Verhaal van het vergaan van het jacht De Sperwer en van het wedervaren der schipbreukelingen op het eiland Quelpaert en het vasteland van Korea (1653-1666) met eene beschrijving van dat rijk
(1920)–Hendrick Hamel– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aen d' Ede heer Joan Maetsuijcker, gouvernr generael en d E E: Hen Raaden van Nederlants India. Journael van 't geene de overgebleven officieren ende Matroosen van 't Jacht de Sperwer 'tzedert den 16en Augustij Ao 1653 dat tselve Jacht aan 't Quelpaerts eijland (staende onder den Coninck van Coree) hebben verlooren, tot den 14en September Ao 1666 dat met haer 8en ontvlught ende tot Nangasackij in Japan aangecomen zijn, int selve Rijck van Coree is wedervaren, mitsgaders den ommeganck van die natie ende gelegentheijt van 't land. Naer dat wij bij d'Ede Hr gouverneur generael en d' E. E.Hren raden van India naer Taijoan waren gedestineert, soo sijnGa naar voetnoot1) op den 18en Junij 1653 met bovengenoemde Jacht vande rheede van Batavia 't zeijl gegaen, op hebbende d' E: Hr Cornelis Caeser om 't gouvernement van Taijoan, Formosa, met den aencleven van dien te becleden, tot vervangh van d' E: Hr Niclaes Verburgh regeerende gouverneur aldaar. Zijn naer een geluckige ende voorspoedige reijse den 16en Julij daar aanvolgende op de rheede van Taijouan g'arriveert. Sijn E: aldaar aan lant gegaen ende ons ingeladen goederen gelost sijnde, wierden van d' Hr gouvernr ende den raet van Taijouan voornt wederom naer Japan gedestineert; naer dat onse ladinge ende afscheijt van haer E: becomen hadden, sijn op den 30en daer aanvolgend vande rheede voornt 't zeijl gegaen, om op 't spoedichste onse reijse inde name Godes te bevorderen. Den laetsten Julij zijnde schoon weder, tegen den avont cregen een storm uijt de wal van Formosa, die den aenvolgenden nacht, hoe langer hoe meerder toenam. Den eersten Augo met 't limirenGa naar voetnoot2) van den dagh, bevonden ons dicht bij een cleijn eijlantie te wesen, sochten ons best te doen agter t selve ten ancker te comen om vanden harden wint ende het hol water wat bevrijt te zijn, quamen eijdelijck met groot gevaer, agter | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't selve ten ancker, costen egter wijnig bot vierenGa naar voetnoot1) doordien agter uijt een groot rif lagh daer het seer hard op brande. Dit eijlantie wiert den schipper eerst gewaer bij geluck uijt 't venster vande gaelderijGa naar voetnoot2) siende, soude licht anders op 't selve vervallen ende het schip verlooren hebben door den regen ende donckerheijt vant weer, alsoo daer (doent eerst sagen) geen musquet schoot vandaen waren. Met 't opclaeren vanden dach bevonden ons soo dicht opde cust van China vervallen te sijn dat de Chineesen in haer volle geweer met troppenGa naar voetnoot3) langhs strant sagen passeren op hope soo ons dochte dat wij daer mochte comen te stranden, dog is met de hulpe des AlderhoogstenGa naar margenoot+ anders geluckt. Desen dagh den storm niet verminderende maer toenemende, bleven voor ons ancker leggen, gelijck den volgende nacht ooc deden. Den 2en do smorgens wast heel stil. De Chineese haer nog stercq verthoonende ende op ons als grijpende wolven (soo wij meijnden) stonden en wachten; als mede om alle periculen soo van anckers, touwen, als andersints voor te comen, resolveerde ons ancker te lichten, ende onder zeijl te gaen, om uijt haer gesicht ende vande wal te comen; hadden dien dach ende volgende nacht meest stilte. Den 3en smorgens bevonden dat de stroom ons wel 20 mijl vervoert hadde, sagen doen weder de cust van Formosa, setten doen onse cours tussen beijdeGa naar voetnoot4) door, met goet weder ende slappe coelte. Vanden 4en tot den 11en do hadden veel stilte ende variable winden, sworven soo tusschen de cust van China ende Formosa door. Den 11en do cregen wederom hart weder met regen uijt den Z. oosten, gingen N.O. ende N.O. ten oosten aan. Den 12: 13: en 14en do nam 't weer hoe langer hoe meerder aan met verscheijde winden en regen, soo dat somtijts zeijl en somtijts geen conde voeren, de zee wiert seer onstuijmigh, soo dat door 't geweldigh slingeren 't schip heel leck wiert. Hadden door den continueelen regen geen hooghte connen nemen, waren derhalven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genootsaeckt het meest sonder zeijl te laten drijven, om alle periculen van 't op 't een ofte ander lant te vervallen, voor te comen. Den 15en do waeijdent soo hard, dat boven met den anderen spreekende malcanderen niet conden hooren ofte verstaen, van gelijcken niet een hant vol seijls voeren, t lecq vant schip soo toenemende, dat met pompen genoch te doen hadden om lens te houdenGa naar voetnoot1), cregen door de ontstuijmigheijt vande zee somtijts zulcken water over, dat niet anders en dochten dan daer bij neder soude gesoncken hebben. Tegen den avond wiert door een zee het galjoenGa naar voetnoot2) ende spiegelGa naar voetnoot3) ten naesten bij wech geslagen, welcke zee de boeghspriet mede heel los maecte, waer door groote perijckel liepen vande voorsteven te verliesen, wende alle debvoir aan om deselve een weijnigh vast te maecken, dog conde sulcx niet te weegh brengen door het vreeselijck slingeren, ende de groote zeen die ons d'een voor d' ander nae over quamen. Wij geen beter middel siende, om de zee soo veel mogelijck was, eenigsints te ontloopen, vonden geraetsaem om 't lijff, schip ende 's Compes goederen soo veel doenelijck was te salveeren, de fock een weijnigh bij te maecken om daar door eenigsints vande sware stortinge der zee bevrijt te wesen (denckende naest Godt het beste middel te wesen); int bij maken vande fock cregen van agteren een zeeGa naar margenoot+ over, soodanig dat de maets die deselve bij maecte bijnae vande rhee spoelde, en 't schip boren vol water stont, waerop den schipper riep: mannen hebt godt voor oogen, treft ons de zee nog eens of tweemael soodanich, soo moeten wij altesamen eenen doot sterven, wij kennent niet langer wederstaen. Ontrent twee glasen inde tweede wachtGa naar voetnoot4), riep den man die uijtkijck hadde: lant lant, warender maer omtrent een musquet schoot af, die 't selve door de donckerheijt ende grooten regen niet eer had kennen sien ofte gewaer geworden was; hackten terstont de anckers los, door dien 't roer hadden overgeleijtGa naar voetnoot5), dog conden door de diepte, aendringen der zee, als harden wint geen stant grijpenGa naar voetnoot6); stieten terstontGa naar voetnoot7), soodat in een ogenblick met drie stooten t schip geheel in spaenderen van malcanderen lagh; degene die om | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laegh in haer koijen lagen, verscheijde geen tijt hadden om boven te comen, ende haer leven te salveeren, t uijterste daer betaelen mosten; de boven sijnde, sommige sprongen overboort ende d'andere wierden vande zee hier ende daer gesmeten; aan lant comende waeren 15 sterck meest naeckt ende zeer gequest, dochten datter niet meer haer leven gesalveert hadden. Dus opde klippen sittende, hoorden nog eenig gekerm van menschen int vracq, maer costen door de donckerheijt niemand bekennen ofte helpen. Den 16en do smorgens met 't limieren van den dach gingen die nog eenigsints gaen conden langs strant soecken ende roepen offer nog ymand aan land gecomen was; hier en daer quamender nog eenige voor den dagh, bevonden 't samen 36: man sterck te wesen, waer van de meeste part als vooren seer deerelijck gequest waren; sagen doen int vracq, ende vonden een man tusschen twee leggersGa naar voetnoot1) seer geclemt leggen, maeckte hem terstont los, die drie uijren daer nae is comen te overlijden, door dien sijn lichaem heel plat tot malcanderen geklemt; wij sagen malcanderen met droefheijt aan, siende soo een schoon schip in spaenderen gestooten ende van 64 sielen op 36: in min als een quartier uijrs gecomen te sijn; sochten terstont ooc eenige dooden die aen lant gespoelt waren, vonden den schipper Reijnier Egberse | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van Amsterdam ontrent 10 à 12 vadem vant water met den eenen aerm onder 't hooft doot leggen, die wij terstont begroeven, nevens nog 6 à 7 matroosen, die hier en daer doot vonden leggen; sagen doen mede offer eenige victualie (alsoo in de laetste 2 à 3 dagen weijnigh hadden gegeten, doordien de cock door 't harde weer niet haddeGa naar margenoot+ connen kooken) aen lant gecomen mochte sijn, vonden niet dan een bael meel met een vat daer een weijnigh vleijs ende een do daer wat spec in was, met een vaetje wijntint,Ga naar voetnoot1) dat voor de gequetste wel te pas quam; waren doen meest verlegen om vuijr; door dien geen volcq sagen ofte vernamen, dochten derhalven dat het een eijlant sonder volcq was; tegen den middagh den regen ende wint wat bedarende, brachten soo veel te weegh dat vande stucken der seijlen een tente maeckte om met malcanderen voorden regen te schuijlen. Den 17en do dus met droeffheijt bij malcanderen sijnde, sagen al na volcq uijt, op hoope het Japanders mochte sijn, om door haer weder bij onse natie te comen alsoo daer anders geen uijtcomste was, door dien de boot ende schuijt aen stucken geslagen ende int minste niet te helpen was; voorden middag vernamen een man ontrent een canonschoot vande tent, wenckten hem, maer soo drae ons vernam steldent op een loopen. Cort na de middag quamen drie man op een musquetschoot na bij de tent, dog wilde niet staen, wat wij wesen en deden; ten laetsten een van ons volcq hem verstoutende, hij na haer toecomende presenteerde haer geweer, kreegh eijndelijck vuir van haer (waerom wij zeer verlegen waren); waren op sijn Chinees gecleet, maer hadden hoeden op van paartshair gemaeckt, daer over wij met malcanderen zeer bevreest waren, niet anders denckende dan dat bij eenige zee roovers ofte gebannen Chineesen vervallen mochte zijn; tegen den avont quamen ontrent 100 gewapende man bij de tent, die ons telde ende dien nacht rontom de tent de wacht hielden. Den 18en smorgens waren doende met een groote tent te maken; tegen den middagh quamen wel 1000 à 2000 man soo ruijters als soldaten bij ons, sloegen haer leger om de tent; 't volcq altsamen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ordre staende, wiert den bouckhouderGa naar voetnoot1), opperstuijrman, schiemanGa naar voetnoot2) ende een jongen uijt de tent gehaelt; op een musquetschoot na bij 't opperhooft comende, deden haer elcq een ysere ketting om den hals, waer onder aan een groote bel (gelijck de schapen in Hollant om haer hals hebben hangen) vast hing, wierden soo al cruijpende langs de aerde voorden veltoverste met het aengesicht opde aerde neergesmeten, ende dat met soo een geschreeuw van 't crijgsvolcq dat 't schrickelijck was om hooren; onse maets vande tent sulcx hoorende en siende, seijden tegen malcanderen, onse officieren gaen ons vast voor, wij sullen haest volgen; een weijnigh gelegen hebbende, wesen dat sij opde knien souden gaen leggen, vraeghden haer den overste haer eenige woorden, maer conde hem niet verstaen; de onse wesen en beduijden haer al, dat wij naer Nangasackij in Japan wilde, maer al te vergeefs, also malcanderen niet verstonden ende van Japan niet wisten, door dient bij haer JeenareGa naar voetnoot3) ofte JirponGa naar voetnoot4) genaemt wort; liet haer den overste elc een coppie arrack schencken, ende weder in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tent bij malcanderen brengen; terstont quamen sij sien of wij eenige victalie hadden, dog niet vindende dan 't voorsz. vleijs en specq, 'tGa naar margenoot+ welcq zij den overste aendiende; omtrent een uijr daer nae, brochten
ons elc een weijnig rijs met water gekookt omdat sij dochten dat wij verhongert waren, ende van alte veel eeten ons yets mochte overcomen; nade middag quamense met alle man elc met een toutie in de hand geloopen, waer over wij zeer verschickten, dochten dat sij quamen om ons te binden ende om hals te brengen, maer liepen met groot getier nae 't vracq toe om 't gene nog van 't goet bevonden worde op 't droegh bij malcanderen te brengen; 's avonts gaven ons yder een weijnigh rijs te eeten; 's middaghs had den stuijrman de hooghte genomen ende bevonden 't Quelpaerts Eijland te leggen op 33 graden 32 minuijtenGa naar voetnoot1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 19en do warense nog al doende om 't goet op 't land te halen ende te droogen, het hout daer eenig yser in was te verbranden; de officiers gingen bijden Overste ende den Admirael van 't eijland (die daer mede gecomen was) brochten haer yder een kijcker, namen mede een kanne wijn thint, met 's Compessilvere schael die wij tussen de klippen gevonden hadde, om in te schencken; sij de wijn proevende, smaeckten haer wel, droncken soo veel dat sij heel verheught waren ende sonden de onse weder na de tent, nadat sij haer alle vruntschap bewesen hadde, ende de schael haer mede gaven. Den 20en do verbranden zij 't fracq en al 't overige hout om 't yserwerc daer uijt te crijgen; int branden van 't fracq, gingen twee stucken los, die met scharp geladen waren, daer over soo wel de groote als de clijne haer opde vlucht begaven; weijnig tijt daar aan quamen wederom bij ons ende wesen offer meer souden losgaan. Wij wesen van neen, gingen terstont met haer werck weder voort ende brachten ons tweemael daegs wat eeten. Den 21en do smorgens liet den overste eenige van ons halen, wesen dat ons goet dat inde tent hadden, voor hem soude brengen, om versegelt te worden, t welc wij deden, ende terstont in ons presentie geschieden; de onse daer sittende, wierden voor hem gebracht eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dieven die int bergen van 't goet eenige vellenGa naar voetnoot1), yser als andersints gestolen hadden, 't welcq op haer rugh gebonden was; worden in ons presentie gestraft tot een teeken dat sij van 't goet niet wilde verminderen, sloegen deselve onder de ballen vande voeten met stocken van ontrent een vadem lanck ende een gemene jongens arm dicq, dat sommige de toonen vande voeten vielen, ider 30 à 40 slagen; smiddaghs wesen dat wij vertrecken soude; die rijden conden cregen paarden ende die om hare quetsure niet rijden conde, wierden door last des overste in hangematten gedragen; nade middagh vertrocken met ruijters ende soldaten wel bewaert, savont logierden in een cleijn steetje gent TadjangGa naar voetnoot2); na dat wij wat gegeten hadden, brachten ons 't samen in een huijsGa naar voetnoot3) om te slapen, maer leeck beter een paarde stal dan een herberge ofte slaapplaets; waren ontrent 4: mijl gerijst. Den 22en do smorgens met den dagh gingen weder te paert sitten, aten onder wege voor een fortie, daer twee oorlogs joncken lagen, het ochten mael; smiddags quamen in een stadt gent MogganGa naar voetnoot4) sijndeGa naar margenoot+ de residencie plaets vanden gouverneur van 't eijland, bij haer mocxoGa naar voetnoot5) gent; daer comende wierden op een velt recht voor 't lants ofte stadt huijs bij malcanderen gebrocht, gaven ons yder een coppie canje waterGa naar voetnoot6) te drincken; wij dachten dit onse laetsten dronck soude geweest sijn ende met malcanderen eenen doot daar soude gestorven hebben, alsoo 't schrickelijck om sien was soo van 't geweer, oorlogs gereetschap als fatsoen van alderhande cleederen die wij sagen, ende wel 3000 gewapende mannen daer stonden, alsoo van sulcken fatsoen van Chineesen ofte Japanders bij ons noijt gesien off daer van gehoort was. Terstont wiert den bouckhouder met de drie voorn, persoonen op de voorverhaelde wijse voorden gouverneur gebracht ende neer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesmeten; een weijnig gelegen hebbende riep ende wees dat sij boven op een groote planckiring int geme huijs daer hij sat gelijck een Coninck, ende aan sijn sijde geseten sijnde, vraeghden ende wees waer wij vandaen quamen ende waer nae toe wilde; gaven en beduijden soo veel wij conden 't oude antwoort: na Nangasackij in Japan, waer op hij mettet hooft knicte, ende soo 't bleec wel yets daer uijt begrijpen conde; terwijle worde het vordere volc die gaen conde vervolgens met haer 4en teffens op deselve wijse voor zijn E. gebracht ende gevraecht; alles wel ondervraeght ofte gewesen hebbende ende wij ons beste met beduijden daerop geantwoort hadden, als malcanderen als vooren niet conde verstaen, liet ons te samen in een huijs brengen, sijnde een wooning daer den Conincx oom zijn leven lanc in gebannen en overleden was, uijt oorsaeke dat hij den Coninck uijt 't Rijc socht te stooten; liet het huijs met stercke wacht rontom besetten, gaf ons yder tot onderhout ¾ ℔ rijs ende zoo veel taruwe meel des daeghs, dog de toespijs was seer weijnig, ende oocq niet eeten conde, mosten daerom ons mael met sout (in plaets van toespijs) ende een dronck water daer toe doen. Desen gouverneur was een goet verstandigh man, soo ons namaels wel gebleeken is, out ontrent 70 jaren, uijt des Conincx Stadt ende van grooten aansien int hoff, wees ons dat hij na den Coninck soude schrijven ende ordre verwachten, wat hem te doen stont; geduijrende 't verwachten van 't bescheijt des Conincx 't welcq niet radt stont te comen, door dient wel 12 a 13 mijl over zee en dan nog wel 70 mijl over land most gaen, versochten derhalven aanden gouverneur dat ons somwijlen wat vleijs ende andere toespijs mochte toegebracht worden, door dien 't met rijs en sout niet langer