch niet normaal dat Xavier Mermans zoveel prijzen wint,’ hield Guido vol.
| |
| |
‘Xavier Mermans is gewoon maar een blaaskaak,’ zei Antoon minachtend. ‘Maar hij heeft geld, én hij profiteert van de diensten van Romme Taeymans... Romme heeft een fijne neus en als hij kan beschikken over een hok van tweehonderd duiven, kunnen kleine duivenmelkers als ik wel naar de prijzen fluiten.’
Guido knikte. ‘Ze zeggen dat hij om de veertien dagen een soort van duivenarts of -apoteker uit Limburg laat overkomen.’
‘Zo is de duivensport geen liefhebberij meer,’ foeterde Antoon.
‘Toen je nog goede duiven had, Antoon, gaf je ze dan niets om ze... wat te stimuleren?’
Antoon snoof verontwaardigd. ‘Nooit! Voor de gezondheid van mijn duiven deed ik soms wat sap van stinkende gouwe in het drinkwater, en in het voorjaar voerde ik ze soms tarwekiemen... Dat was alles.’
‘Naar het schijnt, steken sommige duivenmelkers stukjes look op bij hun duiven even voor het inkorven...’
‘Dat zijn dierenkwellers!’
Ze waren in het centrum van Terduinen gekomen. De Japanse kerselaren en de mahonia's die het dorpsplein afbakenden, bloeiden volop. De zaadhandel was niet ver van de kerk. Ook de sportvissers konden er voor hun benodigdheden terecht, en - te oordelen naar hun opkomst
| |
| |
- zouden er die namiddag heel wat visprijskampen ingericht worden. Toen Antoon en Guido in de rij hun beurt afwachtten, kwam Olga Stijnen, de dochter van de uitbater, in tenniskledij naar hen toe. ‘Wanneer gaan wij eens tennissen, Guido?’ vroeg ze opvallend lief.
Guido, die in de kleuterklas nog naast Olga gezeten had, werd vuurrood.
‘Ik kan niet tennissen,’ mompelde hij.
‘O!’ deed ze luchtig. ‘Ik zal het je leren. Je mag mijn tweede racket gebruiken...’
Toen ze tien minuten later, met de zak duivenvoer tussen Antoons benen, weer naar Kerkevelde trokken, zei Antoon fijntjes: ‘Vind je ook niet dat die Olga een buitengewoon knap meisje is?’
Guido haalde gemaakt luchtig de schouders op. ‘Ze is een jongensgek! Ze tennist alleen maar met jongens...’
Antoon keek kwasi ernstig naar hem op. ‘De meisjes zullen te zwak voor haar zijn...’ Hij schraapte de keel. ‘Ik geloof dat ze een goed oogje op je heeft. En vergeet niet dat haar ouders welgesteld zijn. Stel je voor dat het tussen jullie wat wordt... Dan krijg ik toch zeker wel mijn duivenvoer tegen halve prijs?’
Guido begon sneller te stappen. ‘Ik heb verleden woensdagnamiddag in de tuin van onze Angela gewerkt. Ze gaf me driehonderd frank...
| |
| |
Zouden we de volgende week de Blauwbaard en de Grauwschimmel niet laten inkorven voor de wedstrijd uit Saint-Denis?’
Ditmaal keek Antoon niet om. Hij schudde traag het hoofd. ‘Allemaal weggegooid geld. Er zit geen panache in die duiven... Ik zie dat wel. Ik heb al gedacht ze gewoon weg te geven, en dan... opnieuw te beginnen... met een zuiver ras. Al te lang heb ik aan inteelt gedaan, altijd in de hoop dat de zoon of de kleinzoon of de achterkleinzoon van de kampioenen die ik ooit had, ook fameuze kleppers zouden worden... Het ergste is dat ik me zo aan bepaalde duiven kan hechten...’ Hij zuchtte zwaar.
‘Ik vind dat je de jongen van de Côte d'Or en de Witteling toch nog een kans moet geven,’ zei Guido ferm.
‘Als ze niet optrekken én niet door een stootvogel geslagen worden én in de periode dat we ze opleren niet verdwaald geraken, zullen ze hun kans krijgen,’ antwoordde Antoon. Hij zweeg geruime tijd. ‘Je bent alleszins bedankt voor dat aanbod, Guido,’ vervolgde hij ten slotte ontroerd.
Toen Guido en zijn moeder's anderendaags hun zondagsmaal (een bescheiden hors d'oeuvre met een roggeboterham) zaten te verorberen, stormde eensklaps Julia bij hen binnen. ‘Die verdomde duiven!’ brieste ze. ‘Nu moet het maar eens voorgoed gedaan zijn!’
| |
| |
‘Is er iets met Antoon?’ vroeg Guido ontsteld. ‘Met Antoon, met jou, met de duiven... én met Xavier Mermans!’ tierde Julia uitzinnig.
Guido dacht dat hij door zijn stoel zakte. Had iemand dan toch gezien dat hij die platte jongen van de mestvaalt gehaald had? ‘Wat heb ik dan feitelijk verkeerd gedaan?’ stamelde hij, enigszins onnozel.
‘Feitelijk verkeerd!’ echode Julia smalend. ‘Dat zul je wel zien als de rijkswachters hier zijn!’ ‘Wat heeft hij dan uitgespookt?’ wilde Guido's moeder weten.
‘Hij heeft Antoons duiven losgelaten!’ riep Julia. Guido herademde. ‘En weer vastgezet,’ zei hij. ‘Niet weer vastgezet,’ haakte Julia op zijn woorden in.
Guido's moeder begreep er duidelijk niets van. ‘En wat is daar nu verkeerd aan?’
Julia loosde een diepe zucht. Ze had klaarblijkelijk het toppunt van domheid moeten aanhoren. ‘Antoons duiven toerden lustig boven Kerkevelde toen de duiven van Xavier Mermans uit Noyon arriveerden. Het waren jaarlingen en die vonden er niets beter op dan een tijdje mee rond te toeren in plaats van binnen te gaan en hun aankomst te laten registreren! Xavier Mermans was buiten zichzelf. Tienduizend frank heeft hem dat grapje gekost, zegt hij... En daar zullen wij moeten voor opdokken.’
| |
| |
Guido was lijkbleek geworden. ‘Ik heb die duiven weer vastgezet,’ herhaalde hij met nadruk. Julia lachte schel. ‘Hoe kwam het dan dat ze rondvlogen?’
‘Ik weet zeker dat het duivenslag stevig voor het vlieggat zat,’ antwoordde Guido. ‘Toen ik het hok omstreeks negen uur verliet, waren alle duiven binnen.’
‘En toen liet je de deur openstaan!’ snibde Julia. ‘Niet waar! Ik heb zelfs de grendel nog geolied, omdat ik dacht dat het knarsen ervan de duiven te veel deed schrikken.’
‘Dan hebben de spoken die deur geopend!’ snauwde Julia.
Guido's moeder had er nu blijkaar ook genoeg van. ‘Weet je wat?’ zei ze geërgerd. ‘Het heeft lang genoeg geduurd dat Guido voor die duiven zorgde. Als dat je dank is, moet hij bij jullie maar wegblijven... Voor hem zou het trouwens ook beter zijn dat hij wat meer met zijn studies in zijn hoofd zat en wat minder met die duiven.’ ‘Deze week nog geef ik die duiven mee met de poelier,’ zei Julia, terwijl ze de deur opentrok. ‘Antoon moet maar een andere hobby zoeken.’ ‘Ja, hij kan nog een patience méér leggen,’ foeterde Guido gesmoord.
