| |
Korte Beschryving van de Westkust der Straat Davids, ofte anders Noord Amerika genoemd.
Korte Beschryving Van de Westkust der Straat Davids, ofte anders Noord Amerika genoemd.
| |
| |
| |
I. Hoofdstuk.
I. Van der Westkust goeden Anker-grond, en hoe en waar.
II. Van de bosschen en boomen, en gewasschen.
III. Van de Inwooneren.
IV. Van de weinige Heidenen dier Landen.
I. DE WESTKUST van de STRAAT DAVIDS is meede zeer Berg-achtig landt van Klip-steenen, alhoewel op zommige plaatzen verscheidene Eylanden zyn van Zant; het is al meede meest gebrooken landt, met byzonder veele Eilanden, die op verscheidene plaatsen, wel drie a vier mylen verre in Zee leggen, verders zyn | |
| |
daar zeer groote en wyde fioerti en rivieren, die landwaards in loopen.
Op verscheidene plaatzen, heeft men aldaar zeer goeden anker grond en bayen, havens &c, om de schepen in alle Zeekerheid te bergen, te weeten, op de breete van 57 graaden 20 minuten tot 54 graaden 40 minuten toe, noch noordelyker noch zuiderlyker, hebbe ik noit in het land geweest, waar door ik niets meerder daar van kan zeggen, hoe het verder landwaarts inne gelegen is, en ook niet meerder zeggen wil, als ik beschouwt hebben met myne oogen.
II. Deze bovengezegde West kust berg achtig landt weezende, zyn er echter veele boomen en bosschen, Ja op zommige plaatsen zo groot, dat men geen einden aan kan zien, het geboomte is meest van Vuuren, Greenen en Bergen hout, en wonder fraay, regt en hoog genoeg, om stengen en Raas, voor de scheepen, daar van te kunnen maaken: het hout dier zo gezegde boomen is by uitneementheid vet, harsachtig, en zeer bekwaam om Pik of teer van te kunnen branden.
Aldaar in die Landstreek wascht eene zekere soort van Braamen langs den grond heen, even gelyk by ons, in Holland, de Aartbeyen: deze braamen hebben eene zeer goeden smaak, en zyn lekker om te eeten; ze wasschen aldaar in eenen byzonderen grooten overvloed: maar worden zelden of nooit eerder ryp, als in ’t allerlaatste der maand van Augustus, of in het begin van September.
Verders wascht in dat landt op de vlakke plaatzen doorgaans veel schoon, lang, en keurig gras, Ja veel langer, als ik ooit in holland heb zien groeyen. Daar zyn ook tot groote verwondering uitstekende veel schoone versche revieren, en aflopende wateren, en byzonder zoet, aangenaam en zuiver van smaak.
III. Dit reets gezegde landt wordt alleen ook mede bewoond door Heidenen of wilden; maar het schynt zo volkryk niet te zyn, als aan de Oostkust, alzo wy er weinige menschen hebben gezien of gevonden, ofte ze moeten voor ons zeer bevreest zyn, dat ze dieper landwaarts in vlugten, en zich verbergen. Wy zyn in den Jaare 1714 met ons vyf vaartuygen op 57 graaden, 20 minuten in het landt geweest, en al vry wat hier en daar, gints en weder gevaaren, om de zelve te zoeken, maar vonden op verscheidene | |
| |
plaatzen wel teikens van menschen, als vuurplaatzen, en geboomtens daar in gekapt was: maar geene menschen; naa dat wy hier zes a zeven dagen hadden vertoeft, zetten wy onze zeilen by, om te vertrekken; dan in het uitzeilen kwaamen 6 wilden met hunne Canoos naar ons toe roeyen, maar bleeven een stuk weegs van ons leggen; ze riepen en schreuwden geweldig: maar durfden niet by ons komen; gingen toen met ons vyfen met onze Sloep naar hen toe roeyen, doch van geweer als anders, tot verweeringe, hadden wy ons zeer wel verzien; en namen met ons mede wat Cargezoen, te weeten, eenig goed, dat wy in de STRAAT DAVIDS hadden gehandelt, om te toonen, aan deeze Wilden, dat wy daar begeerig naar waaren; maar by henlieden komende; konden wy geen een enkel woord van hen verstaan; echten lieten wy dan hun doen zien ons Cargazoen, daar zy zeer begeerig naar scheenen te weezen: maar zy hadden daar tegens niets te verhandelen; als een weinige Robbe vellen; daar wy toen met onverrigte zaaken van elkanderen scheiden, en weder naar boord roeiden: Wy bleeven aldaar met ons schip noch 2 a 3 dagen leggen; en de zelfde Heidenen kwaamen alle daagen by ons: maar nadien ze geene koopmanschap of goederen by ons bragten, zo naamen wy een besluit om onze reize naar het waarde Vaderlandt te bevorderen, wy maakten tot dien einde, alles klaar en gingen onder zeil.