konde gaende houden, als mede om ons wat te vertreeden, 'tlichaem ende cleederen die seer weijnig waren, somtijts te reijnigen, dagelijcx bij buerte ses man mochte uijt gelaten worden, twelc ons toestont, ende belaste dat van toespijs soude besorght worden; liet ons dickmaels voor hem comen, om 't een en 't ander soo op onse als hare spraeck te vragen en op te schrijven waardoor ten laetsten al crom eenige woorden met malcanderen conde spreeken; liet ooc somtijts feesten aanrechten ende andere vermaeckelijckheden opdat wij de droeffheijt uijt den sin soude setten, ons dagelijcx moet gevende van weder na Japan gesonden te sullen worden, alsser bescheijt vanGa naar margenoot+ den Coninck quam; liet mede de gequetste wederom genesen, soo dat ons van een heijdens mensch wiert gedaen dat meijnigh Christen beschamen soude. Den 29en October naerden middag wiert den bouckhouder, opper- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stuijrman ende den onder barbierGa naar voetnoot1) bij den gouverneur geroepen; bij hem comende vonden daer sitten een man met een langen rooden baert, vraegden haer den gouverneur wat het voor een man was, waerop sij tot antwoort gaven een Hollander als wij; daar op den gouverneur begon te lachen ende wees ofte sijde dat het een Corees man was; na veel praetens ende wijsens aan wedersijde, vraeghden desen man die tot nog toe stil geswegen hadde, seer crom op onse spraeck wat voor volck ende waer wij van daen waren; sij gaven hem tot antwoort: Hollanders van Amsterdam; hij vorder vragende, waer wij van daen quamen ende naer toe wilde, antwoorde daer op dat van Taijouan quamen ende naer Japan meijnde te gaen, dat ons sulcx door den almogende belet was, zijnde door een storm die vijff dagen geduijrt hadde op 't eijland vervallen, nu een genadige verlossinge [en] uijtcomste verwachtende waren; de onse vraeghden hem na sijn naem, wat hij voor een lantsman ende hoe aldaer gecomen was; gaff tot antwoort: mijn naem is Jan Janse Weltevree uijt de Rijp Ao 1626 met 't schip Hollandia uijt 't vaderlant gecomen, ende dat hij Ao 1627 mettet Jacht Ouwerkerck naer Japan gaendeGa naar voetnoot2), door contrarie wint opde cust van Coree vervallen waren, om water verlegen sijnde met de boot na 't vaste lant gevaren, van d'inwoonders met haer drien gehouden zijn, de boot met de resterende maets het ontcomen was, ende het schip terstont door gingh; dat sijn twee maets over 17 a 18 jaren vanden Tarter (doen hij 't land innam)Ga naar voetnoot3) inden oorlogh waren doot geslagen, te weten Dirck Gijsbertsz. uijt de Rijp ende Jan Pieterse Verbaest van Amsterdam, met den voornoemden Weltevree gelijck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
int lant gecomenGa naar voetnoot1). Vraeghden hem mede waer hij woonde, waervan leeffde, ende waerom op 't eijlant gecomen was; seijde dat hem onthielt inde Conincx stadtGa naar voetnoot2), dat hem vande Coninck behoorlijck onderhout van cost ende cleeden wiert gegeven, dat daer was gesonden om te sien wat voor volcq wij ende hoe aldaer gecomen waren, verhaelde ons mede dat hij verscheijde malen aanden Coninck ende andere grooten versocht hadden, om naer Japan gesonden te worden, dog haer sulcx altijt wiert afgeslagen, zeggende waert gij vogels soo mocht gij daer nae toe vliegen, wij senden geen vremt volcq uijt ons land, zullen ul. van cost en cleeden versorgen ende moet soo u leven in dit lant eijndigen, met welcke troost hij ons medetroosten ende seijde indien bijden Coninck quamen niet anders voor ons te verwachten stont, soodat onse blijschap van een tolcq gecregen te hebben haest in droeffheijt veranderde; het was te verwonderen, desen man out omtrent de 57 a 58 jaren, sijn moeders tael soo nae vergeten hadde, alsoo in 't eerste als vooren geseght hem qualijck verstaen conde, binnenGa naar margenoot+ een maent ommegaens met ons al weder leerde. Alt voorverhaelde ende tblijven van 't schip en volcq wiert door last des gouverneurs pertinent opgeschreven, ons voorgelesen ende door den voorn: Jan Janszen vertolckt, om met den eersten goeden wint naer 't Hoff gesonden te worden; den gouverneur gaff ons dagelijcx al goede moet seggende 't bescheijt daer op met den eersten te verwachten stont, verhoopende datter tijdinge soude comen, om ons na Japan te mogen senden, daer mede wij ons mosten troosten, ende ons niet dan alle vruntschap bewijsende sijn tijt geduijrende; liet den meergemelten Weltevree met een van sijn officiers ofte opper BenjoesenGa naar voetnoot3) ons dagelijcx comen besoecken om 't geen van doen hadden hem bekent te maken. Int begin van December quammer een nieuwen gouverneur alsoo den ouden sijn tijt van drie jaren g'expireert was, daer over wij ten hoogsten bedroeft waren, sorgende dat nieuwe heeren nieuwe wetten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mochten inbrengen, gelijck zulcx oocgeschied; den ouden gouverneur liet ons voor sijn vertrecq (alsoo 't kout wiert ende van cleeden weijnigh versien waren) ider een lange gevoerde rock een paer leere kousen een do schoenenGa naar voetnoot1) maecken, om ons voor de koude daermede te behelpen, liet ons de geberghde boeckenGa naar voetnoot2) weder te hand stellen, gaf ons mede een groote pul traen om den tijt geduijrende den winter daer mede door te brengen; op sijn scheijmael tracteerden ons wel, liet door den voorn: Weltevree ons seggen dat hij zeer bedroeft was, dat ons niet naer Japan had mogen senden, ofte met hem naer 't vaste land mochte nemen, dat wij niet bedroeft over sijn vertrecq zouden wesen, ten hove comende alle debvoir tot onse verlossinge ofte metter haest vant eijland naer 't hoff te gaen, soude aanwenden; voor alle de verhaelde courtoisije, wij sijn E: ten hooghste bedanckte. Den nieuwen gouverneur in zijnen dienst getreden zijnde, benam ons terstont alle toe spijs, soo dat ons meeste mael rijs en sout, met een dronck water daer toe was, waer over wij aenden ouden die door contrarie wint nog op 't eijland was, claeghde; gaf ons tot antwoort dat sijn tijt gexpireert was, ende daer in niet doen conde, dog zoude den gouverneur daer over schrijven, soo dat geduijrende zijn aenwesen, den nieuwen gouverneur nog altemet ons met toe spijs op 't soberste versach om vordere dachten te mijden. Int begin van Januarij vertrock den ouden gouverneur, doen ginghGa naar margenoot+ 't veel slimmer als te vooren, gaff ons in plaets van rijs, geerst, ende van taruwe, garste meel, sonder eenige toe spijs, soo dat indien wat toe spijs wilde hebben onse geerst vercochten; met ¾ ℔ garste meel des daeghs mosten te vrede sijn, dog ons uijtgaen van ses man daegs continueerde; dus in droeffheijt sijnde sochten derhalven alle middelen (alsoo den soeten tijt ende mousson op handen quam, detijdingh vanGa naar margenoot+ den Coninck seer langhsaem comende waren derhalven zeer beducht ons op 't eijland mochte gebannen hebben, om 't leven inde gevanckenis te eijndigen) van ontvluchten, om ende weder siende of bij nacht eenig vaertuijg aande wal met sijn gereetschap leggende, conde becomen ende 't hasepat te kiesen, 'twelcq int laetse van April met haer sessen, waer onder den opperstuijrman ende nog drie vande te recht gecomenGa naar voetnoot3) maets waren, onderstaen soude hebben; een vande maets over de muijr climmende om naer 't vaertuijg ende 't getij van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't water te sien, wiert het de wacht door 't blaffen vande honden als andersints gewaer, waer over soo scherpen wacht hielden, dat voor die tijt van haren aanslag versteeken waren. Int begin van Meij ging den stuijrman met nog vijff andere maets (waer vander drieGa naar voetnoot1) als vooren te recht gecomen zijn) op haer beurt uijt gaende, vonden dicht bijde stadt een vaertuijgh met sijn gereetschap sonder volcq daer in, bij een cleijn dorpje leggen; sonden terstont een man nae huijs om voor yder twee cleijne brootjes ende eenige plattingGa naar voetnoot2) daertoe gemaect, te halen; weder bij malcanderen gecomen zijnde, ider een dronck water gedroncken hebbende, sonder yets meer mede te nemen, traden int voorseijde vaertuijg, 't selve over een banck die daar voor lagh treckende, int bijstaende van eenige van die vant dorpje, die heel verbaest staende, niet wetende wat het te beduijden was, eijndelijck een int huijs loopende ende haelden een musquet, waer mede hij die int vaertuijg waren tot int water toe nae liep; raeckendeGa naar voetnoot3) egter buijten, behalven een die int vaertuijg niet conde comen, door dien de touwen aen land los maeckten, daerom de wal weder koos; die int vaertuijg 't zeijl op heijsende, alsoo sij met 't gereetschap niet wel conden omgaen, viel de mast met 't zeijl overboort, die sij met groote moeijten weder opkregen, mette platting aen de mast doft gebonden hebbende ende 't seijl als vooren opheijsende, ist spoor van de mast gebrooken, de mast met 't seijl voorde tweede mael overboort gevallen, costent doen niet weder opcrijgenGa naar voetnoot4), dreven alsoo na de wal; die van 't land zulcx ziende, sijn haer datelijck met een ander vaertuijgh gevolght, bij malcanderen comende sprongen de onse bij haer over, hoe wel sij geweer hadden, in meeninge haer overboort te smijten, ende met 't selve vaertuijg door te gaen, maar vondent ten naesten bij vol water, en onbequaem te zijn, voeren derhalven met malcanderen naer lant; van daar voorden gouverneur gebracht sijnde, liet haer wel strengelijck binden, een sware planck met een ketting om den hals, d'eene hant met een clamp opde planck | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gespijckertGa naar voetnoot1), voor hem neder werpen; de vordere wierden mede uijt 't gevangen huijs gehaelt, mede wel strengelijck gebonden sijnde voor den gouverneur gebracht, al waer wij onse maets in zulcken droefheijt sagen leggen; den gouverneur liet haer vragen off sij zulcx sonder ofte met weten van d' andere hadden gedaen, gaven tot antwoort sonder weten vande andere geschiet te zijn (dat om de vordere swarigheijtGa naar margenoot+ ende straffe van hare mackers voor te comen) waer op den gouverneur liet vragen wat sij voor hadden; seijde daar op datse naer Japan wilde, waer op den gouverneur voorts liet vragen of met soo een cleijn vaertuijgh, sonder water ende soo weijnigh broot, sulcx wel te doen was; antwoorden zij daer op dattet beter was eens als altijts te sterven; lietse wederom van alles los maken, yder met een stock ontrent een vadem lanck, onder een hand breet en een vinger dick, boven ront, 25 slagen op de naeckte billen geven, waer van ontrent een maent langh inde koeij lagen; wiert voorts ons uijtgaen benomen ende bij nacht en dach scherpe wacht gehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit eijland bij haer ScheluoGa naar voetnoot1) ende bij ons Quelpaert gent leijt als vooren geseijt opde hooghte van 33 graden 32 minuten ontrent 12 a 13 mijlen vande suijthoeck van 't vaste lant van Coree, heeft aende binne ofte noort cant een baij daer hare vaertuijgen in comen ende van daer varen naer 't vaste lant. Is seer gevaerlijck voor d'onbekende door de blinde klippen om in te comen, waer door veel die daer op varen, soo se eenig hard weder beloopen ende de baij mis raken, naer Japan comen te verdrijven, alsoo buijten die baij geen ancker gront ofte berghplaets voor haer vaertuijgen is. Het eijland heeft aan verscheijde zijde veel blinde en sighbare klippen en riffen. Is seer
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volckrijckGa naar voetnoot1), vruchtbaer van leeftocht, overvloet van paarden en koebeesten, daer van zij jaerlijcx groote incomen aen den Conincq opbrengen; d'Inwoonders zijn seer arme ende slechteGa naar voetnoot2) luijden, bij die van 't vaste lant weijnig geacht; heeft eenen hoogen bergh vol boomenGa naar voetnoot3), de andere meest lage cale bergen, met veel valeijen daerse rijs planten. Int laetse van Maij quam de lang verwachte tijding vanden Coninck tot onser droeffenis dat wij na 't Hoff mosten comen, ende weder tot blijschap dat uijt de sware gevanckenis verlost worden; 6 à 7 dagen daer nae worden in vier joncken verdeelt, met beijde de beenen ende eene hand in een block geslooten op dat sij sorge hadden wij teen off 't ander jonck soude mogen afflopen gelijck zulcx wel mochte geschiet hebben, indien wij vrij ende los hadden komen over te varen, door dien de soldaten die tot geleijders met ons gingen, meest zee zieck waren; nadat wij twee dagen alsoo geseten hadden, door contrarie wint niet conde voort comen, zijn weder ontsloten ende naer ons out gevangenhuijs gebracht; 4 à 5 dagen daer aan de wint goet waijende, gingen des morgens met den dagh weder inde joncq ende als vooren gesloten ende bewaert zijnde, lichten de anckers ende gingen onder zeijl; savonts quamen dicht bij 't vaste lant, alwaer wij des nachts onder ten ancker quamen, smorgens worden uijt de joncken gesloten ende aen lant gebracht, alwaer vande zoldaten wel bewaert wierden; des ander daegs smorgens cregen paerden ende reden naer een stadt gent HeijnamGa naar voetnoot4), alwaer wij des avonts alle 36 wederGa naar margenoot+ bij malcanderen quamen, doordien ider jonck in een verscheijde plaets was aangecomen; des ander daegs nadat wat gegeten hadde, saten weder te paert, ende quamen savonts in een stadt gent IehamGa naar voetnoot5); des nachts is Poulus Janse Cool van Purmerend, bosschieter, overleden, die sedert 't verlies van 't schip noijt gesont hadde geweest. Is door ordre vande stadts gouverneur in onser presentie begraven; vant graff vertrocken te paert weder ende quamen savonts in een stadt Naed- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jooGa naar voetnoot1) gent; des volgende morgen vertrocken weder ende bleven dien nacht in een stad genaemt Sansiangh van waer wij des morgens vertrocken, ende logierden dien nacht inde stad TiongopGa naar voetnoot2), passeerden dien dagh een seer hoogen bergh waer op een groote schans lagh gent JipamsansiangGa naar voetnoot3); nadat inde stadt vernacht hadde, vertrocken des morgens, ende quamen dien selven dagh inde stad TeijnGa naar voetnoot4); den volgenden morgen saten weder te paerde, quamen smiddaghs in een stetje gent KningeGa naar voetnoot5); naer dattet middaghmael hadden gegeten, vertrocken weder ende quamen savonts in een groote stad gent ChentioGa naar voetnoot6) alwaer in oude tijden Conincx hoff placht te zijnGa naar voetnoot7), ende wort nu bij den stadthouder vande provintie ThielladoGa naar voetnoot8) bewoont. Is door 't geheele land voor een groote coopstad vermaert, cunnen te water daer niet bij comen, alsoo een lantstadt is; des volgende morgen vertrocken ende quamen savonts in een stadt gent JehaenGa naar voetnoot9), dit was de laetste stadt vande provintie Thiellado, van waer wij des morgens weder te paert vertrocken, ende logeerde dien nacht in een stetje gent GunjiuGa naar voetnoot10), gelegen inde provintie TiongsiangdoGa naar voetnoot11); vertrocken des anderen daegs na een stad gent JensoenGa naar voetnoot12). Aldaer vernacht hebbende saten des morgens weder te paert, ende quamen savonts in een stadt CongtioGa naar voetnoot13) gent alwaer de stadthouder vande verhaelde provintie sijn hoff hout; des anderen daeghs passeerde een groote rivier ende quamen inde provintie SenggadoGa naar voetnoot14) alwaer de Coninklijcke stadt in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leijt; naer dat nog verscheijde dagen gereijst ende in diverse steden ende dorpen vernacht hadden, passeerde eijndelijck een groote rivierGa naar voetnoot1) ontrent vande groote gelijck de Maes voor Dort; de rivier overgevaren ende een mijltie gereeden zijnde, quamen in een seer groote bemuerde stadt gent SiorGa naar voetnoot2), zijnde de residentie plaets des Conincx (hadden ontrent 70 a 75 mijlGa naar voetnoot3) gereijst meest noorden wel soo westelijck aan). Inde stadt gecomen sijnde, wierden in een huijs bij malcanderen gebracht, alwaer 2 a 3 dagen saten, wierden doen bijde Chinesen die aldaer woonachtich ende uijt haer lant gevlucht
