Jacob Israël de Haan. Correspondent in Palestina 1919-1924
(1981)–Jacob Israël de Haan, [tijdschrift] Engelbewaarder, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Een tegenstanderIn eenen vorigen brief heb ik u geschreven over die zoogenaamde Joodsche ConstituanteGa naar eindnoot1 en over de groep van orthodoxen, die niet willen kiezen en niet willen worden gekozen, wegens het actieve en vooral wegens het passieve vrouwenkiesrecht. Tusschen haakjes: misschien komt die geheele constituante er niet. Ze heeft trouwens geenen zin op een oogenblik, dat over den staatkundigen toestand van Palestina nog niet beslist is. Bovendien: waarom moet het halve procent Joden, dat in Palestina woont, over alles beslissen, terwijl het benoodigde geld van buiten komt? Wanneer wij iets hier kunnen missen, dan is het een parlementair stelsel met een constituante. Laat men wachten tot het in de wereld weer rustig is geworden. Laat men dan verkiezing voor een Palestina-raad houden onder alle Joden ter wereld. En ook de Joden van alle landen verkiesbaar verklaren. Vooral geen haast. En geen uitersten. Dit tusschen haakjes. Eén van de Mannen van Beteekenis, die niet met de Zionisten medegaan, is Rabbi Chaïm Sonnenfeld. Een Hongaar uit de beroemde Leerschool van Presburg.Ga naar eindnoot2 Maar sinds zes en veertig jaren reeds te Jeruzalem woonachtig. Toen ik pas hier aankwam, dacht ik dat alle tegenstanders van het Zionisme slechte menschen waren. Maar zoo wonend en werkend hier, ben ik gaan zien, dat men hier de goede en de slechte menschen zoowel binnen als buiten het Zionisme vindt. Den naam van R. Chaïm had ik den eersten dag al gehoord. Dat de Aschkenazische Joden zich niet met de Sephardische Joden hebben willen vereenigen in éénen Kerkeraad (en niet Gemeenteraad, zooals mijn lieve vrienden van Mizrachie vertalen!) wordt voor een groot gedeelte toegeschreven aan invloed van R. Chaïm. Bepaald goedhartig gestemd was ik tegenover R. Chaïm niet. Dan: ik kom te wonen bij eene familie, ook uit Hongarije afkomstig, op de Duitsche Plaats. En ik hoor over dezen R. Chaïm spreken als over eenen Heilige. Reeds in de Leerschool onderscheidde hij zich door zijne strengheid en door zijne vroomheid. En al de jaren, dat hij leeft te Jeruzalem, is hij volkomen gebleven, een rechtvaardig man. Hij geeft al zijn Leven aan de studie van de Heilige Leer. Hij woont in een heel, heel klein huisje. Nu een oud man. Hij is zwaar geslagen, de oude man, in de laatste jaren. Meerdere van zijne kinderen zijn, volwassen, gestorven. Hij draagt met de macht, die des Heiligen is. En hij leeft hier in armoede. Hij wil niets ontvangen, direct of indirect van eenig fonds, dat geld van Zionisten krijgt. Hij wil niets te maken hebben met den Jeruzalemschen Rabbijnenraad, die door Zionistische fondsen wordt gesteund. Hij leeft, trouw en geweldig, met de Heilige Leer. Eén dag ben ik ten gebede gegaan naar de Synagoge op de Duitsche Plaats. Een voorzanger met een mooie stem hebben wij hier niet. Iedere | |
[pagina 58]
| |
man bidt voor, naar het uitkomt. Heden een oude man. Zijn stem is zwaar. Hij spreekt ieder woord uit met een innigheid, die van hart tot hart gaat. Ik vraag na den dienst, wie gebeden heeft. Het was R. Chaïm. En ik laat mij voorstellen. Neen: Hebreeuwsch spreken wil hij niet. Hebreeuwsch is de Heilige Taal. Was het Joodsche Volk in Palestina een heilig volk, dan zou hij Hebreeuwsch willen spreken. Nu niet. Er zijn onder de jongere Joden te veel, die de Wetten niet achter en Hebreeuwsch spreken. Hij wil niet. Ik onderwerp mij en wij spreken Jiddisch. Verleden Zaterdag heb ik hem een bezoek gebracht. Een Heilige Israëls. Hij draagt een kaftan en lange lokken. Maar zijn oogen, stralend in het magere gelaat. En zijn zilveren baard, heel lang en heel eerwaardig. Zijn vrouw is thuis. Maar zij spreekt niet mede. Zij zou ook eenen vreemden man niet eene hand geven. Gij lacht daarom? En wij leerden op school ter eere van de Romeinen den eisch van Caesar, dat er over zijne vrouw zelfs niet ten goede mocht worden gesproken! Maar zoo is het ons, Joodsche jongens, gegaan: Wat wij prachtig vonden van de Romeinen, dat vonden wij dwaas van ons eigen Volk. En zoo zal het ook Hollandsche jongens wel eens gaan. Ik vraag R. Chaïm naar zijne verhouding tot de Zionisten. Hij lacht: wel, is hij geen Zionist? Zes en veertig jaren lang heeft hij lief en leed met Jeruzalem gedeeld. Meer leed