Boerenbont
(1943)–Jaap Habold– Auteursrecht onbekend
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
In dat huis daar woont een boer
en zijn vrouw is een boe-rin,
een boe-ren-meid en boe-ren-knecht
wo-nen bij den boer ook in.
| |
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Op het erf lo-pen kip-pen,
koei-en gra-zen in de wei
het boe-ren-paard moet heel hard wer-ken,
het var-ken ligt heel lui er bij.
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
De boer ploegt ie-der jaar het land,
strooit het zaad in al-le vo-ren,
door de re-gen en de zon
groeit heel hoog het ge-le ko-ren.
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
Als het rijp is gaan ze maai-en,
in de schuur klinkt klak-klik-klak
dor-sen doen ze met de vle-gel,
het ko-ren gaat dan in de zak.
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
Boer met vrouw gaan naar de markt
en ver-ko-pen daar het graan,
doen het geld dan in hun beur-zen,
den-ken niet naar huis te gaan.
| |
[pagina 13]
| |
[pagina 14]
| |
Want er is een boe-ren-ker-mis,
het or-gel speelt van tie-re-lier,
ze draai-en met de mal-le-mo-len
en heb-ben heel laat nog ple-zier.
| |
[pagina 15]
| |
[pagina 16]
| |
Boer met vrouw gaan nu naar huis,
de boe-ren-kar rolt door de nacht,
in de bed-stee gaan ze sla-pen,
de boe-ren-waak-hond houdt de wacht.
|
|