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn, verdeelt, 2, 3 a 4 tot yder; soo drae verdeelt waren wierden 't samen voorden Coninck gebracht, die ons door den voorn. Jan Janse Weltevree van alles liet onder vragen, waer op bij ons ten besten geantwoort zijnde, versochten, ende Zijn Majesteijt voorhoudende, dat 't schip door storm hadden verlooren, op een vreemt lant vervallen, van ouders, vrouwen, kinderen, vrunden en maeghen ontbloot waren, dat den Coninck ons de genade wilde bewijsen om naer Japan te senden, om aldaer weder bij ons volcq te comen ende in ons vaderlantGa naar margenoot+ te geraken; gaf ons voor antwoort, soo den veelmael genoemden Weltevree vertolckten, dat sulcx haer manier niet en was, vremde natie uijt zijn lant te senden, maer mosten aldaer haer leven eijndigen, dat hij ons onderhout soude geven; liet ons op onse lants wijse dansen, singen ende alles doen wat geleert haddenGa naar voetnoot1); op haer manier ons wel getracteert hebbende, schonck yder man twee stucx lijwaet om voor eerst ons daer naer de lants wijse inde cleeden te steeken ende wierden weder bij onse slaepbasen gebracht; des anderen daegs worden te samen bijden veltoverste geroepen, die ons den meergem: Weltevree dede aanseggen dat den Coninck ons tot lijff schuttenGa naar voetnoot2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van sijn gemaect hadde, maendelijcx met een rantsoen van ontrent 70 cattij rijs yder, gaf de man een ront houte borretieGa naar voetnoot1), waer op onse namen (die se op haere spraeck verandert hadden) ouderdom, wat voor volcq waren, ende waer voor den Coninck diende, met caracters uijtgesneden, ende met des Conincx ende veltoverstes zegel ofte chiapGa naar voetnoot2) daer op gebrant was, nevens yder een musquet, cruijt en loot, met ordre dat alle nieuwe ende volle mane onse reverentie voor hem mosten comen doen, alsoo zulcx bij haer de manier is, dat de minder gerantsoeneerde Conincx dienaers voor haer meerdere ende de rijcxraden voorden Coninck moeten doen; den overste metGa naar voetnoot3) ofte in Conincx dienst uijtgaende met hem soude loopen; drilt zijn volcq in 't jaer 6 maenden, drie int voor ende drie int nae jaer, des maent drie reijsen, ende oeffenen haer int schieten als andere oorloghs manieren des maents drie reijse, in somma oeffenen haer in den oorlogh off sij den swaersten vande werelt op den hals hadden; stelden een Chinees (door dien mede veel Chineesen tot lijffschutten heeft) nevens den veelmael gen. Weltevree over ons als hooffden, om van alles op hare wijse te onderrechten ende opsicht over ons te hebben, gaf yder twee stucx hennippe lijwaet om ons daermede voort van alles te voorsien, ende 't maeckloon vande clederen te betalen. Wij wierden dagelijcx bij veel groote heeren geroepen, door dien zij als mede hare vrouwen ende kinderen nieuwsgierigh waren om ons te sien, om dat de gemene man van 't eijlandGa naar voetnoot4) hadden uijtgestroeijt, dat beter monsters als menschen geleeken, wanneer yets droncken de neus agter het oor mosten leggen, door de blontheijt vant hair beter zeeduijckers als menschen geleeken, ende diergelijcke meer, waer over veel grooten ten hoogsten verwondert waren, ons voor beter fatsoen (door de blanckheijt daer sij veel van houden) van volcq dan haer eijgen natie hielden. In somma wij conden int eerste de straeten qualijck gebruicken ende inde slaepsteden van 't gepeupel weijnigh rust hadden, tot dat den veltoverste verboot bij niemant te gaen, dan die van hem last ofte licentie hadden, door dien ons de slaven sonder haer Meesters weeten uijt onse slaepsteden haelden en voor 't geckje hielden. Ga naar margenoot+ In Augustij quam den Tartar om sijn gewoonelijcke tribuijt te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
halenGa naar voetnoot1); wij wierden door den Coninck in een groote schans gesonden, om aldaer soo lange den Tartar inde stadt was, bewaert te wordenGa naar voetnoot2); dese schans leijt ontrent 6 a 7 mijlen vande stadt op een seer hoogen bergh, wel 2 mijl op te gaen, sijnde seer stercq, waer na toe den Coninck in tijt van oorlogh de vlucht neemt. Hier houden de grootste papen vant land haer residentie, daer is altijt voor drie jaren victalie in, daer mede haer ettelijcke duijsent mannen kennen geneeren. Is genaemt Namman SangsiangGa naar voetnoot3); alwaer tot den 2 a 3en September, dat den Tartar vertrocken was, bleven. Int laetste van November vroort soo hard dat de rivier een mijl vande stadt gelegen, soo hart toegevrooren was, dat de paerden met haer volle last tot 2 a 300 agter malcanderen daer over conden gaen. Int begin van December den veltoverste aansiende de groote koude ende armoede die wij leeden, diende het den Coninck aan, waer op hem belastte dat hij eenige vellen aan ons soude geven, die int blijven van 't schip aen 't eijland gespoelt, bij haer geberght, gedrooght ende hier met haer vaertuijgen gebracht waren, doch meest verrotGa naar voetnoot4) ende opgegetenGa naar voetnoot5), met last dat wij die souden vercoopen om voor de coude soo veel mogelijck was, daermede te versien; vonden doen met malcanderen goet, alsoo de slaepbasen ons dagelijcx quelden met hout halen, dat soo heen en weer wel drie mijlen over t geberghte ver was, 't welcq door de bittere koude ende ongewoonte ons seer droeffrigh ende moeijelijck viel, met 2 a 3 samen huiskens te coopen, siende naest Godt geen uijtcomst te verwachten ende soo te beter te leven, liever willende wat koude lijden, dan altijt van dese heijdense natieGa naar voetnoot6) gequelt te sijn; leijden de man 3 a 4 taijlen silver bij malcanderen, ende alsoo huijskens van 8 a 9 taijl ofte 28 a 30 gl. cochten; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van 't overschot staken ons een weijnigh inde cleeren ende brachten alsoo den winter daer mede door. In Maert quam den Tarter weder, als vooren verhaelt hebben; wijGa naar margenoot+ worden belast niet uijt onse huijsen te gaen; den dagh wanneer den Tarter vertrock gelietGa naar voetnoot1) den opperstuijrman Hendrick Janse van Amsterdam ende Hendrick Janse Bos van Haerlem, bosschieter, dat sij om branthout verlegen waren; gingen naer 't bos, alwaer sij aande cant daer den Tarter voorbij most passeeren, gingen leggen; den Tarterse gesant verbij comende, die met ettelijcke hondert ruijters ende soldaten geleijt wort, braken door de selve ende vattent paert vanden opperste gesant bijde kop; de Coreese clederen uijtgeschut hebbende, stonden (vermits deselve daer onder aen hadden) op haer Hollants voorden Tarter gecleet; veroorsaeckte terstont sulcken confusie, dattet alles in roere was; den Tarter vraeghden haer wat sij voor volcq waren, dog conden malcanderen niet verstaen; belasten datmen den stuijrman mede soude nemen ter plaetse daer hij dien nacht soude logieren; vraeghden aan den geene die hem uijt convoijeerdeGa naar margenoot+ offer geen tolcq en was die den stuijrman verstaen conde, waer op den meergem: Weltevree door last des Conincx terstont most volgen; wij worden oocq alt samen uijt onse buijrt int Conincx hoff gehaelt; voor de rijcx raden gecomen zijnde, die ons vraeghden of wij daer niet van wisten; daer op wij tot antwoort gaven, dat sulcx buijten onse kennisse was geschiet; evenwel leijde ons een straffe toe, om dat wij van haer uijtgaen niet hadden gewaerschout, yder 50 slagen opde billen; van al 't geseijde den Coninck telckens wiert rapport gedaen, wilde inde 50 slagen niet consenteeren, seggende dat wij door storm ende niet om te rooven ofte stelen op sijn lant gecomen waren, belasten dat sij ons naer huijs souden senden ende aldaer te blijven tot nader ordre. Den stuijrman met den voorn: Weltevree bijden Tarter gecomen ende van alles ondervraecht sijnde, is de saeck bijden Coninck ende Raden soo besteecken dat den Tartersen gesant voor een somma gelts hem liet om coopen, dat de sake aanden groote Cham niet soude openbaren, sorgende dat 't geschut datse op hadden laten duijcken en de goederen souden moeten op brengen; sonden de twee maets weder na de stadt, die terstont inde gevanckenis geworpen zijn alwaer zij na eenigen tijt zijn comen te overlijden, te weten den stuijrman ende bosschieter; wij hebben noijt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seeker kunnen vernemen ofse haer eijgen doot gestorven dan van haer om hals gebracht sijn, alsoo geduijrende de gevanckenis bij haer noijt hebben mogen comen ende verboden wasGa naar voetnoot1). In Junij stont den Tarter weder op zijn comste, worden 't samen bij den veltoverste geroepen, die ons door den voorn: Weltevree van wegen den Coninck aenseijde onder schijn datter op 't Quelpaerts eijland weder een schip was gebleven, den gemte Weltevree door sijn ouderdom onbequaem was, daer nae toe te gaen; datter drie van ons die de spraeck best conde, derwaerts mosten, om te vernemen wattet voor een schip was, soo dat 2 a 3 dagen daer nae een adsistent, den schieman ende een matroosGa naar voetnoot2) derwaerts vertrocken met een sergiant tot haer geleijder. In Augustij cregen tijdinge van de twee gevangens haer overlijden ende quam den Tarter wederom; wij worden in onse huijsen wel bewaert ende op lijffstraffe verboden daer uijt te gaen voor en aleer den Tarter 2 a 3 dagen vertrocken was; daegs voorde comste vanden Tarter cregen eenen brief behendicht met een post vande voorseijde drie maets, waer uijt verstonden datse op den uijterste Z: houck van 't land in een vastigheijt waren, ende aldaer seer scherp bewaert worden; tot dien eijnde daer gesonden waren, dat bij aldien den Tartaersen Cham sulcx was ontdect geworden ende ons had comen op te eijsschen dat haer gouverneur alsdan soude schrijven dat sij na 't eijland vertrocken ende onderwegen gebleven waren, om haer alsoo te verduijsteren ende in haer lant te houdenGa naar voetnoot3). In 't laetse van 't jaer quam den Tarter over 't ijs weder om sijnGa naar margenoot+ tribuijt; den Coninck het ons als vooren inde huijsen wel bewaren. Ga naar margenoot+ Int begin van 't jaer, alsoo den Tarter daer nu twee mael geweest ende na ons niet vernomen hadden, drongen eenige Rijcxraden ende andere grooten die ons sat waren, hart bij den Coninck aan, om ons van cant te helpen, waer over onder de grooten drie dagen raet wiert | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gehouden; alsoo den Coninck, des Conincx broeder, veltoverste ende andere grooten (ons toegedaen) seer tegen waren; den veltoverste seijde dattet beter was, eerse ons soude om hals brengen, datse een van ons tegen twee van haer met gelijck geweer soude setten, ende soo lange laten vechten tot dat wij doot waren, dat daermede den Coninck de naem van zijn ondersaten niet soude hebben dat het vreemt volcq openbaerlijck had om 't leven laten brengen, twelcq ons van goede luijden wiert secretelijck geseijt; geduijrende de vergadering was ons belast inde huijsen te blijven; wij niet wetende wat ons nakende was verhaelde sulcx tegens voorn. Weltevree, die simpelijck tegens ons seijde: kent gijlieden nog drie dagen leven, gij sult wel langer leven; des Conincx broeder die als hooft vande vergadering was, wanneer daer nae toe ging ende weder van daen quam, onse buert moste voorbij passeeren, namen hem waer, vielen op 't aengesicht voor hem neder, waer over ons ten hooghsten beclaeghde ende den Coninck zulxs aendienende, hebben alsoo door den Coninck ende sijn broeder tegen het woelen van veele ons leven behouden, wierden bij den Coninck, op 't aendringen van onse wangunstige, dog tot geluck der te recht gecomene, soo sij voor gaven dat wij weder bijden Tarter mochten loopen ende daer meer swarigheijt uijt conden ontstaen, in de provintie ThielladoGa naar voetnoot1) gebannen, alwaer ons den Coninck uijt sijn eijgen incomst 50 ℔ rijs smaents toe leijde. Int begin van Maert zijn wij uijt des Conincx stad te paert vertrocken, bijden veelmaelgene Weltevree ende andere bekende tot aende rivier een mijltje buijten de stadt uijtgeleij gedaen. Wij in de schou gegaen sijnde, vertrock geseijde Weltevree wederom naede stadt, zijnde 't laetste dat wij hem gesien ofte seekere tijding van gehoort hebben; wij reijsden den wech tot inde stadt Jeham die opgereijst waren, passerende de selve steden, worden van stad tot stad van eeten en paarden op slants costen versien, gelijck opde boven reijs oocq geschiet was; eijndelijck in de stadt Jeam gecomen sijnde ende aldaer vernacht hebbende, sijn smorgens van daer weder vertrocken, ende quamen smiddaghs in een groote stadt met een fort, genaemt Duijtsiang ofte Thella PenigGa naar voetnoot2) alwaer de peingseGa naar voetnoot3) dat is de eerste naest den stadthouder ende overste over de militie van die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
provintie sijn residentie hout; wij wierden nevens des Conincx brieven bijden sergiant die ons geconvoijeert hadde aanden overste overgelevert; den sergiant wiert terstont belast om de drie maets 't verleden jaer uijt des Conincx stadt gesonden te halen ende bij ons te brengen, waren in een schans daer den vice admirael woont ontrent 12 mijl van daer gelegen; gaven ons terstont een lants huijs daer wijGa naar margenoot+ met malcanderen woonde, drie dagen daer nae quamen de drie maets mede bij ons, waren doen nog 33 man sterck. In April cregen nog eenige vellen die soo lange op 't eijland gelegen hadde, sijnde van weijnig importantie alsoose niet waerdig en waren om na des Conincx stadt gevoert te worden, maer dese plaets niet boven de 18 mijl van 't eijland ende dicht aende zeecant gelegen, conde gevoegelijck daer gebrocht worden, met welcke vellen wij ons wederom een weijnig in de cleeden staaken ende 't gene in ons nieuwe logiement van nooden hadden versagen; den gouverneur belaste dat wij tweemael smaents 't gras vande marct ofte pleijn voort slants ofte raethuijs mosten uijt plucken ende schoon houden. Ga naar margenoot+Int begin van 'tjaar wiert den gouverneur ofte overste over eenige fouten die in slants dienst begaen hadde uijt des Conincx last opgehaelt, stont groot perijckel van sijn leven, was vande gemeene man seer bemint, wiert door groote voorspraeck ende door dien van groote afcomste was, vanden Coninck gepardonneert ende daer nae | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in hooger bedieninge gestelt, zijnde een seer goet man soo voor ons als de inwoonders. In Februarij cregen eenen nieuwen gouverneur, maer niet als den voorgaende, stelde ons dickwils aanden arbeijt; den ouden die ons vrij branthout gegeven hadde, namt ons ten eersten afGa naar voetnoot1), mosten 't selver soo heen als weer wel drie mijl over 't geberchte halen, twelc seer droevigh viel, dog wierden daer haest van verlost alsoo in September aan een hartvancq quam te overlijden, waer over wij en sijn eijgen volcq om sijn straffe regeringe seer blijde waren. In November quammer van 't hof een nieuwe gouverneur die hem int minste met ons niet en bemoeijde; als wij hem om cleederen ofte yets anders aanspracken gaf tot antwoort dat vanden Coninck geen ander last hadde, dan 't rantsoen van rijs te geven, onse vordere behoeftigheden met 't een of 't ander middel moste soecken; alsoo onse cleederen door 't continueel hout halen waren versleten, den couden winter op handen quam, wij siende dat dese luijden seer nieuwschierig ende om wat vreemts te hooren seer genegen waren, 't beedelen aldaer geen schande is, ons den noot daer toe dwingende, vonden goet met het selve ambacht ons te behelpen, om daer door ende 't overschietende rantsoen ons voor de coude ende van andere nootwendigheden te versien, alsoo wij dickmaels om een hant vol sout tot de rijs te eeten, wel een half mijl souden gelopen hebben, al 't welcq wij den gouverneur voor leijde; dat mede 't hout halen dat aande borgers vercochten, daer wij ons soo lange mede hadden beholpen, door de naecktheijt der clederen, ons meeste mael met rijs en sout met een dronck water daertoe, seer droevig ende swaer viel, ons wilde verloff geven voor 3 a 4 dagen bij buerte ons fortuijn bijde boeren ende inde cloosters (die daer veel sijn) bijde papen te soecken, ende daer medeGa naar margenoot+ den winter door te brengen, 't welcq hij ons toestont, soo dat door dat middel wederom een weijnigh inde clederen geraeckte, ende de winter over quamen. Int begin van 't jaer wiert den gouverneur op ontboden, ende eenGa naar margenoot+ ander in sijn plaets gestelt; dese nieuwe wilde 't uijtgaen weder beletten ende ons jaerlijcx drie stucken lindeGa naar voetnoot2) (zijnde ontrent 9 gl) geven, daer wij dagelijcx voor soude arbeijden, dog alsoo wij meer aan de clederen soude versleten hebben, behalven 'tgeen van toespijs, hout ende andersints van nooden hadden, het een slecht jaer van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
graenen, alle dingen zeer costelijck ende duijr was, sloegen zulcx zeer beleefdelijck af, versouckende dat ons bij beurte voor 15 a 20 dagen wilde verloff geven, twelcq ons toestont, te meer om dat een heete zieckte onder ons ontsteeken was, waervan zij een groote af keer hebben, belastende dat die thuijs bleven, wel op de siecken soude passen ende dat wij ons wel soude wachten in of ontrent de Conincx stadtGa naar voetnoot1) en de Japanse logieGa naar voetnoot2) te comen; 't gras uijtplucken ende somtijts wat te arbeijden, wel moste waernemen. Ga naar margenoot+ In April is den Coninck comen te overlijdenGa naar voetnoot3), ende met consentGa naar margenoot+ vanden Tarter sijn soon tot Coninck in des vaders plaets gecroont; wij continueerde met ons voorgaende behulp, sochten doen ons meeste fortuijn bijde papen alsoo se goet armsGa naar voetnoot4) sijn, ende ons seer toegedaen waren, voornamentlijck als wij haer den ommegang van onse en andere natie verhaelde, sijnde daer seer begeerig nae om te hooren hoe het in andere landen toe gaet. Indient ons niet verdrooten hadde, soude wel heele nachten daer nae geluijstert hebben. Int begin van 't eerste jaer wiert den gouverneur verlost ende terstont een ander in zijn plaets gestelt; den nieuwen was ons seer toegedaen ende seijde dickmaels soo 't in sijn wil ofte macht stont, dat hij ons weder na ons lant, ouders en vrunden soude senden, gaf ons de vrijheijt ende last, die bijden afgaende gehadt hadde; dit ende het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