Minuten later, toen Julia allang weg was, zat hij nog te trillen van verontwaardiging. Hij kreeg geen hap meer door zijn keel. ‘De feeks! De
| |
| |
heks! De helleveeg!’ stootte hij eensklaps woedend uit.
Moeder begreep hem. ‘Loop maar gauw even langs bij Antoon,’ zei ze. ‘Wie weet wat de sukkel weer te verduren krijgt...’
Dat hoefde ze geen tweemaal te zeggen. Een minuut daarna stond Guido bij de buren in de achterkeuken. Julia stond wellicht nog elders te lamenteren, want ze was niet thuis. Antoon zat letterlijk met de handen in het haar naar de vloer te staren. ‘Ik heb de duiven weer vastgezet,’ zei Guido zacht.
‘Ik weet het,’ zei zijn oude vriend mat.
‘Maar wie heeft ze dan losgelaten?’
‘Het zou me niet verbazen indien zij het gedaan had...’
‘Julia?’
Antoon knikte somber. ‘Om haar wil door te drijven is ze tot alles in staat.’
‘Welke wil?’
Antoon haalde de schouders op. ‘Ze heeft zich in het hoofd gehaald dat wij te arm zijn om er een hok duiven op na te houden.’
‘Ik ga naar Xavier Mermans!’ zei Guido gedecideerd, terwijl hij naar de deur liep.
‘Niet doen!’ riep Antoon hem smekend na.
Guido treuzelde even, maar dan liep hij resoluut verder. Rond de villa hing een geur van gebraad. De kombi van de rijkswacht stond in- | |
| |
derdaad in de oprijlaan. De seringen, narcissen en lelietjes-van-dalen langs de gevel gaven hem een ogenblik de indruk dat hij het paradijs betrad. Xavier Mermans en de rijkswachters zaten in bamboestoelen op het terras whisky te drinken. De brandstoffenhandelaar was duidelijk in zijn sas, want hij lachte zijn enorm kunstgebit bloot. ‘Ja? Is er iets?’ riep hij hautain, toen hij Guido gewaarwerd.
‘Ik wilde maar zeggen,’ zei Guido ferm, ‘Dat ik vanochtend vergat de duiven van Antoon Jordens weer vast te zetten. Ik vergat het gewoon...’ ‘Hela, zeg, ben jij die jongen van Theo Limbos niet?’ vroeg Xavier Mermans op overdreven gulhartige wijze.
Guido knikte overdonderd.
‘Theo Limbos verongelukte een jaar of vijf geleden met zijn motor,’ verklaarde de brandstoffenhandelaar aan de rijkswachters. Hij keek veelbetekenend naar de koperkleurige fles op het tafeltje tussen hen in. ‘Hij had... wat... te veel op.’ Guido keek ongemakkelijk naar de twee rijkswachters. ‘Antoon kon het écht niet helpen,’ pleitte hij. ‘Ik liet de duiven los en... vergat ze...’
Xavier Mermans stak met veel omhaal een sigaar op. ‘Dat had een dure grap kunnen worden, jongen... Gelukkig zijn mijn duiven zo goed dat ze het zich kunnen veroorloven bij hun thuis- | |
| |
komst enkele minuten te verliezen. Enfin, ze behaalden de eerste, de tweede en de vierde prijs, én wonnen alles wat er te verdienen viel: een poule van duizend, een van vijfhonderd, een van tweehonderd... plus de serie van twee én die van drie aangeduide duiven.’ Hij smakte, alsof er iets tussen zijn tanden zat. ‘Maar... zo iets loopt niet altijd zo... goed af. Dat begrijp je wel, hoop ik. Laat het een goede les geweest zijn, jongen. Zeg maar aan Antoon Jordens dat ik er de spons over gehaald heb...’
‘Dank je,’ zei Guido. Hij draaide zich om en liep de weg terug. Opgelucht was hij niet. Xavier Mermans was een zelfgenoegzame blaaskaak. Dergelijke mensen waren alleen maar gelukkig als ze anderen konden vernederen.
Julia was nu wél thuis. Guido zag dat Antoon geschreid had. ‘Xavier Mermans heeft helemaal geen schade gehad van die rondvliegende duiven,’ zei hij. ‘Ik moest je zeggen dat hij er de spons over gehaald heeft.’
Julia begon de tafel te dekken. ‘Die duiven moeten weg!’ zei ze hard.
‘Doe ze dan in de herfst weg...’ stelde Guido sluw voor. Hij knipoogde naar Antoon.
‘Nu!’ besliste Julia.
‘Allee...’ drong Guido aan. Weer knipoogde hij naar Antoon.
| |
| |
‘Wel ja, in de herfst...’ zei Antoon, bijna smekend.
‘Nu!’ tempeestte Julia.
‘Ik wil deze zomer tenminste iets hebben om voor te leven,’ zei Antoon hees. Er welden weer tranen op uit zijn ogen.
‘Godverdomme! Begin nu weer niet...’ ketterde Julia. ‘Is dat nu iets om voor te janken? Wel, als je dan toch niets anders hebt... Goed dan!’ Ze gooide het eetgerei op tafel, en schrok zelf van het gekletter. ‘Maar in de herfst gaan ze weg... Voorgoed! Vergeet het niet!’
De maand mei leek nog meer dan anders een godsgeschenk. De zon joeg een vreemd vuur door het groen. Ook de meest bescheiden vormen van leven in het achterdijkse land van de Nete kwamen nu aan hun trekken: de akkerviooltjes, de ereprijzen, de zonnekevertjes, de blauwtjes... Zaadpluisjes van wilgen, paardebloemen, klein hoefblad... vulden de lucht. De pleegjongen van de Côte d'Or en de Witteling kregen stoppels, veertjes... Toen ze tien dagen oud waren, ringde Guido ze. Het grootste jong - een trotse, bij het minste onraad verontwaardigd snuivende, zwarte klepper - noemde hij op de hoklijst Tornado; het andere - een eerder schuwe, kastanjebruine nesteling - gaf hij de naam Hermes, omdat hij ergens gelezen had dat de gelijknamige zoon van Zeus de gevleugelde en
| |
| |
windsnelle bode van de goden was. Antoon moest hartelijk lachen toen hij de grootsprakige namen hoorde, maar hij gunde zijn jonge vriend deze van jeugdige dweepzucht getuigende pretjes. Herhaaldelijk echter wees hij er Guido op dat ook onder de jongen van de andere duivenparen weleens een kampioen zou kunnen schuilen. Maar Guido wist wel beter. Het warme weder zorgde ervoor dat zijn lievelingen zienderogen groeiden. Elke dag ten minste een halfuur stond hij ze te bewonderen en te koesteren. Vaak ook - althans als Julia niet thuis was - nam hij ze mee naar de achterkeuken. Antoon rook er altijd even aan, blies de schilfertjes weg en beroerde met wijsvinger het duivelshaar. Guido wist dat zijn oude vriend vooral op mooie lentedagen bij valavond graag tot op de Neteoever gereden werd. Hij kwam dan ook elke dag aan dit verlangen tegemoet. Als Antoon reisduiven op de akkers of in de weiden zag zitten, gaf hij Guido telkens de wenk ze op te jagen: vliegduiven konden daar alleen maar ziekten opdoen, beweerde hij. Anders was het wanneer hij verdwaalde duiven zag zitten: dan diepte hij een greep voer uit de zak van zijn oude jas op en poogde de meestal uitgemergelde dolaards ermee te lokken. Wanneer hij zulke verloren gevlogen duif in handen kreeg, gaf hij Guido de opdracht ze naar het lokaal van de Duivenbond te bren- | |
| |