IV In het Jaar 1718 zyn wy daar weder, met ons drie vaartuigen, in dat landt geweest; en waaren inde beginne weer op de bovengemelde plaatze; en in het landt vernaamen wy toen niet meerder als drie Wilden, die by ons kwaamen, maar wy moesten, als hier boven gezegt is, met onze sloep naar hen toeroeyen, alzo ze niet by ons dorsten komen, doordien ze voor ons byzonder scheenen bevreest te zyn: wy bevonden geen één van de gezegde zes Wilden by dezen drie: wy zeilden toen van daar tot 56 graaden breeten in het land, en liepen daar al eenige mylen landwaarts inne, tusschen de eilanden door overal zoekende; maar daar kwamen, noch wy vonden geen éénen wilde meerder. Wy zeilden toen van daar tot op 54 graden, 30 minuten, in ’t land, en kwamen zavonds binnen de buiten klippen, zagen toen op ’t land rook op gaan, hielden den gantschen nacht door gaande dryven: maar met het krieken der dagen, zeilden | |
| |
wy op den rook aan, en daar digt by komende, lieten wy onze ankers vallen: daadelyk kwaamen toen vier Canoos met wilden by ons aanboord, en naer het scheen waaren zy weinig of niet bevreest; wy zagen ook dien tyd noch vry wat volk aan het landt loopen, en wy zochten toen om een goede bai, die wy daar digten by vonden, en zeilden ’er toen regelregt naar toe; zo dra, als men onzen anker lieten vallen, kwaamen de wilden altemaal met vrouwen en kinderen aan ons boord, en het scheen dat ze met de allerminste vreeze of angsvalligheid voor ons niet behebt waaren: Ja zelfs in die dagen tyds, dat wy aldaar ter anker lagen, toonden ze in geene deelen vreesachtigheid; maar kwaamen dagelyks aanboord, doch met geene goederen of negotie om tégens onze goederen te verhandelen, als alleenlyk, eenige Reenenvellen, Robben vellen, en eenige Stukkies Boschbeeren, en stukkies van Otters vellen. Deeze heidenen, met hunne Vrouwen en kinderen, waaren net drie en dertig in ’t getal; Wy rekhalsden naar meerder anderen, om eenige handelingen met hun lieden te dryven: maar te vergeefs; want wy vernamen geen eenen heiden meerder, als reets gezegt is, en geen de allerminste negotie: waarom wy weder onzen anker deeden ligten, om, naar het Vaderlandt, onze reize te vervorderen; vermits daar voor ons de allerminste winst of handeling was te doen.