navolgende jaer, was het heel slecht van granen ende ander gewas, door diender geen regen quam, maer Ao 1662 tot dat het nieuwe gewas uijt quam nog slimmer, soo datter veel duijsenden van honger vergingen; conden de wegen qualijck gebruijcken vande struijckroovers; daer wiert door last vanden Coninck op alle wegen stercke wacht gehouden voorden reijsenden man, als mede om de dooden die van honger langs de wegen storven te begraven, gelijck mede om moorden ende rooven voor te comen, alsoo zulcx dagelijcx gedaen wiert; daer wierden verscheijde steden en dorpen geplondert, de Conincx packhuijsenGa naar voetnoot1) opengebrooken ende de granen daer uijt gehaelt sonder de misdadigers te becomen door dien meest vande grooten haer slaven gedaen wiert; de gemene en arme luijden die int leven bleven was haer meeste spijse akersGa naar voetnoot2), bast van vuijre boomen ende wilde groente. Sullen nu een weijnigh van de gelegentheijt van 't lant ende ommegangh des volcx verhalenGa naar voetnoot3). Ga naar margenoot+ Dit lant bij ons Coree ende bij haer Tiocen CockGa naar voetnoot4) genaemt is gelegen tussen de 34½ ende 44 graden; in de lanckte, Z. en N. ontrent 140 a 150 mijl; in de breete O. en W. ongevaerlijck 70 a 75 mijl; wort | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij haer inde caert geleijt als een caerte bladtGa naar voetnoot1), heeft veel uijt stekende hoecken. Is verdeelt in 8 provintieGa naar voetnoot2) ende 360 steden, behalve de schansen op 't geberghte ende vastigheden aanden zee cant; Is seer periculeus voor de onbekende, om aan te doen, door de meenighte van clippen ende droogten. Is mede seer volckrijck ende can bij goede jaren sijn selffs van alles versien, door de menighte van rijs, granen ende kattoen, datter om de Zuijt wast, daermede sij haer connen behelpen. Heeft aande Z.O. zijde Japan; opt nauwste wijt, - dat is van de stadt Pousaen tot OsaccaGa naar voetnoot3) - ontrent 25 a 26 mijl; tussenbeijgde leijt 't eijland 't Suissima of bij haer TymatteGa naar voetnoot4) genaemt; dit heeft nae haer seggen die van Coree eerst toebehoort, is inden oorlogh bij accoort aande Japanders gecomen, daer voor die van Coree t Quelpaerts Eijland weder hebben gecregen. Aande West zijde streckt de cust van China ofte bocht van Nanckin; comt aan 't noort eijnde met een grooten hoogen berghGa naar voetnoot5) aan een vande noordelijckste provintien van China vast, soude anders voor een eijlant gereekent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
worden, door dien aande N.O. zijde niet dan een openbare zee is, daer jaerlijcx verscheijde walvissen met harpoens van ons als andere natie int lijff gevonden werden; daer wort mede in de maenden December, Januarij, Februarij ende Maert groote quantitijt van haringhGa naar voetnoot1) gevangen, die inde twee eerste maenden d'hollantse gelijck zijn, ende inde twee andere maenden cleijnder ofte gelijck d'pan haring in ons lant, soodat nootsaeckelijck een doortocht tussen Coree en Japan nae 't Waeijgat moet zijn, gelijck wij dickmaels gevraecht hebben aande Coreese stuijrluijden die opd'N. oostelijcke quartieren varen, offer om de N.O. nog eenige land was; seijde niet dan een openbare zee te zijnGa naar voetnoot2); die van Coree na China reijsen nement int nauste van d'bocht te water, alsoo te lande den bergh des winters door de coude, ende des somers door 't ongedierte seer gevaerlijck te passeeren is; kennen swinters door dien de riviers dan toe vriesen gemackelijck over 't ijs comen, alsoo 't daer soo hart vriest ende sneeuwt, gelijck ons volcq Ao 1662 inde cloosters die in 't geberghte leggen, hebben gesien dat huijsen en boomen waren onder gesneeuwt datse gaten onder d'sneeuw mosten maken om van 't een huijs in 't ander te comen; om boven en om laegh te geraken, binden cleijne planckjes onder haer voeten, daer sij mede op ende nederwaerts weten te rijden, om in de sneeuw niet te sincken; derhalven moeten de menschen haer in dese quartieren met garst, geerst, ende diergelijeke granen behel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pen alsoo daar door de coude geen rijs ende cattoen wassen can ende meest vande zuijdelijcke quartieren moet toegebracht worden; sooGa naar margenoot+ is den gemeenen man haer eeten ende cledinge zeer slecht ende meest in hennippe, linde ende vellen gecleet gaen; in dese quartieren valt den meesten wortel niseGa naar voetnoot1) die aanden Tarter voor tribuijt opgebracht ende aande Chineese en Japanders verhandelt wort. Wat belangt de authoriteijt vanden Coninck, is daer souveraijnGa naar voetnoot2), hoe wel onder den Tarter staet; regeert 't land nae sijn believen, sonder sijn Rijcxraden ergens in te gehoorsamen; men heefter geen particuliere heeren ofte eijgenaers van steden, eijlanden ofte dorpen, de grooten trecken haer incomste uijt haer landerijen en slaven, alsoo wij gesien hebben grooten die 2 a 3000 slaven hebben, ooc mede van eenige eijlanden ofte heerlijckheden die haer vanden Coninck gegeven worden, maer soodra zij comen te overlijden, weder aanden Coninck vervallen. Wat de melitie vande ruijters ende soldaten belanght: Inde Conincx stadt sijn ettelijcke duijsenden die vanden Coninck gegagieert worden ende int hoff de wacht houden, als den Coninck uijtrijt medegaen; d' vrijluijden moeten alle 7 jaren inde Conincx stadt d' wacht houden, alsoo elcke provintie sijn soldaten een jaer moet waernemen, ende soo bij buerte omgaet; elcke provintie heeft sijn velt overste, die heeft weder 3 a 4 cornels onder hem, elcke stadts jurisdictie sijn capiteijn die onder de voorsz. cornels verdeelt sijn; elcq quartier vande stadts jurisdictie sijn sergiant, elck dorp sijn corporael ende yder 10 man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een hooft; yder moet de namen van zijn volcq altijt op schrift hebben ende jaerlijcx aan zijn meerder opgeven, zoo dat den Coninck altijt can weten hoe veel ruijters en soldaten heeft in sijn landt, die in tijt van noot int geweer moeten comen; de ruijters haer geweer is een harnas met een storm hoet, houwer, pijl en boogh met een vlegel gelijck als in 't vaderlant 't coorn mede gedorst wort, aen 't eijnde met corte ijser pennen; de soldaten sommige met harnas ende storm hoeden van ysere plaetjes ende oocq van hoorn gemaect, hebben musquettenGa naar eind1), houwers en corte piecks; d'officieren pijl en boogh; elck soldaet moet altijt op zijn eijgen costen 50 schooten cruijt ende soo veel cogels hebbenGa naar eind2); elcke stadt moet uijt sijn Cloosters onder haer sorterende bij buerteGa naar eind3) de schansen en vastigheden op 't geberghte op haer eijgen costen te bewaren ende onderhouden; dese worden in tijt van noot mede voor soldaten gebruijctGa naar eind4), hebben mede houwers, pijl en boogh, houdense mede voorde beste soldaten, sijnde onder opperhooffden vande papen bescheijden, diese mede op schrift heeft, soo dat den Coninck altijt weet hoe veel vrijluijden, 't sij soldaten, oppassers ofte arbeijtsluijden, ende papen in sijn dienst ofte lant sijn. Die tot sijn ouderdom van 60 jaren gecomen zijn, worden van haren dienst ontslagen ende moeten haere kinderen wederom inden selven dienst treden; alle edeluijden die in Conincx dienst niet en zijn of geweest hebben, gelijck ooc alle slaven, hebben niet anders dan des Conincx ofte slants gerechtigheijt op te brengen, 't welcq meer als d'helft van 't volcq is, door dien een vrijman bij een slavin ofte een vrije vrouw bij een slaeff een ofte meer kinderen crijgende, wordenGa naar margenoot+ al voor slaven gehouden; slaven met malcanderen kinderen krijgende gaet d' meesterGa naar eind5) daer mede door. Ider stad moet ter zee een oorloghs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
joncq onder houden met zijn volcq, ammonitie ende vordere toebehooren; dese joncken sijn gemaect met twee overloopen, op hebbende 20 a 24 riemen, aen elcken riem 5 a 6 man; gemant met 2 a 300 man, soo soldaten als roeijers; gemonteert met ettelijcke stuckjes ende meenighte van vuijrwercken; elcke provintie heeft sijn admirael die deselve alle jaer drilt ende visiteeren; ooc bij den Admirael generael van gelijcken gedaen wort; indien bij de admiraels ofte capitains eenige de minste fout ofte misslagh begaen is, worden naer gelegentheijt van saken 't sij deportement, bannissement ofte de doot gestraft, gelijck wij ano 1666 aan onsen admirael gesien hebbenGa naar eind1). Soo veel d'rijcxraden, hooge ende lage officieren aangaet, de rijcxraden sijn soo veel als raden des Conincx, comen dagelijcx int hoff ende alle voorvallende saken den Coninck aendienenGa naar eind2); zij vermogen den Coninck in gene saken te constringeren, maer alleen met raet en daet te adsisteeren; dit sijn d'grootste naest den Coninck in aensien, continueeren, indien daer niet op te seggen valt, haer leven langh ofte tot den ouderdom van 80 jaren, gelijck oocq doen alle andere officieren aan 't hoff dependeerende ofte tot datse tot hooger staet geraken; alle stadt houders worden alle jaren, ende vordere soo hooge als lage officieren, alle drie jaer verwisselt; de meeste worden, om eenige fout die sij comen te begaen, binnen haer tijt gelicht, alsoo selden haer tijt volcomentlijck comen uijt te dienen; den Coninck heeft altijt overal sijn verspiedersGa naar eind3) om van alles goede informatie van d'regeringh te nemen, soodat d'officieren dickmaels met d'doot ofte een eeuwigh bannissement besueren moeten. Wat d'incomsten des Conincx, heeren, steden ende dorpen belangt, den Coninck treckt sijn incomste van 't gene de aerde ende zee voortbrengt; heeft in alle steden ende dorpen zijn packhuijsen, om 't gewas ofte zijn incomste in te doen, die jaerlijcx aande gemeene man op intrest tot 10 pr cto wort uijtgegeven ende soo drae het gewas vant velt comt, voor alles moet betaelt worden; de heeren leven als vooren | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van haer eijgen; die in Conincx dienst zijn, van 't rantsoen dat den Coninck haer toeleijt; de steden ontfangen haer incomste vande erven daer de huijsen soo inde steden als ten platte landen opgebout zijn, yder naer zijn groote, waer voor de gouverneurs, Conincx dienaers ende de oncosten vande stadt onderhouden ende betaelt wort; de vrijluijden die geen soldaten en zijn moeten int jaer 3 maenden int lants dienst daertoe hij geordonneert wort oppassen ende arbeijden, behalven alle cleijnigheden die tot onderhout van 't lant van nooden is; de ruijters en soldaten inde steden en dorpen moeten jaerlijcx 3 stucken linden ofte f 9:10:7 opbrengen tot onderhout van de gegageerde ruijters en soldaten in des Conincx stadt; van schattinge ofte accijsen op yets te stellen, is bij haer niet gebruijckelijck. Ga naar margenoot+ Wat d'swaerste crimen ende straffen daer toe sijn aangaet, die hem tegen den Coninck stelt ofte uijt 't rijck souckt te stooten, worden met hare geheel geslacht uijtgeroeijt; hare huijsen worden tot den gront toe afgebrooken, daer vermach niemand een bequaem huijs weder op te setten, ende alle hare goederen ende slaven geconfisqueert te proffijte van 't lant ofte aan andere wegh geschoncken; eenige sententie die bijden Coninck gevelt ende bij imand tegengesprooken wort, deselve worden mede seer swaerlijck metter doot gestraft, gelijck bij onsen tijt is geschiet des Conincx broeders vrouw, die vermaert was met d'naelde wel te connen om gaen; liet den Coninck haer voor zich een rock maken, sij eenigen haet opden Coninck hebbende, naeijde daer eenige toverije in, soo dat wanneer den Coninck den rock aen hadde, noijt conde rusten, den Coninck deselve latende los tornen ende visiteren, vont tselve daerin, waerover hij de voorsz. vrouw liet in een camer setten, waer van de vloer van copere platen gemaect was, ende vuijr daeronder stooken, totdat sij doot was; een van hare vrunden sijnde doen ter tijt een stadthouder van grooten afcomste en ten hove in grooten aensien, schreeff aanden Coninck datmen een vrouw ende te meer gelijck sij was, wel een andere straffe conde opgeleijt hebben, een vrouw meer als een man behoorde te verschoonen; waer over hem den Coninck liet ophalen; naer dat op eenen dagh 120 slagen op d'scheenen gecregen hadde, 't hooft liet afslaen ende alle sijne goederen ende slaven geconfisqueert. Dese en naervolgende crimen worden aen 't geslachtGa naar voetnoot1) niet gestraft. Een vrouw die haer man om hals brenght, wort aan een wegh daar veel volcx passeert, tot de schouders inde aerde gedolven, met een houte saeg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daerbij, ende moeten alle, uijtgesondert edelluijden, die daar voorbij passeeren een treck int hooft haalen, tot dat sij doot is; in ofte onder wat stadt sulcx geschiet is, deselve stadt eenige jaren van zijn recht en eijgen gouverneur versteeken, worden van een ander stadts gouverneur ofte slecht edelman geregeert; deselve straffe sijn mede onderworpen wanneer d'gemeene man over haer gouverneur clagen ende ten hooff ongelijck crijgen; een man die zijn vrouw om 't leven brengt ende weet te bewijsen daertoe eenige redenen gehad te hebben, 't sij door overspel ofte andersints, wort daer over niet aengesprooken, ten sij het een slavin is, moet dan deselve haer Meester drie dubbelt betalen; slaven die haer Meester om hals brengen worden met groote tormenten gedoot; een heer magh sijn slaeff om een cleijne reden 't leven benemen. Moorders worden op d'selve maniere, nadat sij verscheide malen onder d'voeten geslagen sijn, gelijck sij de moort gedaen hebben, gestraft; dootslagers straffense aldus: den overleden wassen zij met asijn, vuijl en stinckent water 't geheele lichaem, 't welck sij den misdadiger door een trechter inde keel gieten, soo lange 't lijff vol is, ende slaen dan met stocken opden buijck tot dat hij barst; ende hoewel opde diverije groote straffe staet, soo wort deselve hierGa naar margenoot+ veel gepleeght, worden allenxkens onder de voeten geslagen tot dat sij doot sijn; die met een getrouwde vrouw overspel doet of d'selve vervoert, worden beijde tot spot somtijts heel naect ofte een dun enckel broeckje aan, 't aengesicht met calck gesmeert, door yder oor een pijl, met een trommeltje opden rugh gebonden, daer op slaende ende roepende dit sijn overspeelders, door de stadt geleijt en yder met 50 a 60 slagen op d'billen gestraft; die de incomste vanden Coninck off 't landt niet op en brengt worden 2 a 3 mael 's maents voorde scheenen geslagen, tot dat hij 't opbrengt, ofte van cant is; compt hij te overlijden, moeten de vrunden het opbrengen, soodat den Coninck ofte 't land van haer incomste noijt en mist; de gemeene straffe geschiet op d'naecte billen ofte op de kuijten, ende wort bij haer voor geen schande gereekent, door dien om een woort spreekens licht daer toe connen geraaken; de gemene gouverneurs vermogen sonder licentie van haren stadthouder niemand ter doot verwijsen ende crimen 't landt rakende niemand sonder kennisse van den Coninck; 't slaen opde scheenen geschiet aldus, sitten op een stoeltje de beenen bij malcanderen gebonden, daer wort ontrent een hand breet boven d' voeten ende onder de knien 2 streepies gehaelt, alwaer sij tussen beijden worden geslagen, met houtjes een arm lanck achter ront, voor twee vinger breet, ende een Rijxdaalder dick van eijcken off van essen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hout gemaect, dog teffens niet meer als 30 slagen; 3 a 4 uijren geleden mogen als dan wel weder met d'Justitie voortgaen, totdat se volbracht is; die zij ten eersten willen doot hebben, die worden met stocken 3 a 4 voeten lanck ende een arm dick dicht onder de knien geslagen; onder de voeten te slaen geschiet aldus; sittende op d' aerde worden de groote thoonen bij malcanderen gebonden ende bij een hout opgehaelt die tussen haer dijen staet; met ronde stocken een arm dicq ende 3 a 4 voeten lanc onder d'ballen van de voeten soo veel slagen als den rechter belieft; op dese maniere peijnigen sij mede alle misdadigers; op d'billen te slaen wort aldus gedaen, strijcken de broecken aff ende leggen se vlacq op d'aerde neer ofte op een banckje gebonden, de vrouwen om schaemts halven laten een enckel broeckje aanhouden, dog om wel te treffen, makent selve eerst nat, met stocken van 4 a 5 voeten lanck, boven ront onder een hand breet ende een pinck dick, 100 sulcke slagen teffens wort naest de doot gereekent; slaen ooc met teentjens een duijm ende een vinger dick die voor de kuijten geslagen worden, staenGa naar voetnoot1) op een banckje de mans ende vrouwen met diergelijcke teentjes 2 a 3 voeten lancq als 't verhaelde slaen geschiet met sulcken geschreeuw van de omstaende rackers dat 't selve somtijts meer schrick als 't slaen aenjaeght; de kinderen worden met cleijne [teentjes] op de kuijten gestraft; daer sijn nog meer andere straffen, dog hier te lange om te verhalenGa naar voetnoot2). Ga naar margenoot+ Wat haer godtsdienstGa naar voetnoot3), tempels, papen ende secten belanght, de gemene man doen voor haer afgoden wel eenige superstitie, maer achten haer overheijt meerder dan d'afgoden; d'grooten ofte edele weten daer gants niet van, om haer afgoden eenige eer te bewijsen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achten haer selven meer dan deselve te wesen; soo wanneer imand 't sij groot ofte cleijn comt te overlijden, wordt bij de papen eenige gebeden ende offerhanden voorden overleden gedaen, alwaer dan haer vrunden ende bekenden mede comen; 't gebeurt somtijts bij aflijffigheijt van een heer ofte geleerde paep, dat hare vrunden ende bekenden wel 30 a 40 mijl comen rijsen, om d'offerhande bij te zijn, tot eer ende gedachtenisse vanden overleden; alle feestdagen comen sommige gemeene burgers ende boeren voor de afgoden haer reverentie doen ende steeken een ruijckent houtje in een potje met vuir dat voorde beelden