gen. Meermaals gaf hij dan af op Xavier Mermans, van wie iedereen wist dat hij elke bij hem binnengelopen vreemde duif onverbiddelijk naar de hakblok verwees. In heel Kerkevelde had niemand trouwens nog een kat: al jarenlang schoot de brandstoffenhandelaar elke kat die zich in de buurt van zijn villa vertoonde, met zijn jachtgeweer aan flarden. Elke kat was in zijn ogen immers een verwilderd en uitgehongerd roofdier dat het op zijn duiven gemunt had. Guido overdacht dikwijls dat het misschien wel deze genadeloosheid,
wreedheid en barbaarsheid tegenover dieren waren die het in de hand werkten dat de brandstoffenhandelaar overal de prijzen ging wegkapen. In feite voorkwam Xavier Mermans alles wat ongunstig zou kunnen uitvallen voor de gezondheid en de zuiverheid van zijn duiveras. Dat hij daarbij absoluut liefdeloos te werk ging, raakte zijn koude kleren niet: zijn duivenhok beschouwde hij als een soort fabriek waar alles op nut en doelmatigheid afgestemd was... Omdat Guido aanvoelde dat gesprekken over de brandstoffenhandelaar zijn oude vriend eerder treurig stemden, vermeed hij ze zoveel mogelijk. Veel liever fantazeerde hij er luidop op los over de prestaties die de Tornado en de Hermes over drie tot vier maanden beslist zouden leveren. Hij zag hen glorieus, met minuten voorsprong, triomferen in de grote con- | |
| |
cours vanuit Poitiers, Soissons, Orléans, Bourges, Bordeaux, Pau, Barcelona... Hij zag de trofeeën reeds die ze wonnen, én de prijzen in natura: een staande klok, een koelkast, een televisietoestel, een auto... Als Antoon hem zo bezig hoorde, deelde hij na een poosje ook in de euforie. In plaats echter van over prijzen te spreken, begon hij met zijn woorden een nieuw hok te bouwen in zijn tuintje, een hok dat ook toegankelijk zou zijn voor mensen in een rolstoel... Bijna steeds echter liet hij zijn luchtkasteel weer verzwinden met de woorden: ‘Ik zou al meer dan tevreden zijn indien... onze jonge duiven éénmaal mijn vrouw konden entoesiast maken. Met de oude duiven hoeven we het niet meer te proberen: dat is geld in het water gooien...’ Toen de Tornado en de Hermes bijna vier weken oud waren, werd het tijd om ze te spenen. Met verdriet in het hart zette Guido ze in het tweede gedeelte van het hok, dat voor de jonge duiven bestemd was en dat leegstond sedert de laatste jonge
duiven op een mistige maandagochtend waren opgetrokken. Op het duivenplat was hier een ren in miniatuur getimmerd met latten en kippegaas, waarin de piepers met de buitenwereld konden vertrouwd geraken. Alhoewel het harteloos leek, was een dergelijke scheiding van hun ouders voor jonge reisduiven een noodzakelijke stap in de richting van volwassenheid en
| |
| |
zelfstandigheid: anders, inderdaad, bleven ze veel te lang afhankelijk van het azen. Het was aandoenlijk te zien hoe de pikzwarte Tornado en de roestbruine Hermes met bruuske rukken van de lange hals en zenuwachtige trekken van de korte staart de omgeving verkenden. Ook Antoon had nu blijkbaar iets speciaals in deze jonge kleppers gezien, want geregeld reed hij met zijn wagentje tot vlakbij het duivenplat. Een week later, toen ze bijna geen duivelshaar meer hadden, mochten de Tornado en de Hermes ongehinderd aan Kerkevelde wennen. Het duurde wel even voordat ze zich ervan bewust waren dat er geen gaas meer was, maar daarna was het hek voorgoed van de dam: de Tornado deed de Hermes voor hoe hij op het dak kon vliegen, en de Hermes leerde de Tornado hoe hij zonder ongelukken op het tuinpad kon neerstrijken. Toen ze amper vijf weken oud waren, waagden ze hun eerste rondvluchtje boven het gehucht. Omdat Antoon erop aandrong, reed Guido met hem op een zaterdagnamiddag naar het tennisterrein bij het café ‘De Heiduinen’. Toevallig waren Olga Stijnen en Wouter Lieckens een partij aan het spelen. Olga wuifde naar Guido, maar zijn klasgenoot deed alsof hij hem niet zag. ‘Dat is nu eens een mooie sport,’ zei Antoon fijntjes. ‘Weet je... ik geloof dat jij daar echt de figuur voor hebt. Je zou heel wat beter uit de verf
| |
| |
komen dan die dikke botterik daar, die denkt dat hij hier ik weet niet welke show aan het stelen is.’
‘Stil!’ siste Guido binnensmonds, omdat hij vreesde dat Wouter hen kon horen.
‘Waarom sluit jij ook niet aan bij de tennisklub?’ ging Antoon onverstoorbaar door.
‘Het lidgeld bedraagt drieduizend frank per jaar,’ mompelde Guido. ‘En de uitrusting kost nog meer.’ Zijn aandacht werd getrokken door twee jongens met bromfietsen aan de andere kant van het terrein.
‘Welke uitrusting?’ wilde Antoon weten.
‘Wel... tennisschoenen, -shirt, -broek, -kousen, -racket, -ballen, -koffer en trainingspak...’
Antoon trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ook daar moeten de Tornado en de Hermes dus voor zorgen.’ Hij haalde diep adem en zuchtte.
Guido meesmuilde. Het gebeurde wel meer dat hij zich, 's avonds in bed of overdag tijdens een of andere teoretische les in de beroepsschool, inbeeldde dat hij een voetbal-, wieler- of zelfs boksvedette was, maar een tenniskampioen... neen, dat was iets voor rijkeluiskinderen. De jongens met de bromfietsen hadden hun helmen afgezet en stonden naar het grote eksternest in een Italiaanse populier te kijken. Wouter Lieckens was blijkbaar niet opgewassen tegen het
| |
| |
flitsende spel van Olga, want hij begon de krachtpatser uit te hangen.
‘In die dochter van Bruno Stijnen zit heel wat pit,’ zei Antoon bewonderend. ‘Mocht ik jouw leeftijd hebben, dan wist ik beslist naar welk meisje ik geregeld eens moest knipogen.’ Hij lachte genoeglijk. Plotseling echter verstrakte zijn gelaat. ‘Hela! Wat zijn die snotapen aan het doen?’ Hij wees naar de overzijde van het terrein. Eén van de bromfietsers klauterde naar het eksternest. De eksters kwamen toegevlogen en begonnen verwoed te kwekken. ‘Eksters zijn zangvogels. Het is verboden ze te roven!’
Perplex keek Guido toe. Hij wist dat her en der nog kraaiachtigen en ook stootvogels geroofd werden - vaak om ze als speelgoeddiertjes te gebruiken of ze te verkopen - maar zó, in het bijzijn van om het even wie én alsof het de normaalste zaak van de wereld was, tartte het toch wel alle fatsoen. ‘Hela!’ tierde hij. ‘Wat ben jij aan het uitrichten?’
De kerel in de populier kroop doodgemoedereerd verder. Hij had nu het nest bereikt en begon, ondanks het vertwijfelde alarm van de oude eksters de jongen in de linnen zak te proppen, die onder zijn linkeroksel bengelde.
Olga had haar spel gestaakt en naderde nieuwsgierig de omheining. ‘Je bent dat nest toch niet aan het uithalen, zeker?’ riep ze boos.
| |
| |
‘Houd je smoel, onnozele trut!’ snauwde de kerel die bij de bromfietsen stond, haar toe.
‘Geef je het nu al op, Olga?’ riep Wouter Lieckens temerig, alsof hij niet zag wat er aan de hand was.
