ten over wat dicht aan de oppervlakte ligt. Of hun mond houden. Tenzij ze hortend en hakkelig toch iets trachten te zeggen over het verdrongene.
In een lege kamer een garendraadje bevat intussen allerminst de grammatica van een in onbruik rakende taal. Die mag van een gedichtenschrijver ook niet verwacht worden. Maar het kan geen kwaad dat iemand zich een taal die hem voorkomt grondtaal te zijn enigermate eigen probeert te maken. En het kan evenmin kwaad dat iemand probeert er het zijne toe bij te dragen dat een gesprek in die taal, hier, tot de mogelijkheden blijft behoren.
De bekering van ongelovige Thomassen en literaire partijgangers laat ik met genoegen aan daarin geïnteresseerde hogere instanties over. Ik kan de normale lezer, die natuurlijk voldoende snugger is om het zelf te zien, slechts verzekeren dat ook dit boekje geen schrifturen van een adspirant literair criticus bevat, al komen er inderdaad opmerkingen over dichtkunst en dichters in voor.
Het mag dus, heel ongedwongen, beschouwd worden als een oefening en een uitnodiging in deze richting: het onbekende, dat niets anders is dan het ons allemaal bekende in zijn onophoudelijke ondoorzienheid.
Amsterdam, 11.1.1979