Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 164]
| |
De trousseau van LeaJeruzalem, 30 Dec. De dagen gaan. En ook de dienstmeisjes gaan. Zij trouwen. Herinnert gij u Hamame nog, het Jemenietische dienstmeisje van het jongensweeshuis? Zij is zoo verstandig geweest, niet te luisteren naar den raad van alle verstandige menschen. Zij heeft haar dommen, luien jongen toch getrouwd. Het is een héél ongelukkig huwelijk geworden. Maar een slecht huwelijk is toch altijd beter dan een goede dienst. Lof zij Allah! En nu gaat Lea trouwen, het keukenmeisje van Miss Landau. Er zal een mooie trousseau zijn. Bij Hamame was geen trousseau, omdat zij een Jemenietisch meisje was. Lea is een Sefardische uit Bagdad. Natuurlijk heeft ook Hamame mooie bonte en lichte kleederen mede ten huwelijk gebracht. Hoe zou zij zonder? Toch was er geen trousseau. Want een trousseau is hier maar niet doodeenvoudig de verzameling van boven-, onder- en onderste kleeren, die de gelukkige bruid mede in het huwelijk brengt. De trousseau is de feestelijke middag, een paar dagen vóór het huwelijk, waarop al die mooie kleederen in het bijzijn der wederzijdsche familieleden en vrienden worden geschat. Het gezamenlijk bedrag wordt verdubbeld en in de huwelijks-acte vermeld. Als de man sterft of zijne vrouw eenen scheidsbrief geeft, ontvangt de vrouw dat dubbele bedrag. Iedereen begrijpt, dat de familie en de vrienden van de bruid zoo hoogelijk mogelijk willen schatten. De familie en de vrienden van den bruidegom willen de schatting natuurlijk laag houden. Ieder van de beide partijen brengt zijn eigen schatter mede. Het is volstrekt geen onvoordeelig bedrijf. Zij krijgen een vast honorarium en vele kleine fooitjes van de tegenpartij om niet te hoog te schatten of niet te laag. Want gij moet den trousseau niet al te tragisch nemen. In de feestelijke stemming van vóór het huwelijk zijn de beide families het over de waarde van den trousseau al lang eens. Men maakt er een feestje van. | |
IIWij zullen allen naar den trousseau van Lea gaan. Miss Landau met haar geheelen staf. En enkele goede bekenden. Het is een héél mooie middag. Lente in den herfst. En de weg is een feest naar de kleine buurt buiten de Poort van Damascus, waar Lea woont. Het lange, lage vertrek is vol vriendinnen en bekenden. De beide schatters zijn al gekomen. Twee slimme, kleine Sefardiem. Ze zijn ook min of meer wetgeleerden, al zijn ze niet zóó groot en zóó aanzienlijk als bijvoorbeeld de Rabbijn R. Jacob Meïr. Zij hebben hunne fezzen omwonden met zwarte zijde, gelijk Sefardische wetgeleerden doen. Wij krijgen eereplaatsen naast de beide waardige schatters. Het zijn dure plaatsen. Maar waar ter wereld krijgt men | |
[pagina 165]
| |
eer zonder geld? Zoo héél duur is de eer nu óók weer niet. Wij hebben ons voorzien van zilverstukken van vijf piaster, dat één shilling is. En van tien piaster. Wij kunnen natuurlijk den schatter van Lea niets geven. Hij moet omgekocht worden door de partij van den bruidegom. Maar ook voor deze moeilijkheid heeft het goedhartige leven zijn oplossing. Na afloop van den trousseau gaan de beide schatters eerlijk deelen. Alle schatten, waarvoor Lea zoovele jaren heeft gezwoegd, liggen nu netjes in pakjes op een lange schragen-tafel. De japonnen en blouses hangen aan de muren, wijd uiteen, zoodat ieder ze goed kan zien. Zij hangen naar rang en stand. Te beginnen met de mooie bruidsjapon en zóó afdalend tot de grijze blouse, die Lea in het huiswerk dragen zal. De bruidegom is niet aanwezig. Het zou niet passen. Wij krijgen nu eerst van allerlei tractatie. Limonade, die naar valsche viooltjes smaakt. Zwaar, zoet, suikergoed. Schijven sinaasappel. Gepelde noten. En amandelen. Hoe aanzienlijker men is, hoe meer men krijgt. Wie niet alles eet en drinkt, toont daarmede zijne verachting voor Lea's achtenswaardige tractatie. | |