staet tot teeken van brant offeren, ende nadat haer reverentie weder gedaen hebben, gaen sonder yets meer te doen wech; houden dat voor haren afgodt dienst, seggen die wel doet hier naemaels wel geschieden sal, en die quaet doet, daervoor straffe sal ontfangen; van predicken ofte leeringe is haer onbekent,ofte maelcanderen eenige onderrichtinge in haer gelooff te doen; disputeeren daer noijt over, door dien sij al een gelooff hebben, door 't heele land, ende de afgoden al eene eer bewijsen; des daeghs twee mael offert ende bidt een paep voorde beelden; alle feestdagen met 't geheele cloosters volcq met cloppen op d'beckens, trommels ende andere instrumenten. d'Cloosters ende tempels die seer veel sijn, leggen al int beste geberghte, yder onder zijn stadts jurisdictie bescheijden; daer sijn cloosters daer wel 5 a 600 papen in sijn, ende steden daer wel 3 a 4000 onder bescheijden sijn; woonen al 10, 20 a 30 bij malcanderen in een huijs, somtijts min en meerder. In yder huijs heeft de outste 't commando. Indien eenige comen te misdoen, mogen deselve met 20 a 30 slagen opde billen straffen, maer soo de misdaet groot is, leveren hem aanden gouverneur vande stad daer sij onder staen over; papen sijnder geen gebreck, was de leer maer goet, alsoo yder die wil een paep can worden ende weder uijt scheijden als 't hem belieft; de papen sijn bij haer weijnigh geacht ende worden niet meer als lants slaven gereekent door de groote tribuijt die zij opbrengen ende 't wercq dat sij voor 't lant doen moeten; d'opper papen sijn wel in achtinge, dat meest om haer geleertheijt comt, worden onder d'geleerde van 't lant gereekent; dese worden Conincx papen genaemt, voeren een lants zegel ende doen justitie als de gemeene gouverneurs wanneer sij d'cloosters gaen visiteren; rijden te paert, ende worden groote eere bewesen; alle papen mogen niet eten dat leven ontfangen heeft, ofte van comen can; sijn 't hair ende baert cael geschooren; mogen bij geen vrouwen converseeren; diegene die dese geboden overtreet worden met 70 a 80 slagen opde billen gestraft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende uijt 't clooster gebannen; soodrae haer 't hair wort afgeschooren worden se op haer eenen arm gemerctGa naar voetnoot1), soo dat men altijt can sien dattet een paep is geweest; de gemeene papen moeten haer costen met arbeijden, coophandel ende bedelen bescharenGa naar voetnoot2); houden altijt jongens, doen alle neerstigheijt om d'selve wel te leeren lesen en schrijven; als d'selve geschooren zijn, houdense voor haer dienaers;Ga naar margenoot+ al wat sij winnen ofte bescharen is voor hare Meester tot dat hijse vrij geeft; bij overlijden vande papen sijn deselve hare erffgenamen ende moeten rouw over haer dragen, twelc de vrij gegevene mede moeten doen, tot danckbaerheijt dat hij haer gelijck een vader zijn kint opgebracht heeft ende onderwesen; daer is nog een ander soorte die de papen gelijck zijn, soo int dienen der beelden ende eeten der spijse, dese sijn niet geschooren ende mogen trouwenGa naar voetnoot3). d'Cloosters ende tempels worden vande grooten ende gemeene man gebout, yder geeft daer toe nae sijn vermogen; de papen doen den arbeijt voor de cost ende weijnigh salaris die haer vande paep, die vande gouverneur vande stadt daer 't clooster ofte tempel onder sorteert over 't bewint gestelt is, gegeven wort; sij seggen mede dat inde oude tijden de spraeck al eens was, ende door 't bouwen van een toorn daer mede sij inden hemel wilden climmen, door de gantsche werelt verandert is; den adel om haer vermaeck met hoeren en ander geselschap te nemen, gaen dickmaels inde cloosters, alsoo d'selve seer plaisierigh int geberghte ende 't geboomte leggen, ende voorde beste huijsen van 't land gerekent worden, soo dat d'selve meer voor bordeelen en brashuijsen als tempels mogen gerekent worden, wel te verstaen d'gemeene Cloosters, alsoo de papen mede seer tot de vochtigheijt genegen sijnGa naar voetnoot4); daer plegen bij ons inde Conincx stadt, twee bagijnen cloosters te wesen, een van adele en een van gemeene vrouwen, waren mede 't hair kael afgeschooren, aten ende deden d'beel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den gelijcke dienst als de papen, worden vanden Coninck ende grooten onderhouden, zijn over 4 a 5 jaren bij den jegenwoordigen Coninck afgeschaft ende verloff gegeven om te trouwenGa naar voetnoot1). Wat haer huijsen ende huijsraet aangaet, onder de grooten sijn veel fatsoenlijcke maer onder den gemene man slechte huijsen, door dien yder na sijn sin niet magh timmeren; niemand vermagh sijn huijs met pannen decken sonder consent vanden gouverneur soo datse meest met korck, riet ofte stroo gedeckt sijn, staen al tsamen met een muijr ofte pagger van malcanderen gescheijden; d'huijsen staen op houte pilaren, d'muijren worden onder van steen gemaeckt ende boven worden houtjes cruijs wijs over malcanderen gebonden van buijten en van binnen met cleij en sant effen gestreeken en van binnen met wit papier geplackt; d'vloeren vande camers zijn onder gelijck een oven, daer sij inde winter dagelijcx onder stooken ende geduijrigh warmGa naar voetnoot2) zijn, soo datse beter keggels als camers gelijck zijn; d'vloer met geolijt papier beplackt; de huijsen hebben maer een verdiepingh, boven met een cleijne soldering, daer sij eenige cleijnigheden bergen cunnen; de edelluijden hebben voor haer huijsen altijt een besonder huijs daer sij haer vrunden ende bekenden onthaelen ende logieren, nemen daer oocq haer vermaeck ende doen 't gene sij te verrichten hebben, waer voor gemeenelijck een groote plaets, vijver ende thuijn is, versiert met veele bloemen ende andere rarigheden, van boomen en clippen; d'vrouwen woonen inde agterhuijsen alsoo se van niemand mogen gesien worden; de coopluijden ende traijeGa naar voetnoot3) borgers hebben gemeenlijck ter sijden haer huijs een catelGa naar voetnoot4) om haer dingen te doen en luijden van aansien te onthalen twelc gemeenlijck met tabacq en arrack geschiet; hare vrouwen mogen vrij bij ydereen comen praten ende op gast maelen gaen, dog sitten altijt bijsonder endeGa naar margenoot+ tegen de mans over; veel huijsraet wort bij haer niet gevonden, als 't gene sij dagelijcx gebruijcken; daer sijn veele tap ende vermaeck huijsen, alwaerse gaen om de hoeren te hooren en sien dansen, singen en op instrumenten spelen; des somers gebruijcken sij de bosschagie ende groene boomen daer toe, om den tijt door te brengen; van her- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bergen ofte logijs plaetse voorden reijsenden man weten niet, die bijden wegh rijst ende het avont wort, gaet maer binnen de muir van 't een of 't ander huijs sitten (als het geen edelman is), ende geeft soo veel rijs als hij eten wil, die den hospus terstont laet kooken ende met toespijs opschaffen moet; in veel dorpen gaet het met beurte bij d'huijsen om, sonder daer yets tegen te seggenGa naar voetnoot1); opden grooten wegh nade Conincx stadt leggen post ende pleijster huijsen, soo voor de groote als gemeene man om te vernachten; d'edelluijden ende die vant land reijsen, die d'andere wegen passeeren worden bij d'opperhooffden vande buerte daerse vernachten de cost ende slaep plaets bestelt. Wat haer trouwen belangt sij en mogen met haer vrunden tot int vierde lit niet trouwen en [zij] vrijen ooc niet, worden bij haer ouders ofte vrunden als sij 8, 10 a 12 ofte meer jaren out sijn aan malcanderen gegeven; de meijsjens comen meest d'ouders vanden jongman thuijs, tensij haer ouders geen soonen hebben, blijvende daer soo lange woonen, soo lange sij haer selven connen behelpen; den bruijdegom moet als hij bijde bruijt gaet eerst de stadt rondom rijden met eenige van sijn vrunden; soo de bruijt den bruijdegom thuijs comt, wort van haer ouders ende vrunden daer gebrocht, de vrunden houden dan de bruijloft met malcanderen sonder eenige sermonien meer; een man mach sijn vrouw al had hij daer verscheijde kinderen bij wegh jagen ende een ander nemen, maer de vrouw geen ander man, tensij sij bij den rechter daer van is geset; een man mach soo veel wijven houden als hij onderhouden ende den cost geven can ende in de hoerehuijsen gaen als 't hem belieft, sonder daer over aengesproocken te worden; hebben een wijff altijt in huijs dat de naeste is, ende 't huijs op hout, de andere woonen buijten in bijsondere huijsen; den adel ofte grooten hebben gemeenlijck 2 a 3 wijven binnen 't huijs, dog is altijt een als gouvernante over de huijshoudingh; ider woont gemeenlijck appart ende gaet bij degeen die 't hem belieft; dese natie achten haer vrouwen niet meer als slavinnen ende om een cleijne misdaet verstooten deselve; soo d'man d'kinderen niet wil houden, moet d'vrouw se altemael nae haer nemen, waerover dit lant soo vol menschen is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D'edele ende vrijluijden voeden hare kinderen wel op, bestellen dselve onder opsicht van Meesters om int lesen ende schrijven wel onderwesen te worden, daertoe dese natie seer genegen is, ende dat met sachticheijt ende goede maniere, haer altijt voorhoudende d'geleertheijt van voorgaende mannen ende dengene die daardoor tot grooten staet gecomen zijn; sitten meest dach en nacht en lesen; 't is te verwonderen dat sulcke jonge maets hare schriften soo connenGa naar margenoot+ uijtleggen daerin meest haer geleertheijt bestaet; in alle steden is een huijs, daer alle jaren voor de overicheijt ende dengenen die om de regeringeGa naar voetnoot1) om hals ofte van cant geraect sijn, geoffert wortGa naar voetnoot2); in dit huijs oeffent den adel haer int lesen en wort altijt van haer bewaert; daer wort alle jaer in yder provintie in 2 a 3 steden bijeencomsteGa naar voetnoot3) gehouden ende bij d'stadthouder yder in sijn provintie gecommitteerde gesonden soowel inde militie als politie om haer 't examineren; die in zijn studie voltrocken is, wort den stadthouder bekent gemaect ende nader voor hem g'examineert, soo hij denselven bequaem vint om eenige regeringe waer te nemen, schrijft 't selve aan 't hoff, daer jaerlijcx vant geheele lant een bij een comste gehouden wort, om nader door des Conincx gecommitteerden g'examineert te worden; op dese vergaderinge comen alle d'grootste van 't landt soo wel die in eenige bedieninge geweest ende tegenwoordig sijn, alsoo d'eene inde politie ende d'ander inde militie is gepromoveert, om in beijde hare promotie te crijgen, om daer sij geordonneert worden bequaem te sijn; den brief van promotie crijgen zij van den Coninck; dit promoveeren maeckt meenigh jong edelman tot een out bedelaer, door dien sij haer middelen die somtijts weijnigh sijn daer mede vernielen, door d'groote oncosten, schenckagien ende gastmalen die sij moeten doen, de ouders voor haer kinderen geven ende haer leven eijndigen sonder in eenige bedieninge te geraken; 't is haer wel als 't maer de naem hebben datse gepromoveert sijn. D'ouders houden veel van hare kinderen gelijck mede de kinderen van hare ouders doen, om dat wanneer d'ouders eenige misdaet begaen hebben ende 't selve ontlopen, moeten de kinderen daer voor instaen, gelijck mede d' | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ouders voorde kinderen moeten doen; de slaven ofte diergelijcke nemen weijnigh reguart op hare kinderen, door dien deselve soodrae eenigen arbeijt connen doen de Meesters naer haer nemen; alle kinders moeten over haer vader, overleden sijnde, drie, ende over d'moeder twee jaren rouw dragen, eeten niet anders dan d'papen, mogen geen bediening waernemen. Imand 't sij groot ofte cleijn in bedieninge sijnde ende een van sijn ouders comt te sterven, moet terstont daer uijt gaen; mogen bij geen vrouwen slapen en indien sij in die tijt kinderen comen te procureeren worden d'selve voor hoere kinderen geacht; vermogen niet te kijven noch te vechten of droncken drincken; dragen dan lange rocken van hennip linden gemaect, onder sonder soom; sonder nettjes op; om 't lijf een gorlosGa naar voetnoot1) van hennip gedraeijt, als een cabeltouw, wel een mans arm dicq, ende diergelijcke touw wat dunder om 't hooft met bamboese hoetjes op, een dicke stock ofte bamboes inde handt waeraen sij kennen off d'vader off moeder doot is, alsoo d'bamboes d'vader ende d'stock d'moeder beduijt; wassen ofGa naar margenoot+ reijnigen haer selden, soo datse eer molickenGa naar voetnoot2) als mensen gelijcken; als daar ymand comt te sterven loopen d'vrunden als dolle menschen langs de straten, huijlen en krijten, het hair uijt het hooft te plucken; sij dragen altijt sorge dat haer dooden wel begraven worden, aen bergen bij de waerseggers haer aengewesen ende daer geen water bij en comt, in dubbelde kisten ider 2 a 3 duijm dick ende van binnen vol nieuwe clederen en andere goederen, elc na zijn vermogen, gestopt; sij begraven de dooden gemeenlijck int voor ende naejaer, als d'rijs van 't velt is; soose inde somer comen te sterven, worden in huijskens van stroo gemaect die op staken staen, geleijt, ende worden als sijse begraven willen, dan weder 't huijs gehaelt ende inde kisten met haer clederen ende goet, als boven geseijt is, geleijt; dragen den dooden 's morgens met den dach wech, nadat sij des snachts te vooren wel vrolijck zijn geweest; de dragers doen niet dan dansen ende singen, de vrunden volgen 't lijck al huijllende ende krijtende; den derden dagh gaen de vrunden ende bekenden weder voor 't graft offeren ende hebben dan weder een vrolijcken dach; de graven sijn gemeenlijck 4, 5 a 6 voeten met aerde opgehooght seer fraeij ende net gemaect maer voor d'groote heeren haer graven staen veel steenen ende beelden van steen gehouwen, opde steenen staet gehouwen haer naem, afcomste ende wat sij voor bedieninge gehadt hebben; allen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15en vande 8e maent, alsoo sij na de maen reekenen omde drie jaer 13 maenden hebben vant jaer, wort tgras vande graven gesneden ende nieuwe rijs geoffertGa naar voetnoot1), dit is de grootste feestdagh naest 't nieuwe jaer die sij hebben; daer sijn waerseggers ofte toveresse, dog en connen niemand leet doen, die haer seggen of de dooden gerust of ongerust gestorven en op een goede plaetse begraven zijn, waer naer sij haer reguleren, 't gebeurt wel, datse wel 2 a 3 mael verleijt worden. Nae dat sij haer ouders wel hebben begraven ende alles gedaen 't gene haer toestaet te doen, soo daer dan wat overschiet, soo blijft den outsten soon int huijs ende wat daer toe behoort, besitten; de landen en vordere goederen worden onder de soonen gedeelt, hebben noijt hooren seggen dat de dochteren (soo daer soonen sijn) eenig part int goet hebben, alsoo de vrouwen niet dan haer clederen ende 't geen tot haer lijf behoort ten houwelijck brengen; soo wanneer d'ouders 80 jaren out geworden sijn, moeten aande soonen afstant van haer goederen doen, achten d'selve dan onbequaem om yets te regeeren, dog houden haer altijt in groote achtinge; den outsten soon als vooren int besit gegaen sijnde, laet op 'teijgen erff een besonder huijs timmeren vanGa naar voetnoot2) d'ouders, om daer in te woonen ende worden van de zoons onderhouden. Wat d'trouwigheijt en ontrouwigheijt als mede d'couragie deserGa naar margenoot+ natie belangt, sijn seer genegen tot diverije, liegen en bedriegen, men moet d'selve niet te veel betrouwen, achtent voor een romeijn stuck als sij imand te cort gedaen hebben, en wort bij haer voor geen schande gereekent; daerom hebben voor een gebruijck soo imant in een coopmanschap bedroogen is, mag daer weder uijt scheijden, van paerden en coebeesten, al wast over 3 a 4 maenden, van landen ende vaste goederen niet langer tot dat transport gedaen is; sijn goetaerdigh ende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