Opgezweept door de onbeschofte repliek van de nozem bij de bromfietsen begon Guido langs de omheining te lopen. De kerel in de boom kwam weer naar beneden. Juist toen hij op de grond sprong, was Guido ter plekke. De kerel nam de linnen zak van zijn schouder en toonde de inhoud aan zijn kornuit: vier gapende eksterjongen... ‘Zijn jullie niet verlegen?’ riep Guido verontwaardigd.
‘Waarom, onnozelaar?’ vroeg de vogelrover.
‘Dat is toch dierenmishandeling!’ stootte Guido uit. ‘Jullie zijn dierenkwellers!’
‘Wàt zijn wij?’ dreigde de andere nozem.
‘Dierenmishandelaars!’ Het volgende ogenblik kreeg Guido een vuistslag vlak op de mond. Hij duizelde even, maar toen vloog hij op de nozem af. Ze rolden over de grond, door de netels en het kleefkruid. Tot zijn verbazing haalde Guido de bovenhand, maar de vogelrover kwam zijn kornuit te hulp... Bij de haren sleurde hij Guido naar achteren. Vervolgens stortten ze zich allebei op hem. Het regende slagen op zijn lichaam... Hoe ze zo snel het tennisterrein had kunnen verlaten, was Guido een raadsel, maar eensklaps
| |
| |
kwam Olga hem te hulp. Met haar racket begon ze op de nozems los te meppen. Dat werd de dappere teddy-boys te veel. Ze vochten zich vrij, zetten hun helmen op, sprongen op hun bromfietsen... en vertrokken als in een motorcross. De zak met de jonge eksters lag in het gras tegen de omheining. Toen Guido hem opraapte sperden de jongen hun bloedrode bekken open. Er liep iets langs zijn mond. Hij likte het weg, en proefde bloed. Op zijn handen en armen én in zijn nek brandde en beet het gif van de netels. Verlegen keek hij Olga aan. De kattedarmen in haar racket waren gesprongen en kronkelden potsierlijk langs het frame. Maar ze lachte. Ze lachte alsof ze juist een moeilijke tennispartij gewonnen had. Guido wist met zichzelf geen blijf. Hij hing de linnen zak over zijn schouder en klauterde tegen de populier op.
‘En dat allemaal voor enkele stomme vogels,’ hoorde hij Wouter Lieckens minachtend zeggen. Het deerde hem niet. Beroesd klom hij verder. Hij beleefde de hoogste triomf van zijn leven toen hij de jongen weer in het nest kon duwen. Van in de kruin van de boom wuifde hij naar Antoon. Zijn oude vriend klapte in de handen. Olga hoorde het en ook zij applaudisseerde. ‘Wat een kinderachtig gedoe,’ femelde Wouter Lieckens.
Half juni zette de beroepsschool van Terduinen
| |
| |
haar deuren open voor de buitenwereld. De ganse dag moest Guido vijlen: van een stuk metaal moest hij een kleiner stuk maken, dat aan welbepaalde afmetingen beantwoordde. Tweemaal die dag stond hij in de belangstelling: toen Antoon in het atelier werd binnengereden door Julia én toen Olga Stijnen met een vriendinnetje langsliep. Antoon vond Guido's arbeid hoogst interessant. ‘Dat is het mooiste in het leven,’ zei hij, ‘iets van welke materie of aard dat ook mag zijn, zó bewerken dat het precies past in een groter geheel.’ Olga's interesse ging naar wat anders uit. ‘Hoe krijg je dat smeer van je handen?’ wilde ze weten. En toen hij hoogrood gestameld had: ‘Met groene zeep...’, vroeg ze: ‘En wanneer gaan we nu tennissen?’ Voor Wouter Lieckens had ze helemaal geen belangstelling. Die wreekte zich trouwens door gniffelend rond te fezelen dat Guido met Olga vrijde. Zelfs de leraar moest er wat van opgevangen hebben, want hij zei wat later: ‘Jij zou toch ook beter wat meer naar je boeken kijken dan naar de meisjes, Limbos!’ Omdat Guido zo bloosde, voegde hij er hatelijk aan toe: ‘Je rapport ziet al even rood als je kop!’ Guido's moeder kwam niet: zij moest bijspringen in het frietkot van zijn zuster, Angela. Het kon Guido niet zoveel schelen. Als de dingen thuis of in de school hem wat te gortig werden, dacht hij aan de Tornado
| |
| |
en de Hermes. Zij waren intussen de vrijheren van Kerkevelde geworden. Onvoorstelbaar akrobatisch en vermetel maakten zij hun kapriolen boven het gehucht. Huiveringwekkend roekeloos doken zij tussen de bomen, pijlden zij langs de gevels, buitelden ze onder of boven mekaar... Het waren stoere, gezonde en uitermate grote duiven geworden... Antoon had al enkele malen laten horen dat het toch verwonderlijk was dat de Côte d'Or en de Witteling zulke krachtpatsers hadden kunnen voortbrengen, maar Guido beet op zijn tong: het geheim van hun afkomst was het zijne, voor eeuwig. Antoon, met zijn aandoenlijke oprechtheid in een wereld die niets als onverschilligheid en valsheid voor hem overhad, zou nog in staat zijn de duiven aan Xavier Mermans terug te geven... Toen de zomervakantie begon - Guido behaalde net vijftig procent van de punten en mocht, zij het onder de bedinging dat hij voortaan véél ernstiger zou studeren, naar het derde jaar overgaan - brak de tijd aan dat de Tornado en de Hermes konden bewijzen dat ze het écht waard waren... Voor een eerste proefvlucht nam Guido hen in een grote kevie mee naar de oever van de Nete. Antoon bleef in zijn tuintje om op hen te letten. Toen Guido de kevie opentrok, keken de twee kampioenen in spe eerst verbaasd om zich heen; vervolgens echter vlogen ze wild op, klapwiek- | |
| |
ten... en begonnen in altijd groter wordende kringen op te stijgen. Spoedig verloor Guido hen uit het oog. Toen hij bij Antoon aankwam, waren ze nog steeds niet gearriveerd. ‘Die zijn we ook alweer kwijt,’ begroette Antoon hem gelaten. ‘Het was te denken... Er zit te veel temperament in die vogels.’ Guido fronste ongelovig het voorhoofd. ‘Het was zeker niet de eerste maal dat ze de Nete zagen. Ik denk dat ze ermee bezig zijn te ontdekken dat de wereld veel groter is dan zij dachten...’ Nog meer dan een uur wachtten ze met stijgende wanhoop.
