Liederen(1917)–Jacob Israël de Haan– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] Een schip verzinkt... Eén schaamtloos schot: het slagschip is gezonken, Dat schatten droeg van schoone en sterke jeugd, Der Moeders min, der trotsche Vaders vreugd Wordt gelijk een dierenwerpsel verdronken. En zij zwijgen: in ieder Land de Daders, Zij zwijgen thans: in ieder Land de Dichters, Maar zwijgend maken zij zich tot verraders; Tot dienaars van verwaten onheilstichters. Mijn Lied kan niet zwijgen op dezen dag, Hier straalt de zon, daar drijven de geraamten In schemerdiepten eener duistre zee. Wreedheid der Volken, jammerlijk bejag, Mijn wangen branden, mijn Lied rilt van schaamte, Hoe slaat ge elkanders hart met woedend wee. Vorige Volgende