seer goet van gelooff, wij conde haer alles wijs maken wat wij wilde, ende d'vreemde luijden toegedaen, voornamentlijck d'papen; hebben een vrouwenhart gelijck ons van gelooffwaerdige luijden vertelt is, dat over ettelijcke jaren wanneer door den Jappander haren Coninck wiert vermoort, steden en dorpen verbrant ende gedestrueert; den Hollander Jan Jansz. verhaelde ons dat bij sijn tijt wanneer den Tarter over 't ijs quam ende 't land in nam, datter meer inde bossen gevonden worden die haer selven opgehangen hadden, dan van haer vijand doot geslagen waren, alsoo 't selve voor geen schande gereekent wort ende beclagen soodanige persoonen, seggen sulcx uijt noot gedaen te hebben; 't is mede wel geschiet datter eenige hollantse, engelse ofte portugeese schepen, die na Japan gaende op de cust van Coree vervallen zijn, deselve met haer oorloghs joncken trachten te nemen, altijt met vuijle broecken onverrichter saecke sijn 'thuijs gecomen; mogen geen bloet sien, soodra alser eenige onder de voet vallen, stellent op een loopen; sijn seer afkeerigh van siecken ende voornamentlijck die smettelijck zijn, worden terstont uijt hare huijsen buijten de stadt ofte dorp daer sij woonen int velt in een cleijn huijsken van stroo daer toe gemaect gebracht, alwaer niemand bij haer comt ofte met haer spreeckt, dan diegene die op haer passen; dengene die daer voorbijgaet, sullen d'siecken aenspouwen; die geen vrunden hebben om haer hantreijckinge te doen, sullense liever laten vergaen, dan naer haer comen kijcken; de huijsen ofte dorpen daer eenige sieckte is, worden terstont met vuire staaken afgepaggert, ende [het] dack vande huijsen daer d'sieckte is vol do tacken geleijt tot een teeken vanden onbekende. Wat voor handelinge daer gedreven wort, soo van vreemde natie als onder malcanderen, daer comt niemand om te handelen dan d'Japanders van 't eijland 't Suissina die aende Z.O. zijde inde stadt Pousan een logie hebben, die de heer van 't selve eijland toecomt, brengen daer peper, sappanhoutGa naar voetnoot1), alluijn, buffels hoorns, harte en rochevellen, met meer andere waren, die bij ons ende Chineesen in Japan gebrocht worden, waer voor sij andere goederen ruijlen, die daer vallen en in Japan getrocken sijn; sij hebben eenige handelingGa naar margenoot+ op Packin ende d'noorder quartieren van China, moetent al met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paerdenGa naar voetnoot1) over lant doen waerop groote oncosten vallen, daerom niet dan bij groote coopluijden gedreven wort; die van des Conincx stad op Packin reijsen ende weder comen, moeten op 't spoedigste drie maenden onderwegen zijn; de handeling onder malcanderen geschiet meest met stucke lindeGa naar voetnoot2, elcq nae sijn waerdij, d'groote heeren ende coopluijden handelen wel met silver, maer de boeren en slechte luijden, met rijs en andere granen. Dit lant voor dat den Tarter hem meester daer van maeckte was vol weelde en dartelheijt, deden niet dan eeten, drincken en alle dartelheijt aen te rechten, maer wort nu vanden Japander ende Tarter soo besnoeijt, dat bij quade jaren genoch te doen hebben den wagen recht te houden, door de sware tribuijten die sij moeten opbrengen, voornamentlijck aenden Tarter die gemeenlijck driemael sjaers comt om tselve te 'halenGa naar voetnoot3); sij en weten niet meer dan van 12 landen ofte coninckrijcken waer van, nae haer seggen, China den keijser is, ende d'andere in vorige tijden aan hem tribuijt mosten opbrengen; dat nu ider sijn eijgen meester is, door dien den Tarter China besit ende de andere niet onder haer can brengen; den Tarter noemen sij Tieckese ende Oranckaij; ons lant noemen sij NampancoeckGa naar voetnoot4), dat is gelijck Portugael bijde Japanders genaemt wort, van ons ofte Hollant en weten sij niet; die naem van Nampancoeck hebben sij van de Japan- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ders; dese naem is meest onder haer bekent van wegen den toebacq, alsoo over 50 a 60 jaren, daervan niet en wisten; het drincken ende planten is haer vande Japanders geleert, ende het saet daervan eerst, soo de Japanders haer seijde, uijt Nampancoeck gecomen was, daerom nog veel bij haer Nampancoij genaemt wort, die daer nu soo sterck gedroncken wort, dat kinderen van 4 a 5 jaren 'tgebruijcken, ende nu ter tijt soo wel onder de mans als vrouwen, weijnigh gevonden worden diese niet en drincken; doen den tabacq daer eerst gebrocht wiert gaven voor yder pijp een maes silver ofte de waerdij daervan; Nampancoeck is bij haer voor een vande beste landen vermaert; haer oude schriften vermelden datter 84000 landen sijn, dog wordt bij haer maer voor een fabel geacht, seggen datter de eijlanden, clippen ende rutsen daeronder gereekent moeten sijn, dat de son in een etmael niet en can bescheijnen soo veel landen; wanneer wij haer eenige landen noemden, staken de spot met ons ende seijden dat het namen van steden en dorpen waren, doordien haer caerten niet vorder als Siam strecken. Dit lant can sijn selven voeden, dat tot menschen nootdruft van nooden is, heeft overvloet van rijs en andere granen, cattoene en hennipe lijwaten; daer sijn mede veel zijwormen, dog en weten de zij niet wel te bereijden, om daervan eenige goede stoffe te maken; als mede silverGa naar voetnoot1), ijser, loot, tijgersvellen, wortel nise ende meer andere goederen; sij konnen haer selven met d'medecijn die daer vallen mede behelpen, maer wort onder de gemene man weijnigh gebruijct, alsoo d'doctoors bij de grooten in dienst sijn ende d'gemeene man tegenGa naar margenoot+ d'oncosten niet wel mogen. Is van nature een seer gesont lant; de gemene man gebruijct de blinde ende waerseggers voor doctoors, wiens raet zij doen en volgen, 't sij met offeren op 't geberghte, aen rivieren, clippen en rutsen, ofte in afgoden huijsen den duijvel om raet te vragen; dit laetste wort nu soo niet meer gebruijct, alsoo den Coninck int jaer 1662 deselve altemael heeft laten afbreeken ende vernielen. De maten, ellen ende gewichten, soo veel 't lant ende de coopluij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den aangaet, sijn door 't geheele land eguaelGa naar voetnoot1), maer onder de gemene man en slechte schachers wort met deselve veel valsheijt gepleegt, den uijtgever gemeenelijck te licht ende te cleijn, den ontfanger te swaer, en te groot bevonden, ende hoewel dat daer bij veele gouverneurs goede opsicht op wort genomen, kennen 't selve egter niet afbrengen, doordien yder sijn eijgen maet ende gewicht gebruijct; eenige munte is bij haer onbekent, dan kassies, die alleen op de grensen van China gangbaer sijn; 't silver geven sij bij 't gewichte uijt, sijn groote en cleijne stucken, gelijck het schuijt silver in Japan. Het vee ende 't gevogelte datter is, sijn dese: paerden, koebeesten; stieren, die daer weijnig gesneden worden, sijnder met meenighte; d'lantman gebruijcken d'koebeesten en stieren om 't landt te ploegen, den reijsende ende coopman de paerden om haer goet te voeren; tijgers sijnder mede veel, waer van de vellen nae China en Japan gevoert worden; beere, harten, wilde en tamme verckens, honden, vossen, katten ende meer ander gedierte, veel slangen ende fenijnigh gedierte, swanen, gansen, entvogels, hoenders, oijevaers, reijgers, kraenvogels, arenden, valcken, achsters, craeijen, koeckoecken, duijven, snippen, fesanten, leeuwercken, vincken, lijsters, kievitten en kuijcken dieven, met meer ander gevogelte, dog alles in overvloet. Sooveel haer spraeck, schrijvenGa naar voetnoot2) en reekenen belanght, haer spraeck is alle andere spraaken different. Is seer moeijelijck om te leeren, doordien sij een dingh op verscheijde maniere noemen; spreeken seer prompt ende langhsaem, voornamenlijck onder d'grooten ende geleerde; schrijven op driederlij maniere, 't eerste ofte principaelste is gelijck dat vande Chineese ende Japanders, op dese wijse worden alle hare boecken gedruct, ende gesz, 't land ende de overheijt rakende, gesz tweede, IsGa naar voetnoot3) seer radt, gelijck 't loopent int vaderlant; wort veel bij d'grooten ende d'gouverneurs gebruijct om vonnisse in, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende apostille op recquesten te stellen, mitsgaders brieven aan malcandere te schrijven, alsoo d'gemeene man niet wel lesen can; het derde ofte slechtste wort vande vrouwen ende gemeene man geschreven. Is seer licht voor haer te leeren, doch connen daardoor alle dingen ende noijt gehoorde namen seer licht ende beter als met 't voorgaende schrijvenGa naar voetnoot1); dit geschiet alles met penseelen, seer vaerdighGa naar margenoot+ en rat. Sij hebben veel geschreven en gedructe boucken van oude tijden, daer op zij zulcken reguart nemen dat des Conincx broeder ofte prins des lants altijt 't opsicht daer over heeft; d'copije ende druckplaetsenGa naar voetnoot2) worden in veele steden ende vastigheden bewaert, om bij ongeluck van brant ofte andersints daer van niet geheel ontbloot te sijn; haer almenachen ende diergelijcke boecken worden in China gemaect, alsoo sij de kennisse niet en hebben om sulcx te doenGa naar voetnoot3); sij drucken met houte platen, elcke sij vant papier is een bijsondere plaet; sij reekenen met lange houtjes gelijckmen met de rekenpen[ningen] int vaderlant doet; weten van geen coopmans bouckhouden, als sij yets copen teijckenen d'inkoop op en dan weder hoe veel sij daer van maken, treckent tegen malcanderen af en sien watter overschiet off te cort comt. Wanneer den Coninck uijtgaet, wort van al den adel (in swarte zijderocken gecleet, hebben op haer bor[s]ten ende op den rugh een wapen ofte een ander geborduert figuer, met een grooten breeden riem an) gevolght; de ruijters ende soldaten die rantsoen genieten, trecken voor uijt, yder op 't fraeijste toegemaect, met veel vlaggen ende gespel op alderhande instrumenten, agter d'selve comt de guarde ofte lijff schutten vanden Coninck bestaende uijt d'principaelste borgers vande stadt, alwaer den Coninck tusschen sittende in een fraeij gemaect vergult huijsje gedragen wort ende dat soo stil dat men pas 't gedruijs vande menschen en paerden hooren can; even voorden Coninck rijt een secretaris of ander dienaer van sijn majes- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
teijt met een beslooten cassje voor dengene die eenige versoeck aanden Coninck te doen hebben, 't sij dat haer van haer overheijt ofte imand anders ongelijck gedaen is, geen uijtspraeck van eenige rechters kennen crijgen, dat haer ouders ofte vrunden 't onrecht gestraft sijn ende andere apellen meer, welcke recqueste bijde luijden aen bamboesen gebonden worden ende bij haer agter een muer ofte pagger leggende worden opgesteeken ende bijde daer oppassende persoonen afgehaelt, den voornoemden secretaris ofte andere overgelevert, bij hem aanden Coninck tsijner thuijscomste, 't gemelte kassje overgelevert, om bij sijn Maijesteijt daer op voor 't laetst gedisponeert te worden, 'twelcq voorde uijtterste uijtspraeck gehouden wort, ende terstont sonder tegenseggen van imand ter executie gestelt; alle straten daer den Coninck passeert, worden aen wedersijde afgeslooten, niemand vermach eenige deur ofte venster open te doen ofte te laten, veel minder over eenige muer ofte pagger sien, soo wanneer den Coninck voorbij den adel ofte soldaten passeert, moeten met den rugh naer hem toestaen, sonder omkijcken ofte hoesten, waerom meest al de soldaten, met een houtie inde mont gelijck 't gebit van een paert loopenGa naar voetnoot1). Soo wanneer den Tartarsen gesant comt moet den Coninck in persoon met alle d'groote heeren buijten de stadt hemGa naar margenoot+ in halen en reverentie doen, hem convoijeerende tot in sijn logiement, wort meerder eere int inhalen ende uijtrijden dan den Coninck aangedaen, heeft alle gespel op instrumenten, springers ende buijtelaers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor hem loopen ende ijder sijn kunst al gaende doet; daer worden mede veel anticquiteijten die bij haer gemaeckt ofte versonnen connen werden vooruijt gedragen. Geduijrende sijn aenwesen in des Conincx stadt, is van sijn logement tot des Conincx hoff de straten met soldaten beset, ontrent 10 a 12 vadem van malcanderen 2 a 3 man die niet en doen dan briefkens die uijt het logement des Tarters comen malcanderen toe mannen, opdat den Coninck mag weten hoe 't met den gesant van stont tot stont gelegen is, in somma soucken maer alle middelen om hem te eeren ende wel te onthalen, ten respecte van sijn heer ende dat bij den gesant over haer geen clachten gedaen wortGa naar voetnoot1). Int begin van 't jaer den duijren tijt, nu al drie jaren geduijrt hebbende,Ga naar margenoot+ veel menschen daar door verslonden, den gemeenen man geen incomste conde opbrengen gelijck vooren hebben verhaelt, dog d' eene stadt meer als d'ander eenig gewas heeft, voornamentlijck de steden die in lage landen ofte bij rivieren ende morassen leggen, connen altijt nog eenige rijs winnen, sonder dat soude 't geheele land ten naesten bij uijtgestorven hebben; onse gouverneur die ons geen rantsoen meer conde geven, schreeff sulcx aenden stadthouder die ons sonder kennisse vanden Coninck door dien ons rantsoen uijt des Conincx eijgen incomste wiert gegeven, in geen ander stadt conde setten. Int laetste van Februarij bequam den gouverneur ordre om ons in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drie andere steden te verdeelen, te weten in SaijsinghGa naar voetnoot1) 12: SunischienGa naar voetnoot2) 5: NammanGa naar voetnoot3) 5 man, sijnde doen nog 22 sterck; over dit verdeelen waren wij ten hooghsten bedroeft, door aldaer van huijsen, huijsraet ende thuijntjes op die lants wijse redelijck versien waren, 't selve met groote moeijten gecregen ende nu verlaten mosten, in een nieuwe stadt comende om d'duijre tijt daer niet licht weder aen te comen soude sijn, dog is dese droeffheijt voorder terecht gecomenGa naar voetnoot4) tot groote blijschap verandert. Int begin van Maert na dat afscheijt vanden gouverneur genomen ende sijn E: voor sijn goet tractement ende vruntschap van hem genooten bedanct hadden, is yder naer sijn stadt vertrocken; tot de siecken en ons weijnigh goetjen gaff den gouverneur paerden om te voeren, dog d'gesonden moesten te voet afleggen; die van Sunischien ende Naijsingh reijsden eenen wegh, den eersten avont quamen in een stadt alwaer vernachten, des anderen nachts vernachten wederom in een stadt, den vierden dagh quamen in de stadt Sunischien, daer wij des ander daechs wederom van daen vertrocken, latende daer 5 man die aldaer bescheijden waren te blijven; des nachts mosten inGa naar margenoot+ een lantspackhuijs vernachten; des morgens met den dagh stonden op en quamen ontrent 9 uiren in Sijsingh, wierden bijden ons daer brengende gouverneurs dienaer aenden gouverneur off admirael vande provintie Thiellado die daer resideert overgelevert, die ons terstont van een huijs met weijnigh huijsraet versagh, ende liet ons rantsoen als vooren gehad hadden geven; dit scheen een goet sachtsinnig man te wesen, is twee dagen naer onse comste vertrocken; drie dagen nae sijn vertrecq quamer een nieuwen gouverneur inde plaets, twelcq een straff voor ons was; liet ons alle dagen somers inde heete son ende swinters inden regen, hagel en sneeuw vanden morgen tot den avont voor hem staen ende dagelijcx bij moeij weder niet dan pijlen halen, door dien d'sulcke niet en doen als haer dienaers ende ondersaten, int schieten met pijl en boogh dagelijcx te oeffenen, om dat yder de beste schieter soude hebben; ende leijde ons meer andere arbeijt te last, waervoor den Almogende hem betalinge van Christenen menschen te plagen heeft gegeven, gelijck wij hier nae sullen verhalen; wij suckkelden met malcanderen daer soo al deur, met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groote droeffheijt, de winter nu op handen comende, door d'quade jaren niet meer hadden als wij gingen ende stonden, dat onse maets inde twee andere steden nu gelegentheijt hadden haer weder door 't goet gewas, een weijnig inde cleeren te steeken, twelcq wij den gouverneur alles voorhielden, dat de helft 3 dagen soude oppassen en d'ander helft die dagen om wat te bescharen soude uijtgaen ende alsoo bij beurte daer in soude continueeren, waer mede wij ons mosten te vreden stellen, dog brochten naderhand doordien van andere grooten seer beclaeght worden, soo veel te weegh, ons met oogluijcking toestont dat bij beurte voor 15 a 30 dagen moghten uijtgaen, ende [wat] beschaerden eguael met malcanderen deijlden, waer in wij tot vertrecq vande selve gouverneur continueerden bleven, twelcq geschiede tot int begin van 't jaer 1664, dat sijn tijt geexpireert was, bijdenGa naar margenoot+ Coninck tot veltoverste ofte tweede vande selve provintie gestelt wiert, ende cregen doen weder eenen nieuwen gouverneur, die ons terstont van alle last ontsloegh ende belaste dat wij niet meer doen soude, als ons volcq inde andere steden deden, van tweemael smaents te monsteren, bij beurte op ons huijs te passen ende uijtgaende hem om verloff vragen, ofte ten secretarij bekent te maken om indient den noot vereijste te weten waer sij ons soucken soude. Wij danckten den goeden Godt, dat van soo een vreet mensch verlost waren ende soo een goet man weder inde plaets gecregen hadden, door dien den nieuwen ons niet dan alles goets dede, ende groote vruntschap bewees,Ga naar margenoot+ liet ons meijnighmael roepen ende gaf ons eeten en drincken, beclagende ons altijt; zeijde dickmaels waerom wij nu aande zeecant woonde, niet na Japan sochten te gaen, daer op altijt tot antwoord gaven, dat den Coninck ons niet wilden licentieren, dat wij den wegh niet en wisten en ooc geen vaertuijgh hadden, om wech te loopen; gaf ons daer op tot antwoort, offer aende zeecant geen vaertuijgen genoch en warenGa naar voetnoot1), waer op wij zijn E: opdiende, dat ons die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet toebehoorde; indien ons misluckte, dat ons den Coninck niet alleen om ons weghloopen, maer mede omdat wij een ander mans vaertuijg genomen hadden, soude straffen; dit seijde wij om geen agterdocht bij haer soude sijn, waer zijn E: (soo dickmaels sulcx zeijde) altijt seer lachte; wij nu eenige kans siende, deden alle devoir om een vaertuijg te becomen, dog costen noijt een becomen daer te crijgen, door dien den coop altijt van eenige wangunstige menschen wiert omgestooten; den vertrocken gouverneur had omtrent ses maenden in sijn bedieninge geweest, worde door last des Conincx opgehaelt om sijn straffe regeeringe, verschoonde edele nog onedel, lietse om een geringe sake soo slaen daer van sij aan haer doot quamen, wiert daer over bij den Coninck met 90 slagen opde scheenen gestraft ende voor sijn leven wegh gebannen. Int laetste van 't jaer sagen eerst een ende daernae twee sterren met staerten, d'eerste int Z.O. die wel twee maenden gesien worde, de ander int Z: Weste, met de staerten na malcanderen toe haer verthoonendeGa naar voetnoot1), twelcq sulcken verslagentheijt aen 't hoff veroorsaeckten dat den