Toen waren ze er eensklaps, uitbundiger en speelser dan ooit, alsof ze het paradijs gezien hadden. Antoon wilde dadelijk de stempel met zijn adres erop hebben, en het stempelkussentje, en de stempelinkt... Tien minuten later droegen de Tornado en de Hermes op elke slagpen zijn anilineblauw adres. ‘Totaal overbodig,’ meende Guido. ‘Die twee hebben het hier zo naar hun zin, dat ze wel altijd zullen terugkeren.’ Op Antoons advies ging Guido de volgende dag de duiven oplaten aan het tennisveld van ‘De Heiduinen’, en de dag daarop op het dorpsplein van Terduinen, en vervolgens op het parkeerterrein van de konservenfabriek. ‘Althans in dit gedeelte van de Kempen moeten ze hun hok vanuit de vier windrichtingen terugvinden,’ beweerde de oude man. Op de landkaart begonnen ze
| |
| |
daarna de vliegroutes van de grote wedstrijden uit te stippelen. Guido reed met de kevie op de bagagedrager van zijn fiets tot aan de watermolen van Viersel, dan tot aan ‘Het Veer’ in Emblem, vervolgens tot aan het station van Lier, en ten slotte zelfs tot in de vallei van de Itterbeek te Duffel. De eerste twee keren was hij eerder thuis dan de duiven, de twee andere keren zaten de luchtklievers allang weer op hun hok... Begin augustus, toen ze drie maanden oud waren, werden de Tornado en de Hermes opgeleerd voor het grote werk. Eerst liet Guido hen in het lokaal van de duivenliefhebbers inkorven voor een testvlucht vanuit Mechelen. Het was goed weer die dag, en de twee jonge doffers zaten al op de nok van het hok te roekoeën voordat Antoon of hij er weet van hadden. Bij de tweede en ultieme testvlucht werden de duiven gelost in Schaarbeek. Die dag was het smoorheet en onweerachtig. De Hermes kwam, laag vliegend en uit het goede westelijke gat, thuis en begon dadelijk een heleboel omhaal te maken alsof hij iets wilde vertellen. Naarmate de Tornado langer wegbleef, verstomde hij echter meer en meer. Toen hij een uur thuis was, brak een verschrikkelijk onweer los. De ganse dag en ook 's anderendaags wachtten Antoon en Guido vergeefs op de drager van hun hoop. Toen moesten ze met de dood in het hart toegeven dat hij
| |
| |
achtergebleven, verdwaald of verongelukt was. Ook de Hermes treurde, want hij zat geregeld in zijn pluimen gedoken en met geloken ogen te suffen. Vijf dagen na de rampspoedige vlucht vanuit Schaarbeek - rampspoedig, omdat nog vele andere jonge duiven uit de streek hun hok niet hadden teruggevonden - bestelde de postbode een briefkaart uit Nederland bij Antoon: een duivenliefhebber uit Ulvenhout meldde hem dat een gloedzwarte doffer met zijn adres in de vleugels op zijn hok was binnengelopen. 's Anderendaags in de vroege ochtend vertrok Guido met de fiets. Pas rond de middag bereikte hij Ulvenhout. De duivenliefhebber in kwestie bleek een op pensioen gestelde ambtenaar te zijn. De man had er min of meer op gehoopt dat hij de doffer zou mogen houden. Hij was beslist een kenner, want hij keurde en monsterde de Tornado alsof die een wereldwonder was. Guido kreeg een stuk taart en een glas limonade. Terwijl hij schroomvallig at en dronk, hoorde de ambtenaar hem uit over alles en nog wat. De interesse van de Nederlander streelde Guido's ijdelheid en dus vertelde hij na een poosje honderd uit over Antoon en de manier waarop die zijn duiven wilde verzorgd zien. Het kwam zo ver dat de man Guido meenam naar zijn hok. Guido mocht de mooiste duiven keuren. Hij praatte rustig over de kwaliteiten én de gebre- | |
| |
ken die hij vermoedde. Toen hij omstreeks drie uur afscheid nam, liet hij een bovenste beste indruk na. In de vooravond kwam hij bezweet en uitgeput weer in Kerkevelde aan. Antoon had zich duidelijk ongerust gemaakt. ‘Ik hoop nu maar dat de Tornado al die moeite wel waard was,’ mompelde hij, een beetje ontroerd. Toen de Hermes zijn kornuit weerzag, begon hij aanstonds verontwaardigd op zijn poot te spelen, alsof hij zeggen wilde dat het nu eens en voorgoed moest gedaan zijn met die domme kuren. Die avond moest Guido zijn honger stillen in het frietkot van Angela.
Werktuiglijk verorberde hij zijn frieten met stoverij. In gedachten vertoefde hij nog in Ulvenhout, op dat nette duivenhok van die vriendelijke heer.
De zaterdag daarna liet Guido de twee duiven voor het eerst inkorven voor een wedstrijd vanuit Quiévrain. Antoon had erop aangedrongen hen los mee te geven, zodat ze enkel het port zouden moeten betalen, maar Guido besloot op eigen houtje een constateur te huren en zijn zakgeld in te zetten op de Hermes. Hij dronk twee glazen spuitwater aan een hoek van de tapkast en observeerde het zenuwachtige, bange én branieachtige gedoe van de duivenliefhebbers met de poule-formulieren. Zolang als mogelijk sloeg hij de grote tenen korf gade, waarin de Tornado en de Hermes geduwd waren door de man die
| |
| |
met een eigenaardig werktuig de elastiekjes om de poten aanbracht. Ook het gelijkzetten van de constateurs met de grote kontroleklok was het bekijken waard. Pas toen de korven in de lange vrachtwagen gedragen werden, verliet Guido het lokaal. De geuren van sigaretterook en bier én het verhitte gewauwel deden hem trouwens naar de buitenlucht snakken. Toen Antoon de constateur zag, reageerde hij tamelijk onvriendelijk. ‘Het is weggegooid geld,’ morde hij. ‘Die duiven zijn nog veel te wispelturig.’ Enkele minuten later echter had hij zich duidelijk reeds verzoend met het ongeduld of de ongedurigheid van zijn jonge vriend. 's Anderendaags even voor zeven uur in de ochtend stond Guido reeds bij de radio om naar de berichten voor de duivenliefhebbers te luisteren. Het was schitterend weer in Frankrijk en België, en de begeleiders maakten zich klaar om de duiven te lossen... Het kenwijsje was nog niet uitgestorven toen hij reeds bij Antoon aan de achterdeur stond. Zijn entoesiasme koelde dadelijk wanneer hij in het duidelijk verveelde gezicht van Julia blikte. Hij besloot nog een ommetje te maken. Op het platform voor zijn duivenhokken stond Xavier Mermans, in elke hand een constateur, te praten met Romme Taeymans. Guido maakte een vuist rond het aluminiumpotje in zijn broekzak. Als de Hermes het nu eens niet liet afweten... Als
| |
| |
het potje met zijn elastiekjes erin straks eens eerder geklokt werd dan de potjes voor de duiven van de brandstoffenhandelaar... Hij zuchtte diep en maakte rechtsomkeert. Het werd een lange en bange wachttijd, ook voor Antoon. En toen, plotseling, nog voordat ze ook maar één duif hadden zien overtrekken, was... de Tornado daar. Guido spurtte naar het hok. Pas toen hij de gestroomlijnde bal pluimen met het snel kloppend hart en de open bek in de handen had, realizeerde hij zich dat het de Hermes was waarop hij gewed had... Hij zette de Tornado bij de drinkpot en verliet het hok. De lucht was nu gevuld met duiven. In de verde hoorde hij Romme Taeymans met aandrang ‘Kom! Kom! Kom!’ roepen. Koortsachtig speurde Guido de lucht af. Zijn ontgoocheling groeide naarmate hij meer duiven zag overtrekken. Enkele minuten later was de lucht weer leeg. Schouderophalend, helemaal ontmoedigd, liep Guido weer op Antoon toe. ‘Stomme Hermes!’ siste hij.
Antoon glimlachte, een beetje stupide. ‘Het is jaren geleden dat ik een duif zag thuiskomen van een vlucht zoals de Tornado dat deed,’ zei hij zacht. ‘Nu denk ik écht dat we een kampioen in huis hebben.’
‘Maar onze centen zijn gaan vliegen,’ smaalde Guido.
‘Jouw centen,’ verbeterde Antoon hem. ‘Maar
| |
| |
de volgende keer staan onze namen in de uitslag.’
‘Jouw naam,’ korrigeerde Guido ditmaal. ‘Jordens & Limbos,’ zei Antoon.
Toen de Hermes een halfuur later vanuit het noorden opdook, weerhield Antoon er zijn jonge vriend van de laatkomer te klokken. ‘We laten niet langer met ons spotten,’ zei hij, met een verbeten trek om de mond.