IIIDe trousseau begint met een pakje zakdoeken. De schatter van den bruidegom, die Simon heet, neemt ze op met een gezicht vol afkeer en een handvol minachting. Het is héél stil: ‘Vijf piaster’ zegt hij dan. ‘Ja, ja’, roepen die van den bruidegom. ‘Vier piaster... meer niet’ roept een kwaadwillig neefje. Gelukkig is Lea ook niet van familie en vrienden verlaten. Zij roepen en tieren er tegen in: acht, tien, twaalf, achttien. Men wordt het eens voor tien. Na de zakdoeken komen de mooie onderkleeren, het tafelgoed en het beddegoed. De kleine neefjes aan beide kanten schreeuwen hartstochtelijk mede. De groote neefjes, met iets onschatbaars in hun ondeugende oogen, af en toe wisselen blikken, schateren fel gedempt een ongeoorloofd woord. Eén is in een héél moeilijke positie. Hij is een neef van Lea en een neef van Simon. Voor wie moet hij nu schreeuwen? Moet hij zich stil houden als een oude vrouw? Toch schreeuwt hij duchtig mede en het schreeuw-zweet breekt hem uit. Het is héél heet geworden. Het is trouwens een héél ernstige trousseau. De schatter van Simon verzekert ons, dat hij het volstrekt niet te voren met den schatter van Lea is eens geworden. Laten wij dat volstrekt niet denken. Naarmate de trousseau vordert, leeren wij vriend van vijand onderscheiden, en wij zien ook de opstelling van beide partijen. Die van Simon worden aangevoerd door een buurvrouw. Een zware, zwaarmoedige vrouw. Met een donkere stem en zwarte oogen onder een gladden bandeau. Zij heeft een sjaal om haar breede schouders. Zij doet haar plicht, ernstig en droevig. Zij voelt zich nu: aanvoerster van de bruidegomspar- | |
[pagina 166]
| |
tij. Die van Lea worden aangevoerd door haar tante Sara. En men moet zeggen, dat Lea moeilijk een betere keus had kunnen doen. De stem van deze tante Sara is niet zóó zwaar als de stem van de buurvrouw van de moeder van Simon. Maar zij is taaier. Zij heeft ook haar troepen beter in bedwang. Zij spaart haar manschap bij de zakdoeken en bij de handdoeken. Maar bij de mooie sloopen en de beddelakens geeft zij geen kamp. Lea voorziet haar geregeld van limonade. Zij heeft haar schoot vol snoepgoed. Wie de buurvrouw van de moeder van Simon en de tante Sara van Lea zóó aan het werk ziet, kan niet twijfelen aan den ernst van dezen trousseau. En wij vragen ons af, of op zóó een ernstigen trousseau eigenlijk wel een gelukkig huwelijk volgen zal. | |
IVDe heele tafel linnengoed is door de handen van de schatters en door de stemmen van de buurvrouw en van tante Sara hééngegaan. Het hoogtepunt van iederen trousseau is gekomen: de schatting van de bruidsjapon. Er wordt nu eerst gepauzeerd. Wij krijgen weder een hartelijke tractatie. De lampen worden aangestoken. Enkele vrouwen zijn reeds heengegaan. De overgeblevenen schikken zich aaneen. Partij bij partij. Het is héél stil, wanneer de lieve, witte bruidsjapon door Lea's moeder van den muur wordt genomen en overhandigd aan den schatter van Simon. Een groot oogenblik is gekomen in het leven van Lea en Simon. En wij beseffen dat. Mijn oogen sidderen. De schatter van Simon houdt de japon héél lang op. Hij draait haar om en rond. Hij zegt: ‘Een héél eenvoudig stofje... en heelemaal niet chic gemaakt... ik schat haar op twee pond’. Lea is doodsbleek geworden. Zij weet wel, dat het zóó behoort. Maar het is toch hard, wanneer men zijn bruidsjapon zóó hoort afmaken. Iedereen weet trouwens precies wat de japon gekost heeft: vijf pond en een kwart. Nauwelijks heeft de schatter van Simon zijne verachtelijke woorden