| |
II. Hoofdstuk.
I. Van de gestaltenissen der Wilden of Heidenen, en kleedingen, op 57 graden 20 minuten.
II. Van de gestaltenissen, kleedingen, Canoos, &c. der Heidenen, op 54 graden 30 minuten.
III. Van de menigvuldige gediertens des lands.
IV. Verders van den rook reeds gemeld.
I. DE Wilden of Heidenen in dat gewest, zyn tweederlei van gestaltens en van kleedingen, en hebben ook verscheide- | |
| |
nen fatzoen van vaartuigen. De eerste Heidenen, te weeten, op 57 graden en 20 minuten, zyn meest van gestaltenissen, als die wy aan de Oostkust gezien hebben, en reeds wytloopig van geschreeven hebben, zo wel in kleedingen, als in hun fatzoen der vaartuigen; want hunne Canoos zyn mede van Robben-vellen gemaakt, of overtrokken; maar wat grooter, doch niet zo gezwind, en daar kan meede maar één man in zitten, en worden ieder Canoos meede met eenen riem geroeit. Wyders gedraagen wy ons aan het geene wy reeds van de kleedingen en Canoos in de beschryvinge der STRAAT DAVIDS, in verscheidene Hoofdstukken gezegt hebben.
II. De Wilden of Heidenen op 54 graden en 30 minuten, zyn zeer mager en schraal, en ook eenigsints langer van perzoonen, als de andere Heidenen, en ze gelyken wel naar Spanjaarden, hebben lang zwart hair, maar meede zonder de allerminste krul, dat ze met roode stukjes laken aan hangende staarten woelen, gelyk als tuiten. Hunne kleedingen zyn ook heel anders en verscheiden, en bestaat maar in eenen rok alleen, zonder een broek aan te hebben, en mede gemaakt van Rheenen-vellen. De mannen hadden hunne aangezichten, als ook hunne Canoos, toen ze by ons ten tweedenmaal aan boord kwaamen, met roode kruissen geverft, wat dit bedieden wilde, weeten wy in geenen deelen het allerminste van te zeggen, of dit een teeken van Godsdienst was, dan of zy het deeden om zich en hunne Kanoos op te pronken, en te versieren. Daar waaren ’er ook, die op hunne hoofden witte vogelendons in hun hair hadden gedaan. Wy konden geen enkeld woord van hen verstaan, en by gevolg, zy mede geen één woord van ons, als alleen, dat ze onze Schippers, met den naamen van Capitaina, noemden, het welke zy naar alle gedachten, van de Franschen hebben geleerd, die hier bezuiden aan deeze kust vaaren, om handeling te dryven. Deeze Heidenen gebruiken staal en steenen, om vuur te maaken, gelyk wy doen. Ze hadden ook Fransche messen en bylen, als ook Fransche Karpoessen op de hoofden. Hunne Canoos zyn ook van een ander fatzoen, als de eerste Wilden, deeze hunne Canoos worden gemaakt van basten van boomen, die zy aan malkanderen naayen, en byzonder net maaken, deeze Canoos zyn boven open, en hebben de langte van 14 a 15 voeten, ze kunnen met hunne 3 a 4 perzoo- | |
| |
nen in dezelve zitten en meede vaaren, en ze scheppen elk met eenen riem voort, leggende op de kniën, en ze maaken eene redelyke snelle vaart: zy hebben meede ook vreeselyke felle pylen, die ze uit boogen schieten, daar van verscheidenen met 2 a 3 weerhaaken, en het voorste dier pylen van yzer gemaakt zyn, ze zyn byzonder glat, en by uitneementheid scherp als vlymen, en ze kunnen vry netjes daar meede schieten.
III. Daar in dat landt onthoudt zich veele gediertens; alhoewel wy die nimmer hebben kunnen beschouwen: maar veele groote hopen drek, op verscheidene plaatzen, hebben wy gevonden; deeze Heidenen brachten ook aan ons boord veele stukken van Rheenen-vlees, dat wy tegens ons Cargezoen met hen verhandelen: doch de winsten waaren niet roemens waardig.
IV. Den rook hier vooren in het eerste Hoofdstuk van gezegt, daar wy op aan zeilden, was een groot Bosch op het gebergte, dat van de Heidenen was in brand gestooken, naer alle gedachten, door hen gedaan, met inzicht, om dat wy daar op zouden aanzeilen, om te zien dat daar menschen waaren. Dit bosch branden noch in eene lichte vlamme wel op vier a vyf plaatzen, toen wy onder zeil gingen, hier meede eindigen wy deeze korte Beschryvinge van de Westkust der STRAAT DAVIDS.
EINDE.
|
|