Wanneer Guido de constateur wilde wegbrengen, riep Julia - die juist van de eucharistieviering thuiskwam - hem na: ‘Heb je Xavier Mermans nog maar eens wat verrijkt, ja? Jongen, jij wordt al net zo een verkwister als jouw vader was!’
‘Zemelaarster!’ foeterde Guido binnensmonds. In het lokaal van de duivenliefhebbers stond Xavier Mermans te pralen aan de tapkast. Het bleek dat zijn duiven alweer de eerste prijzen hadden weggekaapt. En dus gaf hij een tournee. Guido poogde eraan te ontkomen, maar de brandstoffenhandelaar had hem gezien. ‘Hela!’ riep hij. ‘Vergis ik mij, of... vloog er bij Antoon Jordens weer een dakschijter rond toen mijn duiven moesten vallen?’
Guido voelde dat alle blikken op hem gericht waren. ‘Dat was... de Tornado,’ stotterde hij. ‘De... wàt?’
‘Een duif die wij de Tornado noemen. De Tor- | |
| |
nado kwam thuis uit Quiévrain voordat wij één duif gezien hadden.’
De brandstoffenhandelaar schudde verbouwereerd het hoofd. ‘Dan wint Antoon Jordens dus de eerste prijs?’
‘Toch niet...’ stamelde Guido. ‘Wij hadden op de Hermes gewed.’
‘De Tornado en de Hermes?’ zei Xavier Mermans ongelovig. ‘Dat lijken wel titels van gedichten. Ik wist niet dat Antoon Jordens een dichter was...’ Hij knipoogde naar zijn aanhang. ‘En wanneer viel... de Hermes?’
Guido voelde dat de blaaskaak hem voor het lapje wilde houden. ‘De Hermes zag enkele duiven van jou in de richting van Holland vliegen,’ zei hij snedig, ‘en hij vloog hen na om hun wat richtinggevoel bij te brengen. Zo is de Hermes nu eenmaal, zie je...’
Er barstte een daverend gelach los. Xavier Mermans' gezicht betrok. ‘Ik geloof dat jij een aardje naar je vaartje hebt, jongen. Liegen althans kun je al even goed...’ Hij draaide zijn rug naar Guido, stak zijn glas uit naar het vrouwmens achter de tapkast, en zei: ‘Doe ze nog eens vol!’
Guido kreeg de indruk dat hij niet meer bestond. Bedremmeld droop hij af. Hij meende nu ook te begrijpen waarom er zo weinig jonge duivenliefhebbers waren. De meeste duivenmelkers waren tapkasthabitués, mouwstrijkers, gatlikkers...
| |
| |
Wie goede duiven én dus geld had, was hun god. Aan Antoon verklapte hij niets van zijn ervaringen, hij wilde zijn oude vriend geen verdriet doen. Die week ging hij elke dag enkele uren aardappelen schillen bij Angela. Hij wilde niet dat Antoon het met Julia nogmaals aan de stok kreeg over geld. Doch Antoon had iets dergelijks voorzien... Zonder Guido te raadplegen verkocht hij die donderdagnamiddag al zijn oude duiven - de Côte d'Or en de Witteling inkluis - aan de poelier uit Lier, die elke week Kerkevelde aandeed.. Met tranen in de ogen nam hij afscheid van de vogels die hem, ondanks hun falen in de concours, toch veel genoegen bezorgd hadden. Guido sloeg weliswaar bleek uit toen hij ontdekte wat er gebeurd was, maar ergens begreep hij tevens dat met deze verkoop een streep getrokken werd onder een naargeestig verleden en dat voortaan nog alleen de toekomst telde. Die zaterdag liet hij de Tornado en de Hermes inkorven voor de wedstrijd uit Saint-Quentin... Al om zes uur was hij die zondagochtend uit de veren. Hij hoefde niet naar de radio te luisteren, hij wist het zo wel: de begeleiders zouden de duiven lossen op het vooropgestelde tijdstip. Toen hij de drinkpot schoonmaakte en vulde aan de waterput, wenkte Antoon hem vanuit de achterkeuken. De constateur stond op de tafel en het formulier om de aan- | |
| |
komsten te noteren lag ernaast. Voor het eerst viel het Guido op dat zijn oude vriend zulke bleekgele gelaatskleur had, maar hij weet dat aan de inval van het licht en aan de zenuwachtige spanning waaraan hij zelf ook onderhevig was. ‘Heeft jouw hok dezelfde koördinaten als dat van Xavier Mermans?’ wilde Guido weten.
‘Ik geloof dat er een verschil is van honderd meter,’ antwoordde Antoon. ‘Onze duiven mogen enkele sekonden langer vliegen.’
Het werd een lange wachttijd. Zwaluwen speelden hoog in de lucht, meeuwen lieten zich drijven op de termiek, de zondagsklokken klonken zuiverder dan ooit. En eensklaps... Ze waren er niet gelijktijdig, neen. Antoon zag het eerst de Tornado, maar die had - te oordelen naar zijn gestrekte vleugels en de geringe hoogte waarop hij vloog - al een lange glijvlucht achter de rug. Guido zag het eerst de Hermes: die pijlde met ingetrokken vleugels vanop grote hoogte naar beneden. ‘Eerst de Tornado pakken!’ riep Antoon met overslaande stem. Alhoewel de constateur en de potjes klaarstonden, leek het Guido wel een eeuwigheid voordat hij de elastiekjes met de nummers erop in de potjes kon sluiten en de potjes kon klokken. Toen hij de Tornado en de Hermes, die allebei zelfvoldaan in hun pluimen zaten te pikken, verliet, hoorde hij Romme Taeymans ‘Kom! Kom! Kom!’ roepen. Fier liep hij
| |
| |
met de constateur tot bij Antoon. ‘Wie ons vandaag ons geld afspeelt, moet ontzettend goede papieren hebben,’ zei hij opgewonden.
‘Kan ik niet mee naar het lokaal?’ vroeg Antoon, een beetje verkrampt.
‘Natuurlijk!’ Guido plaatste de constateur op Antoons schoot en samen trokken ze naar Terduinen. Ze hadden het dorpsplein bijna bereikt, toen de eerste duivenliefhebbers met de constateur in de hand of aan een schouderband hen voorbijfietsten. Nu, de meeste duivenliefhebbers hadden ook wel meer dan twee duiven laten inkorven... Er waren nog geen tien mensen in het lokaal toen Guido het wagentje met Antoon door de deuropening duwde. ‘Wanneer heb je ze gepakt, Antoon?’ wilde de kaalhoofdige voorzitter van de duivenliefhebbersbond weten.
‘Allebei om zesentwintig minuten na negen uur,’ antwoordde Antoon trots. Iedereen keek verbaasd op. Een kleine man, die juist twee constateurs op de grote tafel van de berekenaars van dienst plaatste, vloekte gesmoord.
‘En wat had je ingezet?’ wilde de kaalkop weten. ‘Vijfentwintig misen en vijfentwintig poules op allebei.’
‘En de monsterpoules? En de kleinigheden? En de series?’
Antoon haalde hoorbaar adem. ‘Daar hadden we geen geld voor.’
| |
| |
Guido duwde zijn oude vriend tot bij de cijferaars. Hij genoot als nooit voordien. Toen ze reeds aan een apart tafeltje zaten bij een glas spuitwater en een glas bier, kwamen Xavier Mermans en Romme Taeymans binnen. Ze hadden vier constateurs bij. De eerste duif van de brandstoffenhandelaar was pas om achtentwintig minuten na negen uur gearriveerd. ‘Wie wint hier de eerste twee prijzen?’ hoorden ze hem stomverbaasd uitroepen. ‘En ben je er zeker van dat alles... normaal is? Je bent toch nog niet vergeten hoe die valsspeler uit Zandhoven ons enkele jaren geleden voor schut zette?’
