Veerstraat(2001)–Marijke Hanegraaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Boshotel 1 Onbekenden op de verzwegen autowegen rondom het boshotel beheersen me; al zijn onze reizen altijd gedeelde, nooit geheel de onze, met zoveel snelverkeer ben ik mezelf niet meer. Had ik naar Schaffhausen moeten gaan? Even hoor ik hem vallen, samenballend zijn breedte en hoogte, maar auto's worden nooit druppels in een waterval, ze behoren tot een andere rivier. Wat dreef me naar geluid dat geluid overstemt? [pagina 41] [p. 41] 2 Met mijn ogen dicht lig ik in het gras en zie een vrouw. Ze vlakt af tot ze duister wordt een suizing wordt en daar klinkt haar voormalig koor. Blij zingt ze mee, is gelijktijdig luisteraar tot nieuwe zangers haar overgroeien. Als die vervagen en ik gewaarword dat ik het ben, zweven mijn ogen open en lig ik in de wei bij het boshotel; zojuist nog een stilleven ben ik alweer overschreven door snelverkeer. [pagina 42] [p. 42] 3 Na de avondthee verlaat ik gang drie, kamer twee om te wandelen. Het is minder heet, niets is voorgoed. Ik volg de gele route en kom langs een wei, omrasterd zoals ik - met mijn spinsels als de palen waaraan een draad hangt van gestaag vervoer. Ik loop over de hei, langs verscholen bungalows in het bos, kruis een sloot; hoe verder hoe vager de auto's, niet meer als snelverkeer dat stoort, maar wind of water of een aangehouden slotakkoord. Vorige Volgende