uitgesproken, of de zwaarmoedige buurvrouw met haar troepen, valt hem bij: ‘Twee pond... twee pond... twee pond... nog te veel... één en een kwart’. Het dubbele neefje heeft duidelijk de partij van Simon gekozen. De schatter van Lea roept nu zijn schatting: twaalf en een kwart. Lea herademt. En tante Sara houdt zich flink. Zij moet eigenlijk naar huis om haar jongen de borst te geen. Maar 't hemd is nader dan de rok. Zij kan als aanvoerster den trousseau niet verlaten vóór de bruidsjapon is afgeloopen. Haar bod is twaalf. En zij houdt vol. Zij heeft haar partij schitterend in handen. Haar stem, sterk van plichtbesef, drijft dóór en dóór: ‘Niet onder twalef... niet onder twalef... een schandaal... niet onder twalef’. De zware stem van de buurvrouw daar tegen in: ‘wie zegt er twalef... wie zegt er twalef... wie zegt er twalef... twee is genoeg’. En al haar troepen trouw. De schatter van Simon krijgt een dubbelen shilling. Hij brengt zijn schatting op drie min een kwart. Het kan héél lang duren met twee zóó | |
[pagina 167]
| |
bekwame aanvoersters en twee legers zóó trouw. Maar Miss Landau heeft op haar horloge gekeken. Het wordt tijd. Wij hebben trouwens onzen plicht voor Lea gedaan. Miss Landau tikt op tafel. En beide legers worden stil. Want Miss Landau is Miss Landau en vele van de aanwezigen zijn hare leerlingen geweest. ‘Deze japon’, zegt Miss Landau, ‘is een mooie bruidsjapon. Ik heb zelden zoo een fraaie bruidsjapon gezien. De stof is goed en solide... de coupe eenvoudig en chic... juist een japon, die een meisje als Lea past. Ik schat haar minstens op tien pond.’ En wij allen, die met Miss Landau meegekomen zijn, roepen en juichen: ‘tien pond... tien pond... Lea, veel geluk, tien pond’. De andere japonnen worden nu met een vaartje afgedaan. Een procesverbaal wordt opgemaakt en door de beide schatters onderteekend. Het geheele bedrag is honderd zeven en twintig en een half pond. Een verdacht ronde som. Want als gij deze som verdubbelt, wat krijgt gij dan? Twee honderd vijf en vijftig. In letters overgebracht B.H.H. Ziet gij wel, dat de heilige letter H.Ga naar eindnoot1 hierin twee malen voorkomt? Dit zal geluk brengen over de geheele huwelijksacte en over het geheele huwelijk. Wij gaan heen. Wij zijn tevreden over de schatters. En de schatters zijn tevreden over ons. De late middag naar huis is weer een wonder. | |
VEen huwelijk moest eigenlijk eindigen met den trousseau. Want na dien mooien dag van den trousseau, hoe vaal valt nu de Vrijdag, dat Lea trouwt. Het regent en het regent niet. Een droeve, zware lucht. De heele wereld koud en nat. Jeruzalem zoo grijs, grijs, grijs. En wij de buurt van Mea Scheariem door met de straten van modder. En de huizen, bruin en vaal. De bruiloft zal zijn bij een tante van Lea, die een groote woning heeft. Niet tante Sara. Maar een andere tante. Als wij komen, is nog niets gereed. Tante Sara heeft het druk met de buurvrouw van de moeder van Simon. Ach, de geheele trousseau is maar een spel geweest. En ook het bedrag met de twee heilige letters is maar een spel geweest. Als alle gasten gekomen zijn, is het wachten weer op den rabbijn, die het huwelijk inzegenen zal. En als die komt, is het wachten weder op een oom van Lea, die te laat naar den kapper is gegaan. Drie muzikanten spelen een gemeene muziek. In het schampere, bespottelijke licht van dien valen, valschen, regenmiddag wordt het huwelijk dan ingezegend. Neen, ook dit zal geen gelukkig huwelijk zijn. Maar Allah is groot en barmhartig. En de twee heilige letters in de huwelijksacte zullen de arme Lea misschien bijstaan. Wij gaan dadelijk naar huis. De wereld is koud, grijs, verachtelijk.
[23 januari 1922, avondblad, p. 5] |
|