Guido wilde heftig reageren, maar Antoon legde nog bijtijds een hand op zijn arm. ‘Goede duivenmelkers zijn slechts zelden goede verliezers,’ zuchtte hij zacht. ‘Kom, we laten onze stemming niet vergallen...’
Thuis was de eerste vraag van Julia natuurlijk: ‘En wat heb je daar nu mee verdiend?’
Antoon had meer dan een halfuur nodig om haar uit te leggen dat er voor wat de misen betrof één prijswinnaar op drie gokkers was én voor wat de poules betrof één op zes. In hun geval mochten de misen dus vermenigvuldigd worden met drie én de poules met zes. Hij zweeg wijselijk over de speciale poules, de series en de kleinigheden... die aan hun neus waren voorbijgegaan. Het was trouwens duidelijk dat het
| |
| |
gewin hem maar matig interesseerde, de eer: dààr kwam het op aan... Toen Guido een kwartier later aan de zondagse hors d'oeuvre zat, kwam plotseling Julia binnengevallen. ‘Vlug! De dokter van dienst!’ hijgde ze. ‘Antoon heeft iets gekregen...’
Nog voordat ze iets meer kon zeggen, had Guido het nummer reeds opgezocht in een publicitair weekblad. Snel dikteerde hij het aan zijn moeder, die met de hoorn van het telefoontoestel in de hand stond te wachten. Gelukkig was de dokter thuis... Tien minuten later kon Guido er zich van vergewissen dat er eigenlijk niets ernstigs aan de hand was: zijn oude vriend had enkel - zo althans drukte de dokter het uit - een kleine ‘waarschuwing’ gekregen... voor een mogelijk hartinfarct. Het verdict luidde: niet meer roken, geen alkoholische dranken meer gebruiken, te allen prijze vermijden zich op te winden... én bij de minste benauwdheid in de borststreek of pijn in de linkerarm een cracker onder de tong steken. Crackers waren pilletjes, die Antoon dan wel altijd bij de hand moest hebben. Aan Julia vertelde de dokter bij zijn vertrek bovendien nog dat haar man feitelijk te weinig beweging kon nemen... Voor die crackers moest Guido dan nog naar Vorselaar fietsen, want daar woonde de apoteker van dienst. Bij zijn terugkeer hoorde hij Julia tegen Antoon tekeergaan
| |
| |
over het wekelijkse pakje tabak en over... de duiven, die zijn dood zouden betekenen... Hij kon de komedie niet langer aanhoren en fietste naar het tennisterrein. Maar Olga had die namiddag wellicht andere besognes...
De volgende zondag namen de Tornado en de Hermes deel aan een wedstrijd uit Noyon. Ditmaal gold het een regionaal concours, waaraan meer dan duizend duiven deelnamen. Het weder was minder goed en de wind blies pal uit het oosten. Tot Guido's stomme verbazing daagden er een vijftal supporters op: duivenliefhebbers die zelf geen prijs konden winnen en die ook eens graag goede duiven zagen thuiskomen... Antoon was met die belangstelling werkelijk in zijn schik. En zelfs Julia was in haar nopjes, want ze bood de uitkijkers een glas bier aan. De duivenmelkers hadden amper één teug gedronken, toen onverhoeds de Tornado op het duivenplat neerstreek. De doffer had waarschijnlijk zeer laag gevlogen om de krachtige tegenwind te ontwijken, want zelfs Guido had hem niet eerder opgemerkt. Drie minuten later was ook de Hermes daar: als een kluit liet hij zich vallen uit een vlucht van zes moeizaam tegen de windvlagen optornende duiven. Toen de doffer reeds veilig en wel geklokt was, riep één van de uitkijkers: ‘Xavier Mermans krijgt er ook één thuis!’ Ditmaal werden Antoon en Guido in het
| |
| |
lokaal van de duivenliefhebbersbond met ontzag bejegend. Al spoedig immers stond het vast dat de Tornado met meer dan een minuut voorsprong de eerste prijs had weggekaapt. En ook de Hermes was zeker bij de accessits. Iedereen wilde iets te weten komen over de afstamming van de twee kampioenen. In geuren en kleuren vertelde Antoon de nieuwsgierigen over de Côte d'Or en de Witteling, die nog verre afstammelingen waren van het oerdegelijke ras dat ook hij een twintigtal jaren geleden bezeten had. Er daagde zelfs een journalist op, die foto's nam en die fragmenten van Antoons betoog noteerde in een onooglijke zakagenda. Xavier Mermans liet zich niet zien ditmaal: hij liet de kreupele Romme Taeymans zeulen met de vier zware constateurs... Toen Julia een paar dagen later het artikel en de foto's in ‘Gazet van Antwerpen’ onder ogen kreeg, was ze zwaar onder de indruk. Maar toen ze via de met de post bestelde uitslag op de hoogte geraakte van de gewonnen bedragen - de Tornado en de Hermes wonnen beide honderd misen en een poule van honderd, plus de serie van twee aangeduide duiven - viel ze bijna flauw... Iedereen zei dat het jammer was dat Antoon niet gegokt had op de speciale poules en op de grote prijzen in natura... Aan Guido vertelde de oude man een beetje bitter dat hij in de eerste plaats een duivenmelker wilde zijn,
| |
| |
geen gokker. De volgende zondag werden de duiven gelost in Saint-Denis. Bijna heel Kerkevelde stond nu op de uitkijk. En weer deed de Tornado zijn naam alle eer aan: als gedreven door een wervelwind kwam hij thuis. De Hermes deed het weer op zijn manier: met een stijlrijke duik vanop grote hoogte. De belangstelling in het bondslokaal was nu overdonderend. Eén ding begrepen Antoon en Guido niet: ook Mermans liep er glunderend rond én gaf abnormaal veel rondjes aan de tapkast. Er kwam geen hatelijk, zelfs geen venijnig woord over zijn lippen. De reden daarvan achterhaalden ze pas een paar dagen later, toen de gestencilde uitslag in de brievenbus viel. Toen bleek dat de Tornado en de Hermes schrikbarend grote geldsommen hadden verdiend. ‘Dat is een vergissing!’ zei Guido dadelijk. Doch Antoon, die bleek geworden was én één van zijn pilletjes onder de tong duwde, schudde het hoofd. ‘Ik ben zeker dat ik weet wat er gebeurd is,’ zei hij na een poosje. ‘Achter onze rug heeft Xavier Mermans onze inzet vertienvoudigd. Daarom liep hij verleden zondag in het lokaal zo te triomferen...’ ‘Maar zo iets màg toch niet!’ riep Guido verontwaardigd uit.
Antoon snoof hortend. ‘Wie lef heeft, mag in deze wereld alles. Alleen de fatsoenlijke, eerlijke
| |
| |
sukkels denken dat dergelijke dingen niet geoorloofd zijn.’
Ondertussen was het nieuwe schooljaar begonnen.. Nog minder dan vroeger kon Guido zijn aandacht bij de lessen houden. Om twaalf uur en om halfvijf spurtte hij als een razende naar huis om bij Antoon en de duiven te kunnen zijn. De vogels waren nu zo aan hem gewend dat ze op zijn schouders vlogen en graankorrels uit zijn mond pikten. Op de borst had zijn trui geregeld een lichte kleur van het pluimwit. Nog meer dan vroeger was hij voor zijn dagelijkse warme maaltijd aangewezen op het frietkot van Angela. Zijn moeder immers had een vriend gevonden in de konservenfabriek, en vaak kwam ze erg laat thuis. Antoon en hij hadden besloten dat de grote provinciale wedstrijd uit Orléans de laatste zou zijn waaraan de Tornado en de Hermes dat jaar deelnamen. ‘Het zijn jonge duiven,’ zei Antoon, ‘en we mogen ze niet voorbij de grenzen van hun mogelijkheden jagen. In de “potjesprijskampen” ter gelegenheid van de kermissen is trouwens op sportief vlak weinig genoegdoening te rapen. Volgende week gaan we op zoek naar twee gezonde duivinnetjes...’