Coninck alle zeehavens en oorloghs joncken wel liet versorgen, als mede alle vastigheden van victualie en ammonitie versien, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de ruijters en soldaten daghelijcx oeffenenGa naar voetnoot1), niet anders denckende, dan dat haer d'een of d'ander opden hals comen soudeGa naar voetnoot2), verboot mede bij avont geen licht 't sij inde huijsen ofte op 't land aande zeecant leggende te branden; den gemeenen man maeckten haer goetjen meest op, behielden meest soo veel om tot aenstaende rijs snijden te mogen leven, te meer door dien eer dat den Tarter het land innam, diergelijcke teekens aen den hemel hadden gesienGa naar voetnoot3), gelijck mede doen den Japander met haer in oorlogh quam, ende daer nog bangh voor waren; d'grooten ende cleijne vraeghden ons gestadigh waer dat wij quamen, wat men seijde in ons land, als sulcx gesien worde, seijde daer op dat sulcx bij ons een teeken tot straffe vanden hemel gehouden wiert ende gemeenelijck wel oorlogh, dieren tijt en quade siecte beduijde twelcke sij met ons affi[r]meerden.Ga naar voetnoot4) Ga naar margenoot+ Dit jaer suckelde daar soo al door; deden ons best om aen eenGa naar margenoot+ vaertuijgh te comen, maer wiert altijt wederom gestooten; hadden een cleijn vaertuijgh daer mede wij onse toespijs beschaerde ende aende eijlanden voeren om de gelegentheijt te ontdecken of den Almogenden 't eeniger tijt nog eenige uijtcomste wilde verleenen; onse maets inde twee andere steden die door 't comen ende gaen van hare gouverneurs het somtijts soet ende suer hadden door dien de gouverneurs gelijck ons, gunstige en nijdighe waren, dog mosten met malcanderen al voor suijcker opeeten, denckende dat wij arme gevangens in een vreemt heijdens lant waren ende danckten Godt dat sij ons int | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leven lieten ende sooveel gaven dat wij van honger niet souden sterven. Ga naar margenoot+ Int begin van 't jaer raeckten wij onsen goeden vrunt weder quijt, door dien sijn tijt g'expireert ende vanden Coninck met een grooter bedieningh begifticht was; hadde ons in sijn twee jaren veel vruntschap bewesen, was vande borgers ende boeren om sijn goetheijt seer bemint, vanden Coninck ende grooten om sijn goede regeringe ende kennisse die hij hadde; de stadts ende lant huijsen seer laten verbeeteren ende goede ordre op d'zee lantGa naar voetnoot1) en oorloghsjoncken gehouden in sijn tijt, twelcq te hove soo hoogh wiert genomen dat den Coninck hem met soodanige offitie begiftichden; drie dagen nae sijn vertrecq, alsoo d'zee cant niet lang sonder opperhooft, den ouden voorde comste vande nieuwe ontrent de stadt, daer niet uijt mag gaen, sij oocq een goeden dagh bij d'waerseggers haer aanwijsendeGa naar voetnoot2), waernemen om in een stadt ofte bedieninge te mogen comen, quam den nieuwen gouverneur die ons d'selve lesse wilden leezen, die ons den voorverhaelden gebannen gouverneur geleert hadde, maer sijn rijck en duerde niet langh; wilde hebben dat wij alle dagen padie souden stampen, waerop wij antwoorden dat ons zulcx ofte diergelijcke vanden voorgaenden gouverneur niet en was te last geleijt, dat wij van 't rantsoen even costen eeten ende genoch te doen hadden om met bedelen onse clederen ende andere nootwendigheden te crijgen, dat ons den Coninck daer niet gesonden hadden om te arbeijden, datse ons geen rantsoen souden geven, maer vrij laten loopen soude, ende dan sien mochten om ons cost ende clederen te bescharen, of in Japan als anders bij onse natie te comen ende diergelijcke redenen meer, waerop ons geen antwoort gaf, belasten dat wij souden wegh gaen, ende daernae wel ordre stellen souden, waernae wij ons souden hebben te reguleren, maer 't was metter haest anders met hem verkeert, alsoo cort daer aan de joncken souden drillen, door onaghsaemheijt vanden constapel den brant inde kruijtkistGa naar voetnoot3) raeckte, 'twelcq 't voorste van 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jonck, door dien de kist altijt voorde mast staet, meest wech nam ende vijff man aen haer doot raeckte, welcq ongeluck hij meijnde teGa naar margenoot+ verbergen ende den stadthouder niet bekent te maecken, maer viel anders uijt door dien d'verspieders die der altijt ontrent sijn, ende vanden Coninck het geheele lant door gesonden, het den stadthouder haest geopenbaert hebben, die 't selve terstont aan 't hoff schreef, den gouverneur uijt last des Conincx opgehaelt, met 90 slagen voorde scheenen gestraft ende voor al sijn leven wegh gebannen wiert, meest omdat hij sulcx had willen verswijgen en het ongeluck op hem te nemen sonder sijn overigheijt kennisse daervan te willen doen. In Julij quammer weder een ander gouverneur, die tselve als d'voorgaende ons wilde te last leggen, begeerden dat wij yder 100 vadem touw van stroo des daeghs souden draeijen, dat voor ons onmogelijck was te doen, twelcq wij hem seijde ende als d'voorgaende gouverneur gedaen hadde, onse gelegentheijt hem voorsloegen, dog en was in geenderhande maniere te wederspreeken, maer seijde dat hij ons dan, indien wij sulcx niet conde doen aen een ander arbeijt soude setten; indien hij niet inpotent geworden hadde, sijn voortganck soude genomen hebben; wij nu siende, datter niet dan een slavernije voor ons te verwachten stont, indien hij ons aenden arbeijt setten ende bij sijn naevolgers voorseeker wij daerin souden blijven continueeren, alsoo tgeen bij een gouverneur ingevoert wort niet licht bij sijn vervanger sal afgeschaft worden, gelijck ons inde Peingse stadt van 't arbeijden ende uijtplucken van 't gras nog wel indachtigh was, ende soude 't met 't oppassen ende pijllen halen mede sijn voortganck genomen hebben, ten ware wij soo een uijtnemende goet gouverneur gecregen hadde, ende in sijn tijt met bedelen ons best hadden gedaen, om soo veel te bescharen, om een vaertuijgh 2 a 3 dubbelt te connen betaelen, alsoo anders voor ons daeraen niet licht te comen soude geweest sijn; sochten dan alle middelen ter werelt om aen een vaertuijg te comen, willende liever onse cans eens wagen dan altijt met sorge, droeftheijt en in slavernije bij dese heijdense natie te leven, daer ons dagelijcx van een parthije wangunstige menschen alle verdriet wiert aengedaen; vonden ten laetsten goet, om door een Coreijer sijnde onsen buerman ende goede bekende die dagelijcx in ons huijs quam ende dickmaels met cost ende dranck van ons gevoet wiert, d'selve 't een en 't ander inde mouw te steeken, een vaertuijg te laten coopen onder schijn van met 't selve op d'eijlanden wol te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gaen bescharen, hem voorder beloovende, wanneer wij van 't wol bedelen quamen, om d'selve daer door meer t'animeeren tot het coopen van een vaertuijgh, nog beter te beloonen; die terstont daer nae vernam ende van een visser een vaertuijg cocht; wij hem d'betalingeGa naar margenoot+ ter handt stelden ende 't vaertuijgh ons overleverende, den vercoper sulcx vernemende dat voor ons was, scheijden uijt den coop door dien van andere daertoe opgemaect wiert, seggende dat wij daer mede wilde wegh loopen ende hij dan een doot man soude sijn, gelijck voorseker waer sal wesenGa naar voetnoot1), dog stelden hem egter tevrede, ende betaelden hem wel twee mael de waerdij. Dese meer siende op 't gelt als op 't ongemack dat te verwachten stont ende wij op d'cans die nu hadden, lietent beijde soo deur gaen; terstont versagen 't vaertuijgh van seijl, ancker en touwen, riemen en alle 't gene van nooden hadden, om met d'eerste quartier maens, alsoo 't dan daer d'beste weer is ende 't inde wijffel maentGa naar voetnoot2) was, onse hielen te lichten, biddende dat den Almogende onsen Lijtsman wilde sijn; twee van onse maets te weten den onderbarbier Matheus Ibocken ende Cornelis Dircksz. die bijgevalle uijt de stadt Sunichien ons waren comen besoecken, gelijck wij malcanderen dickmaels deden, die wij 't selve voorhielden ende met ons wel haest overeenquamen ende mede instapte, eenen Jan Pieterse mede in deselve stadt woonachtig, was in de navigatie ervaren, gingh een van ons volcq hem waerschouwen dat alles claer ende gereet was; inde stadt comende bevont denselven bij ons ander volcq inde stadt Namman gegaen was, nog 15 mijl verder gelegen; die hem terstont daer van daen haelden ende in vier dagen al weder met hem bij ons was, hebbende in die tijt soo heen als weder ontrent | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
50 mijl gegaen; leijdent doen met malcanderen ter degen over ende maeckten den 4en September alles claer, versagen ons van branthout om met d'onderganck vande maen ende een voor ebGa naar eind1) het ancker te lichten, ende in de name Godes door te gaen, alsoo daer al eenige mompelingh onder de bueren was; omdat de bueren te minder achterdocht soude hebben, te meer alsoo al tgene wij int vaertuijg brogten daer mede de stadtsmueren mosten overclimmen, waeren met malcanderen savonts vrolijck, brochten ondertussen de rijs, water ende coock potten met 't geen meer van nooden hadden int vaertuijg, gingen mettet ondergaen vande maen de muer over ende in 't vaertuijg waermede wij nog om wat water te crijgen aan een eijlant voeren, ontrent een canonschoot vande stadt; ons van water versien hebbende, d'
stadt en oorloghs joncken daer verbij mosten, gepasseert sijnde, cregen voorde wint, en hadden voor stroom, maeckten 't seijl bij en lietent de baij uijt staenGa naar eind2), ontrent den dagh passeerden een vaertuijg die ons preijdeGa naar eind3), dog en gaven geen antwoort uijt vreese oft een wacht mochte geweest sijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Des anderen daeghs sijnde den 5en September met 't opgaen van de son wiert stil, leijden ons zeijl neer ende settent op een vricken, uijt vreese of sij ons mogten naer volgen ende door 't seijl niet bekent 't worden; tegen den middagh begont weer wat te coelen uijt den westen,Ga naar margenoot+ maeckten 't seijl weder bij, onsen cours bij gissinge Z.O. aensettende; tegen den avont begon 't heel stijf te coelen uijt d'selve hand, hadden doen den uijttersten houck van Coree agteruijt, waren doen buijten vrees van weder gecregen te worden. Den 6en do smorgens waren dicht bij een van de eerste Japanse eijlanden, behielden denselven wint ende voortgancq, savonts waren, soo ons daer nae vande Japanders gewesen is, dicht bij Firando ende alsoo niemant van ons meer in Japan hadde geweest, die cust ons onbekent was, ende vande Cooreejers niet te degen onderrecht waren, seggende dat wij geen eijlanden aen stuerboort mosten laten leggen om in Nangasackij te comen, leijdent over om boven een eijland, dat eerst seer cleijn geleeck, te comen; raeckten dien nacht bewesten 't landt. Den 7en do seijlden met slappe coelte ende variable winden langs de eijlanden, (bevonden doen datter verscheijde nevens malcanderen lagen), om boven d'selve te comen; 's avonts vrickte na een eijlantje, om des naghts daer onder te anckeren, door dien de lucht seer windigh sag, maer sagen soo veel blick vierenGa naar eind1) vande eijlantjes, dat wij beter agten onder zeijl te blijven; seijlden alsoo met een labber coelte, de wint van agteren, den geheelen nacht door. Den 8en do bevonden ons op d'selve plaets daer wij savonts geweest hadde, dochten 'tselve door de stroom geschiet te sijn; staken in zee om soo beter boven d'eijlanden te comen; ontrent twee mijl in zee gecomen zijnde cregen de wint met een harde coelte tegen, soo dat wij genoch te doen hadde met ons cleijn out onnosel vaertuijg d'wal te crijgen ende een baij te soecken, alsoo de wint hant over hant toenam; half middag quamen in een baeij ten ancker, daer wij wat koockten ende aten sonder te weten wat voor eijlanden waren; d' Inwoonders voeren ons somtijts voorbij sonder ons te moeijen; tegen den avont 't weer wat bedaert sijnde, quaem een vaertuijgh met ses man yder met twee houwers op zij dicht voorbij ons heen vricken, setten een man aende ander zijde van d'baij aen landt, wij dit siende lichten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
terstont ons ancker ende maeckten 't zeijl bij ende sochten soo met vricken als zeijlen weder in zee te comen, maer worden van voorsz. vaertuijgh haest gevolght ende ingehaelt, die wij indien den wint ons niet had tegengecomen ende verscheijde vaertuijgen tot adsistentie uijt de baij sagen comen, wel van ons souden gehouden hebben, met stocken ende bamboesen die wij als piecken daer toe gemaect hadden, maer siende naer dat wij wel gehoort hadden 't Japanders geleeken ende ons wesen waer dat naer toe wilden, waer op wij een prince vlaggetje - dat daer toe gemaect hadden bij aldien op eenige Japanse eijlandenGa naar margenoot+ quamen te vervallen, haer te verthoonen, - opstaken en riepen Hollando Nangasakij, wesen dat wij 't seijl souden strijcken ende binnen vricken, gelijck wij als verwonnen sijnde terstond deden; quamen ons aen boort ende namen den man die aen 't roer sat in haer vaertuijg over; cort daeraen boucheerdGa naar eind1) ons voor een dorp alwaer sij ons met een groot ancker ende dick touw wel vertuijde, ende met wacht barcken wel bewaerde; namen bijden voorgaenden man nog een over die sij beijde aan lant brachten ende haer ondervragende, dog conden malcanderen niet verstaen; aen lant was alles in roer, ten leeck geen man die geen een of twee houwers op sij hadde; wij sagen malcanderen met bedroeffden oogen aen, denckende dat onse cost nu al gecoocktGa naar eind2) was; sij wesen wel na Nangasakij ende woude beduijden dat daer onse schepen en lantsluijden waren, daermede sij ons wat trooste, dog niet sonder agterdocht, alsoo als inden val zijnde, het niet en conde ontcomen, ende tevreden wilde stellen. In d' nacht quam daer een groote barcq de baij in vricken ende leijde ons aan boort al waer (soo in Nangasacky verstonden) en selfs ons daer bracht, de derde persoon vande eijlanden was, die ons kende, ende seijde dat wij Hollanders waren; wees ofte beduijde, datter vijff schepen in Nangasaky waren, dat over 4 a 5 dagen ons daer brengen soude, dat wij tevreden souden zijn, dattet eijland van Goto, d'inwoonders Japanders waren, ende onder den Keijser stonden; sij wesen waer wij van daen quamen, waer op wij haer wesen en beduijden soo veel conden waer wij vandaen quamen, te weten van Coree ende dat wij over 13 jaren ons schip op een eijland verlooren hadden ende nu sochten na Nangasackij te gaen, om weder bij ons volcq te comen; waeren doen met malcanderen wat beter gemoet, dog al met vrees, door dien de Coreejers ons wijs gemaect hadden, dat alle vreemde natie die op d'Japanse eijlanden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervallen dootgeslagen worden, hadden doen wel 40 mijl op een onbekent vaerwater geseijlt, met ons onnosel cleijn out vaertuijgh. Den 9: 10 en 11en do bleven ten ancker leggen en wierden int vaertuijg ende d'aen lant sijnde als vooren wel bewaert; versagen ons van toespijs, water, branthout, en 't gene meer van nooden hadden; deckten 't vaertuijg, door dient gestadig regende, met strooje matjes om daer in droog te sitten. Den 12en versagen ons van alles voorde reijs na Nangasacky; smiddaghs lichten 't ancker ende quamen tegen den avont aende binne sij van 't eijland voor een dorp ten ancker alwaer wij dien nacht bleven leggen. Den 13en do met sonnen opgangh gingh den voorsz. derde persoon in sijn barck, bij hem hebbende eenige brieven ende goederen die aen 't Keijsers hoff mosten wezen; lichten d'anckers, worden met twee groote en twee cleijne barcken geconvoijeert; de twee aen lant gebrochte maets voeren met een vande groote barcquen over, endeGa naar margenoot+ quamen op Nangasackij eerst bij ons. Inden avont quamen voorde baij ende ontrent middernacht op d'rheede voor Nangasackij ten ancker ende sagen daer 5 schepen leggen, gelijck ons te vooren wasgewesen; waren vande inwoners ende grooten van Gotte alles goetgedaen, sonder daervan yets van ons te eijschen, hoewel wij haer wel eenige rijs presenteerde door dien niet anders hadden, maer weijgerden te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Den 14en do smorgens worden te samen aen lant gebracht, ende van 's Compes tolcken verwellecompt, die ons van alles ondervraeghtGa naar voetnoot1) hebben, en 't selve bij haer op 't papier gestelt sijnde den gouverneur overgelevert, tegen den middag wierden voorden gouverneur gebracht, ende ons d'agterstaende vragen voorgehouden heeft, naer dat bij ons als daernevens staet geantwoort was; den gouverneur prees ons seer dat wij ons vrijheijt over soo een wijt water met groot perijckel ende soo een cleijn out onnosel vaertuig gesocht en gecregen hadde, belastende d'tolcken ons op 't eijland bij d'opperhooft te brengen; daer comende worden van d'E: Willem Volger opperhooft, Sr Nicolaes de Roeij tweede persoon ende sijn Es vordere bijhebbende suppoosten wel onthaelt ende op onse maniere wederom inde cleeren gesteeken, waer voor haer den Almogende tot danckbaerheijt verleene sijnen geluckigen segen ende langhduirige gesontheijt. Wij konnen den goeden Godt niet genoch dancken dat ons uijt een gevanghenisse, soo veel droefheijt ende perijckulen van 13 jaren en 28 dagen soo genadelijck heeft verlost, hoopende dat de acht daer geblevene maets mede soodanige verlossinge mogen erlangen, ende weder bij onse natie mogen geraken, waertoe haer den Almogenden wil behulpsaem zijn.
