332 Merula, Paullus
Dordrecht, 19 augustus 1558 - Rostock, 19 juli 1607
Merula bezocht de Latijnse scholen van Dordrecht en Delft en liet zich in 1578 inschrijven als student in de rechten te Leiden. Hij studeerde bovendien aan verschillende Franse universiteiten, en in Genève en Bazel. In Holland vestigde hij zich als advocaat. Nadat J. Lipsius* uit Leiden naar Leuven was vertrokken nam Merula diens colleges waar, en werd naast Lipsius' opvolger J.J. Scaliger* in 1592 tot buitengewoon hoogleraar in de geschiedenis benoemd. Hij bracht talloze stukken bijeen om een grote geschiedenis van de Opstand te schrijven, waarvan hij twee delen aanbood aan de Staten-Generaal, die hem in 1598 benoemden tot historieschrijver en bibliothecaris van de universiteitsbibliotheek als opvolger van J. Dousa Jr.*. Zijn onuitgegeven werk raakte echter zoek. Zijn werkzaamheden als geschiedschrijver van Gelderland, in welke functie hij in 1597 werd benoemd, resulteerden evenmin in een uitgave. Het tweedelige werk dat hij in deze functie schreef werd door J.I. Pontanus voor diens Gelderse geschiedenis gebruikt (zie: 387, i). Merula was naast jurist en geschiedschrijver ook nog classicus en geograaf.
a Fidelis et succincta rerum adversus Angelum Merulam tragice ante XLVII annos, quadriennium, et quod excurrit, ab inquisitoribus gestarum commemoratio. Lugduni Batavorum 1604 [109 pp.; 4o].
Het werk wordt ook wel kortweg Angeli Merulae Historia tragica genoemd.
Kort ende getrou verhael van alle 't gene den tijdt van vier jaeren ende meer, bitterlick deur de ketter-meesters gehandelt is tegens Angelum Merulam, licentiaet in de theologie, in zijn leven pastoor van de edele heere van Cruninghen, Heenvliet, Haserswoude, etc. Leiden 1604.
Een vertaling door Merula's zoon Willem.
b Vita Des. Erasmi Roterodami ex ipsius manu fideliter repraesentata; comitantibus, quae ad eandem, alliis. Additi sunt epistolarum, quae nondum lucem aspexerunt, libri duo. Lugduni Batavorum 1607 [214 pp.; 4o].
c Tijdt-threzoor. Ofte kort ende bondich verhael van den standt der kercken, ende de wereltlicke regieringe; vervatende beneffens de successie der pausen, patriarchen, eerst-bisschoppen, bisschoppen, etc. keysers, koningen, vorsten, princen, etc. geeste-