‘En als ik nu nog eens naar die duivenliefhebber in Ulvenhout fietste?’ stelde Guido voor. ‘De duiven van die heer blaakten van gezondheid...’ Antoon knikte peinzend. ‘Dat zou totaal nieuw
| |
| |
bloed betekenen... Mijn... ons ras zou er wellicht baat bij vinden.’
Die zondag was de septemberzon al even geel als het havikskruid en de guldenroede, die overal langs de Kempense wegen bloeiden. Heel Kerkevelde luisterde met ingehouden adem naar de berichten voor de duivenliefhebbers. Eens te meer konden de begeleiders de duiven lossen zoals gepland. In de tuintjes van de oude huizenrij heerste een drukte van jewelste. Guido had reeds tweemaal gezien dat Antoon een pilletje onder de tong stak, toen de Tornado - zonder ook maar even het plat te raken - door het openstaande raam binnenvloog. Enkele sekonden later was hij geklokt. Toen de uitkijkers het knarsen van de constateur gehoord hadden, haalden ze opgelucht adem. Guido kreeg de gelegenheid niet het hok te verlaten. Van alle kanten werd plotseling geroepen: ‘Nog één! De Hermes ginder! Stil! Niet bewegen!’ Een ogenblik later was ook de boodschapper van de goden geregistreerd. ‘Xavier Mermans kreeg nog altijd geen enkele duif thuis!’ riep iemand. Er klonk een eigenaardig leedvermaak in het gejubel dat op die mededeling volgde. De brandstoffenhandelaar had de mensen van Kerkevelde steeds behandeld alsof ze lucht waren... Toen Guido het raam gesloten had en de duiven beloond had met fris water, uitgelezen granen en veel lieve
| |
| |
woorden, verliet hij het hok. Met gebogen hoofd en opgeheven hand, angstvallig naar het tikken van de constateur luisterend, liep hij op Antoon toe. ‘Zijn we ermee weg?’ vroeg hij opgewonden.
Antoon schudde het hoofd. ‘Ga jij maar alleen. Ik voel me wat moe...’ Guido keek zijn oude vriend ontgoocheld aan. ‘Je bent toch niet ziek?’ ‘Neen. Maar ik voel me niet opgewassen tegen al die drukte in het lokaal. Zorg er maar voor dat je gauw weer hier bent... Ik ben geweldig nieuwsgierig.’
Nieuwsgierig was Guido vanzelfsprekend ook, maar het hoefde feitelijk niet: de prestaties van de Tornado en de Hermes waren in het lokaal reeds gekend toen hij daar aankwam, en uit telefonisch ingewonnen informaties bleek dat de Tornado al zijn konkurrenten uit de provincie het nakijken gegeven had. En vermits de Hermes amper een minuut laten gekonstateerd was, kon ook zijn resultaat niet anders dan formidabel zijn. Guido glorieerde, te meer omdat hij vernam dat ditmaal enkele andere duivenliefhebbers Xavier Mermans te vlug waren af geweest en de inzet zo hoog hadden opgedreven als maar mogelijk was... Toen hij een halfuur later het lokaal van de duivenliefhebbers verliet, was hij dan ook in de wolken. Antoon zou gelukkig zijn... Eindelijk telde de oude man weer mee, eindelijk ge- | |
| |
noot hij weer het respekt dat hij verdiende, eindelijk had hij weer iets om op te hopen en in te geloven... een toekomst dus. Van in de verte reeds zag hij de donkere mercedes voor de oude huizenrij staan. Ach, meerdere mensen bezaten een mercedes als die van dokter Blockx... Maar welke bezitter van een mercedes had wat verloren in het armste gedeelte van Kerkevelde? Guido plaatste zijn fiets tegen de waterput. En toen zag hij zijn moeder, die de kermende Julia ondersteunde, en twee buren, die lijkbleek voor zich uitstaarden, en dokter Blockx, die met zwaar gefronst voorhoofd iets in zijn tas borg... ‘Zeg dat het niet waar is!’ riep hij vertwijfeld. Omdat iedereen hem hologig aankeek, wist hij dat het wèl waar was. ‘Het kàn niet!’ stootte hij uit. ‘Zeker vandaag, zeker nu niet!’
‘Hij heeft niet geleden, jongen,’ zei dokter Blockx meewarig. ‘Hij stierf met een glimlach op de lippen...’
Guido rende de tuin in. Het kon niet waar zijn. Dit was een monsterachtige klucht. Hij braakte tussen de volop verdorrende aspergestengels. Op het duivenhok, tussen de drinkpot en de eetbak, kwam hij weer tot zichzelf. ‘Vandaag is de beste en mooiste mens van de wereld gestorven,’ fluisterde hij tot de duiven. ‘Die mens was onze grootste vriend.’ Hij begon zacht te schreien. Drie dagen later, toen hij zijn oude vriend voor
| |
| |
de zoveelste maal een kruisje ging geven, riep Julia hem apart. ‘Xavier Mermans is hier geweest, Guido,’ zei ze, zichtbaar in de war.
‘Dat is mooi van hem,’ stamelde Guido.
Ze knikte. ‘Hij kwam Antoon een laatste groet brengen...’ Ze haalde hoorbaar adem. ‘En hij deed een bod op Antoons duiven...’
Guido keek haar perplex aan. ‘Ja?’
‘Honderdduizend frank wil hij ervoor geven...’
‘En?’
Julia begon te snotteren. ‘Ik heb het geld nodig, Guido... Een begrafenis kost zoveel geld... En jij wilt toch ook dat Antoon een mooie begrafenis krijgt... en dat er een mooie zerk op zijn graf komt?’
Toen werd het Guido te machtig... Hij knikte nadrukkelijk en begon te huilen. ‘Ik wil nooit nog duiven hebben,’ stootte hij schor uit.
Julia nam een langwerpig pak van een stoel. Ze rukte het papier los en gaf hem... een mooi tennisracket. ‘Verleden zondagochtend, enkele uren voordat hij stierf, zei Antoon dat ik dit voor jou moest gaan kopen...’
Guido nam het racket aan en knikte, en bleef maar knikken. ‘Ik zal de duiven naar Xavier Mermans brengen,’ mompelde hij.
‘Romme Taeymans komt ze halen,’ zei Julia, eensklaps opgelucht.
De eerste donderdag van de herfst ging Guido
| |
| |
niet naar school. Toen werd zijn oude vriend Antoon Jordens begraven. In de bloemenhandel ‘Vergeet-me-niet’ kocht hij met al zijn spaargeld een grote ruiker lelies. Met die lelies liep hij naast Julia aan het hoofd van de kleine rouwstoet. Toen hij die lelies op de kist legde, zei hij: ‘Ik ken geen mooiere bloemen, ik kende geen mooier mens.’
Toen hij het zaaltje waar het rouwmaal had plaatsgehad verliet, zag hij Olga Stijnen. Ze stond op hem te wachten. Voordat ze een woord van deelneming kon uitbrengen, zei hij: ‘Antoon schonk mij een racket...’
Een ogenblik keek ze hem verbaasd aan. Toen zei ze glimlachend: ‘Fijn! Beginnen we vandaag nog met de lessen?’
Guido knikte. In zijn verbeelding zag hij Antoon knipogen.
Grobbendonk, 18 juni 1985
|
|