Ga naar margenoot+Den eersten OctoberGa naar voetnoot2) is d' hr Volger van 't eijland ende den 23en do uijt d'baij vertrocken met seven schepen; wij sagen de schepen met droefheijt nae, door dien anders geen gissinge gemaeckt hadden dan met sijn E: na Batavia te navigeren, maer worden door den Nangasackijsen gouverneur een jaer overgehouden.
Den 25en do worden vanden tolcq van 't eijland gehaelt ende voort bijde gouverneur gebrocht, die d'voorgeseijde vragen ons yder int bijsonder voorhielden, ende wiert als vooren bij ons daer op geantwoortGa naar voetnoot3); sijn door d'tolcken doen weder op 't eijland gebrocht. Vragen bijden gouverneur van Nangasackij 't onser eerste aancomste ons afgevraeght ende bij ons ondergenoemt als onder ider vrage staet daer op geantwoort. Eerstelijck wat voor volcq wij waren ende waer wij van daen quamen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Antwoort: dat wij Hollanders waren ende van Coree quamen. 2. Hoe wij daer gecomen waren, en met wat schip. dat wij Ao 1653 den 16en Augustij 't jacht de Sperwer, door een storm die vijf dagen duerde, hadden verlooren. 3. Waer dat wij 't schip hadden verlooren, hoe veel man en geschut op hadden. Op t eijland bij ons Quelpaert en bij die van Coree Chesu genaemt, hadden op gehadt 64 man, met 30 stucken. 4. Hoeveel 't Quelpaerts eijlant van 't vaste lant afleijt ende de gelegentheijt van dien. Leijt omtrent 10 a 12 mijl om de Zuijd van 't vaste land. Is seer volcqrijck ende vruchtbaer, groot int rond 15 mijlen. 5. Waer dat wij met 't schip van daen quamen, en of wij ergens aangeweest waren. Dat wij den 18en Junij Ao voorsz. van Batavia naer Taijouan gedestineert waren, op hebbende d'hr Caser om aldaer als gouverneur d'heer Verburgh te verlossen. 6. Wat onse ladinge was ende waer met d'selve naer toe wilde ende wie doen alhier opperhooft was. Dat wij van Taijouan quamen ende na Japan wilde, dat wij met harte vellen, suijcker, aluijn en andere goederen geladen waren, dat d'hr Coijet als doen regeerende opperhooft was. 7. Waer 't volcq, goederen en geschut was gebleven. Datter 28 man was gebleven, de goederen en geschut verlooren, dat naderhant van haer nog eenige stucken waren opgevist van weijnigh inportantie ende den ommegangh van d'selve sij niet en wisten. 8. Naer t verlies van 't schip wat sij ons deden. Antwoort, setten ons in een gevangen huijs, deden ons niet dan allesGa naar margenoot+ goets, gaven ons eten en drincken. 9. Of wij eenige last hadden om d'Chineesen ende andere joncken te nemen ofte op de Chineese cust te rooven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anders geen last hadden dan recht door naer Japan te gaen, maer door den storm op de cust van Coree vervallen waren. 10. Of wij ooc eenige Christenen of andere natie als Hollanders op ons schip hadden gehadt. Niet dan Compes dienaers. 11. Hoe lange wij op 't eijland hebben geweest ende waer van 't selve naer toegebracht sijn. Naer dat ontrent 10 maenden op 't eijland geweest waren, sijn door den Coninck naer 't hof ontboden, d'welcke 't selve is houdende in d'stad Sior. 12. Hoeverre de stad Sior van Chesu leijt ende hoe lange wij onderwegen waren. Chesu leijt als vooren 10 a 12 mijl van 't vaste land, reijsden doen nog 14 dagen te paert, leijt ontrent soo te water als te lande in alles 90 mijlen van malcanderen. 13. Hoe lange wij inde Conincx stadt hebben gewoont ende wat aldaer gedaen hebben, wat ons den Coninck voor onderhout heeft gegeven. Dat wij op haer manier daer drie jaren hebben gewoont, ende zijn gebruijckt voor lijffschutten vanden veltoverste, cregen yder man 70 cattij rijs ter maent tot rantsoen, met eenig onderhout van cleederen. 14. Om wat oorsaeck ons den Coninck van daer heeft gesonden ende waer nae toe. Door dien dat onsen opperstierman met nog een ander bijden Tarter waren gelopen, om over China weder bij onse natie te geraken, dog sulcx misluckt sijnde, heeft den Coninck ons inde provintie Thiellado gebannen. 15. Waer de maets die bijden Tarter gelopen, vervaren zijn. Wierden terstont inde gevanckenisse geset, dat wij niet seeker en wisten of deselve om hals gebracht of haer eijgen doot gestorven sijn alsoo de sekerheijt niet hebben connen vernemen. 16. Of wij niet en wisten hoe groot 't land van Coree is. Coree is ontrent Z. en N. naer onse gissinge lanck 140 a 150 mijl, breet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
O. en W. 70 a 80 mijl. Is verdeelt in 8 provintie ende 360 steden metGa naar margenoot+ veel groote ende cleijne eijlanden. 17. Off wij daer eenige Christenen of andere vreemde natie hadden gesien. Niet dan een Hollander Jan Janse die Ao 1627 met een jacht van Taijouan naer Japan wilde gaen, en door storm op die cust vervallen sijn, bij gebreck van water sijn genootsaeckt geweest, met de boot naer land te varen ende dat sij met haer 3 van die van 't land gevat waren, dog dat sijn twee maets inden oorlogh doen den Tarter 't land innam, waren gebleven; daer waren nog eenige Chinesen die van wegen den oorlogh uijt haer land daer waren gevlucht. 18. Of den voorsz. Jan Jansen nog int leven ende waer denselven woonachtigh was. De seekerheijt van sijn leven niet te weten, alsoo hem in thien jaren niet hadden gesien, door dien aan 'thof woonde, ende geseijt wiert van sommige dat hij nog leeffde ende van andere dat hij overleden was. 19. Hoe haer geweer ende oorlogs gereetschap is. Haer geweer is musquetten, houwers, pijl en boogh, hebben oocq eenige cleijne stuckjes. 20. Off op Coree eenige casteelen ofte vastigheden zijn. De steden sijn van cleijne tegenstandt, hebben op 't hooge geberghte eenige schansen, daer sij in tijt van oorlogh in vluchten, die altijt van victualie voor drie jaren versien zijn. 21. Wat oorloghs joncken sij ter zee hebben. Elcke stadt moet een oorloghs joncq ter zee onderhouden, yder gemant met 2 a 300 man, soo roeijers als soldaten, met eenige cleijne stuckjes daer op. 22. Off zij eenige oorlog voeren of aen eenige Coningen trijbuijt moeten opbrengen. Voeren geen oorlogh, den Tarter comt 2 a 3 mael sjaers trijbuijt halen, brengen mede aen Japan trijbuijt op, hoe veel is ons onbekent. 23. Wat voor geloof zij hebben en of sij ons daertoe oijt hebben soeckenGa naar margenoot+ te brengen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zij hebben naer ons gevoelen 't selve geloof vande Chineese, haer manier is niemand daer toe te trecken maer een yder bij sijn gevoelen te laten. 24. Of sij daer veel tempels ende beelden hebben ende hoe deselve worden bedient. Int geberghte leggen veel tempels ende cloosters, waerin veel beelden staen ende worden bedient (naer ons duncken) op d'Chineese manier. 25. Offer veel papen zijn en hoe deselve geschooren en gecleet gaen. Papen zijnder in overvloet, die haer cost met arbeijden en bedelen moeten winnen, sijn gecleet en geschooren als de Japanderse papen. 26. Hoe de grooten ende gemenen man gecleet gaen. Gaen meest gecleet op d'Chineese maniere, dragen hoeden, sommige van paerden ende koe hair en oocq van bamboesen gemaect, gaen met kousen en schoenen. 27. Offer veel rijs ende andere granen wast. Om de Z. wast rijs ende andere granen in overvloet bij natte jaren, door dien haer gewas meest aanden regen hanght, ende met drooge jaren grooten hongersnoot veroorsaect, gelijck Ao 1660, 1661 en 1662 meenigh 1000 van honger sijn vergaen; daer valt mede veel catoen, maer omde noort moeten haer meest met garst ende geerst generen, alsoo daer geen rijs door de coude can wassen. 28. Offer veel paerden ende koebeesten zijn. Paerden sijnder in overvloet, de beesten zijn tsedert 2 a 3 jaren herwaerts door een pestilentiale sieckte veel vermindert, die nog bleef continueeren. 29. Of op Coree eenige vreemde natie quamen handelen, dan of sij op andere plaetsen eenigen handel dreven. Daer comt niemand om te handelen dan dese natie, die aldaer een logie hebben, zij handelen maer op N. quartieren van China ende in Packin. 30. Of wij noijt in de Japanse logie hadden geweest. Dat ons zulcx wel expresselijck was verboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
31. Waermede sij onder malcanderen handelen.Ga naar margenoot+ Inde hooftstadt drijven de grooten veel negotie met zilver, den gemene man, soo daer als andere steden met stucken linden, yder naer zijn waerdije, rijst ende andere granen. 32. Wat handel sij op China drijven. Brengen daer wortel nise, silver ende andere waren, daervoor sij trecken waren gelijck bij ons in Japan gebracht werden, als mede sijde stoffen. 33. Offer eenige silver ofte andere mijnnen zijn. Hebben 't sedert ettelijcke jaren herwaerts eenige silvermijnnen geopent, waervan den Coninck 't vierde part geniet, dog van andere mijnnen hebbe niet gehoort. 34. Hoe sij d' wortel nise vinden, wat se daermede doen, en waerse vervoert wort. De wortel nise wort in de noordelijcke quartieren gevonden, ende bij haer tot medecijn gebruijct, jaerlijcx aan den Tarter tot tribuijt opgebracht ende bij de coopluijden nae China en Japan gevoert. 35. Of wij noijt hebben gehoort of China en Coree aan malcanderen vast is. Leijt naer haer seggen aan malcanderen vast, met een grooten bergh, die des winters door de coude ende des somers door 't ongedierte gevaerlijck te reijsen is, daerom nement meest te water en des swinters over teijs om de sekerheijt. 36. Hoe het stellen vanden gouverneur in Coree geschiet. Alle stadthouders vande provintie worden alle jaren en d'gemeijne gouverneurs alle drie jaren vernieuwt. 37. Hoe lange wij inde provintie Thiellado bij malcanderen hebben gewoont ende waer onse cost ende clederen van daen haelden, hoe veel aldaer overleden sijn. Dat wij in de stadt Peingh ontrent 7 jaren bij malcanderen hebben gewoont, gaven ons doen maendelijcx voor rantsoen 50 cattij rijs en mosten onse clederen ende toespijs van goede luijden bescharen; in die tijt storven elff man. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
38. Waerom wij weder in andere plaetsen sijn gesonden en hoe deselve hieten. Ga naar margenoot+ Antwoort: om datter Ao 1660, 1661 en 1662 geen regen quam, een stadt ons rantsoen niet conde opbrengen, verdeijlden ons den Coninck 't laetste jaer in drie steden te weten Saijsiun 12, Sunischien 5, Namman 5 man, alle mede steden in Thiellado. 39. Hoe groot de provintie van Thiellado ende waer deselve gelegen is. Is de Zuijt provintie, heeft 52 steden, de volckrijckste van alle, ende in lijfftochten uijtmuntende. 40. Of ons den Coninck wegh hadde gesonden, dan of wij wegh geloopen waren. Dat wij wel wisten dat ons den Coninck niet wegh soude senden, nu gelegentheijt siende resolveerde met ons 8en door te gaen, alsoo liever eens wilde sterven, dan altijt in dat heijdens land met sorge te leven. 41. Hoe sterck wij nog waren en hoe wij met off sonder kennisse van 't ander volcq zijn wegh geloopen. Waren nog 16 man sterck, met ons 8en sonder haer weeten hadden opgestemptGa naar voetnoot1). 42. Waerom wij haer niet gewaerschout hadden. Omdat wij met malcanderen niet conden gelijck gaen, door dien den eersten ende den 15en alle maents yder voor sijn stadts gouverneurs most monsteren ende bij buerte verlof cregen om uijt te gaen. 43. Of dat volcq daer mede wel van daen souden geraaken. Niet anders of den Keijser moest aanden Coninck om haer schrijven, alsdan wel bij ons souden geraaken, alsoo den Coninck sulcx niet soude durven weijgeren, door dien den Keijser jaerlijcx sijn verdreven volcq wedersent. 44. Of wij wel meer weggeloopen waren en waerom ons 2 mael misluckt is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dattet de derde reijs was, telckens is misluckt, ten eerste op Quelpaertseijland, door dien den ommegangh van haer vaertuijgen niet en wisten, den mast tweemael brak ende inde Conincx stadt bijden Tarter door dien de gesanten vanden Coninck wierden omgecocht. 45. Of wij den Coninck noijt hadden versocht, dat ons soude wegh senden ende waerom hij zulcx geweijgert heeft. Dat wij zulcx dickmaels soo aenden Coninck als rijcxraden hebbenGa naar margenoot+ gedaen, altijt voor antwoort cregen, dat sij geen vreemde natie uijt haer lant sonden door oorsaeck dat haer land bij andere natie niet wilde bekent hebben. 46. Hoe wij aan ons vaertuijg gecomen zijn. Dat wij met bescharen soo veel hadden overgegaert, daervoor wij hetselve hebben gecocht. 47. Of wij wel meer als dit vaertuijg hebben gehadt. Dattet derde was, dog de andere al te cleijn waren om daermede wegh te loopen naer Japan. 48. Waer van daen wij wegh geloopen sijn, ende of aldaer woonden. Van Saijsingh daer wij met ons vijffen en drie in Sunischien woonden. 49. Hoe verre 't wel was daer wij van daen quamen, ende hoe lange onderwegen geweest waren. Saijsingh is naer onse gissinge van Nangasackij ontrent 50 mijlen; eer wij op Gotto quamen, hebben 3 dagen, op Gotto 4 dagen stil gelegen, van Gotto tot hier 2 dagen onderwegen geweest, is tsamen negen dagen. 50. Waerom wij op Gotto waren gecomen ende doen sij bij ons quamen weder wilden wegh gaen. Dat door storm genootsaeckt waren, daer in te loopen, 't weer wat bedaert sijnde onse reijse na Nangasackij sochten te vorderen. 51. Hoe die van Gotto met ons handelde ende getracteert hebben, of sij daer voor wat hebben geeijst ofte genooten. Namen der twee aen land, deden ons niet dan alles goets, sonder daer yets voor te hebben geeijst ofte genooten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52. Offer ymand van ons meer in Japan hadden geweest, ende hoe wij den wegh wisten. Niemand niet, dat den wegh ons van eenige Corees volcq die in Nangasackij geweest hadden, was beduijt, ende ons den cours naer 't seggen vanden stuijrman nog eenigsints in gedachten was. 53. Ga naar margenoot+ 'Tvolcq die daer nog sitten, haer namen, ouderdom ende waervoor deselve gevaren hebben, en jegenwoordig woonachtig zijn.
54. Onse namen, ouderdom ende waer voor op 't schip gevaren hebben.
Aldus gevraeght ende beantwoort desen 14en September 1666.
Den 25en October daer aanvolgende sijn weder voorden ouden ende nieuwen gouverneur geroepen, de voorsz: vragen ons yder int bijsonder voorgehouden, hebben als vooren daerop geantwoort.
Den 22en October, ontrent den middagh met de comste vandenGa naar margenoot+ nieuwen gouverneurGa naar voetnoot1), cregen licentie om te mogen vertrecken, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waer op tegen den avont op de fluijt de Spreeuw sijn aan boort gegaen, om met d'selve in Compe vande fluijt de Witte Leeuw, na Batavia te vertrecken.
Den 23en do met 't limieren vanden dagh, lichten ons ancker ende vertrocken uijt de baij van Nangasackij.
Den....Ga naar voetnoot1) quamen opde rheede van Batavia ten ancker, den goeden Godt sij gedanckt dat ons soo genadelijck uijt de handen der heijdenen heeft verlost, daer over de 14 jaren met groote commer ende droefheijt onder hebben gesworven en nu weder bij onse overigheijt heeft gebrocht.
Ga naar voetnoot2) Om 't voorsz. rijck van Coree aan te doen, moet 't selve soecken aende westzijde ofte inde bocht van Nanckin opde hooghte van ontrent 40 graden, alwaer een groote rivier in zee compt loopen, welcke rivier op ½ mijl voorbij vande stadt Sior loopt, alwaer al des Conincx rijs ende andere incomsten met groote joncken gebracht wort, de packhuijsen leggende ontrent 8 mijlen de rivier op ende dan met carren inde stadt gebrocht wort. Inde stadt Sior hout den Coninck sijn hof, hier onthouden haer den meesten adel ende grootste coopluijden van 't land, die op China ende met d'Jappanders handelen, alsoo alle coopmanschappen hier eerst gebracht ende dan door 't landt gesleten wort, hier wort ooc veel handel met silver gedreven, door dien meest onder de grooten is berustende, daer inde andere steden, ende ten platte lande met linde ende granen gedaen wort; dat men het land aende westsijde soude aendoen, is omdat aende Zuijt ende oost sijde, veel clippen en riffen soo sighbare als blinde leggen, voornamentlijck in ende voorde baijen, daer naer 't seggen vande Coreese stuijrluijden de west sijde 't schoonste van is. |
|