Boerenvolk
(1943)–Jaap Habold– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
Trien kijkt door het o-pen raam
lach-end naar boer Krijn,
en, ter-wijl hij ap-pels plukt,
proeft hij hoe ze zijn.
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Ja-nus heet de boe-ren-knecht,
die is zijn e-ten waard;
sla-pen doet hij als een os,
maar wer-ken als een paard.
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
Op een gro-te boer-de-rij,
hoort een flin-ke meid,
An-ne melkt en sjouwt voor drie,
ja, dat dient ge-zeid!
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
An-ne karnt en de boe-rin
maakt heer-lijk vet-te kaas;
e-ten dat doet Ja-nus goed,
daar-in is hij de baas.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Ja-nus is een stoe-re ke-rel,
staat voor niks en nie-men-dal,
zie hem em-mers wa-ter sjou-wen
voor het schrob-ben van de stal.
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Als zij na het a-vond-e-ten
rus-tig zit-ten bij de schouw,
dan ver-telt de boer ver-halen,
voor de kof-fie zorgt zijn vrouw.
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
|