468 Tollius, Herman
Breda, (ged.) 18 februari 1742 - Leiden, 29 april 1822
Sedert 1755 studeerde Tollius letteren en rechten te Leiden. In 1763 promoveerde hij in de beide rechten en vestigde zich als advocaat in 's-Gravenhage. Reeds in 1766 werd hij benoemd tot hoogleraar in de klassieke letteren in Harderwijk, waar hij onder andere een college gaf over de zuiverheid van de Nederlandse taal. In 1777 aanvaardde hij te Amsterdam de leerstoel in het Grieks en de geschiedenis, waarbij hij ook de vaderlandse geschiedenis in zijn programma opnam. Tollius werd als trouw Oranjegezind man in 1785 benoemd tot gouverneur van de kinderen van de stadhouder. In deze hoedanigheid maakte hij in 1788 met de jonge erfprins, de latere Willem I, een studiereis van een jaar door Duitsland. In 1795 week hij via Osnabrück naar Brunswijk uit. Gedurende het langste deel van zijn ballingschap adviseerde en werkte hij voor het Oranjehuis. Zo hielp hij bij het bestuur van de Posense, Poolse en Silesische bezittingen. Pas in 1809 keerde Tollius naar Nederland terug om in Leiden het hoogleraarschap in de statistiek, de diplomatiek en de Nederlandse geschiedenis te aanvaarden. Nog eenmaal zou hij van leerstoel wisselen en wel naar die in de klassieke talen.
a Oratio pro magnorum virorum gloria, ab historiarum interprete, non temere obscuranda, in: N. Barkey, ed., Bibliotheca Hagana historico-philologico-theologica. Amstelodami/Lugduni Batavorum 1775, Classis VI, facs. I, 167-184 [8o].
b Staatkundige geschriften, betreffende eenige gewigtige gebeurtenissen in de Vereenigde Nederlanden, gedurende de jaren MDCCLXXXVI, MDCCLXXXVII, en vervolgens. 3 dln. 's-Gravenhage 1814-1816 [265 + 233 + 361 pp.; 8o].