dan lief. Ik vraag naar het politieke Zionisme, zooals wij dat nu kennen. Hij staat daar zóó tegenover: Boven alles gaat hem de beoefening van de Heilige Leer. Zooals iedere akker zijn eigen voortbrengselen heeft, zóó heeft ook iedere stad zijn eigen aard en eigen doel. New-York, Londen, Parijs. Jeruzalem is de Stad van de Leer. En dat moet zij blijven. Hij vreest, dat het Zionisme nadeel zal doen. Men kan nu wel zeggen, dat het Zionisme niets doet tegen de Leer. Maar vele Zionisten doen dat wel: zij ontwijden den Sabbath, houden de spijswetten niet, enz. Deze dingen worden in Holland ook tegen het Zionisme aangevoerd. Ik ben dit niet met R. Chaïm eens. Tenzij God een wonder laat gebeuren (waarop wij ons leven toch niet mogen inrichten?) zouden groote gedeelten van het Jodendom buiten Palestina assimileeren. Het is ook de vraag of het Oost-Europeesche Jodendom na alle lijden nog in staat zal zijn, de vroegere giften naar Palestina te blijven zenden. Het voordeel van eene Joodsche gemeenschap in Palestina is dit: wie daar Joodsch leven wil, die kan Joodsch leven. Veel gemakkelijker dan het in Holland gaat. Ja, zegt R. Chaïm, maar de jongeren willen niet Joodsch leven en dat is de schuld van de Zionisten, die hen van de Leer afleiden. Neen, zeg ik, dat is de schuld van de Zionisten niet. Zoolang Israël de Leer heeft, is het ook van de Leer afgeweken. Hoever was het Volk in den tijd van de Koningen en van de Profeten niet van de Leer afgeweken? Maar het Joodsche Volk is altijd weder tot de Leer wedergekeerd. Maar den Zionistischen vrienden zou ik toch dit willen zeggen: wat wij | |
[pagina 59]
| |
thans in de eerste plaats noodig hebben is eenheid. Onthoudt u dus, ook in uw particulier leven, van alles, wat die eenheid storen kan. Die opoffering kan niet groot zijn. De orthodoxie staat nu eenmaal wantrouwend tegenover het Zionisme. En het Zionisme heeft de orthodoxie werkelijk niet altijd recht gedaan. Zelfs de orthodoxe Zionisten hebben niet steeds juist geoordeeld. Ik denk aan het artikel ‘Prof. Weizmann in den Gemeenteraad (bedoeld is Kerkeraad d. H.) van Jeruzalem’ in het Maandblad ‘Mizrachie’ van Maart 1919.Ga naar eindnoot3 In Amsterdam is toch ook een Portugeesche en een Hoogduitsche Kerkeraad. Waarom zou dat hier niet gaan? Beter zijn meerdere Kerkeraden, die te gelegener tijd samenwerken, dan één Raad, waarin toch de verschillende bestanddeelen elkaar bestrijden. Eenheid is meer dan iets noodig. Maar samenwerking van autonome gemeenschappen is óók een vorm van eenheid. En ik vraag R. Chaïm naar de constituante. Zijn standpunt is bekend. Hij gelooft trouwens niet, dat de constituante er komen zal. En zoo ja: dan zullen de orthodoxen doen, of ze niet bestaat. Desnoods zullen ze een tweede constituante kiezen, met geldelijke steun van de niet-Zionistische orthodoxe organisaties, die te Zürich centrum hebben.Ga naar eindnoot4 Hierin ligt een groot gevaar. Palestina is niet het land van ons Zionisten alleen. Maar van het geheele Joodsche Volk. Op het oogenblik is de meeste macht in handen van de Zionistische Commissie.Ga naar eindnoot5 Daarin zijn de Joden van de vijandelijke landen niet vertegenwoordigd en ook de Joden van de neutrale landen niet. Ongetwijfeld zal het goed zijn, wanneer de Zionistische Organisatie de Engelsche Regeering toegang vraagt voor de Joden van alle landen. De Duitsche, Oostenrijksche en Hongaarsche Joden bijvoorbeeld zijn door de Engelschen ook niet uit Palestina verwijderd. Het is de Zionistische Organisatie niet om macht te doen, maar om herstel van het Joodsche Volk in Palestina zoo goed als dat thans mogelijk is. Daarvoor is eenheid noodig. Voor die eenheid moeten wij allen veel van het onze opofferen. Mijn lieve jonge vriend de onbekookte Russische idealist even goed als onze vrome Meester R. Chaïm Sonnenfeld. Palestina kan geen land zijn van uitersten. O, het zal niet zo gemakkelijk gaan, als wij het geloofd hebben in onze eerste vreugde over de Balfour-declaratie. Palestina zal ons niet worden gegeven, zooals men een onbewoond land aan een eeuwenoud volk geven kan. De Arabische kwestie! En onze eigene vragen: het Zionisme tegenover de andere Joodsche Organisaties.Ga naar eindnoot6 De Mizrachie tegenover en samen met de andere Zionisten: het religieuse probleem, het onderwijs. De emigratie! Prof. Weizmann heeft voor de Vredesconferentie gevraagd de schepping van mogelijkheden, die elk jaar de emigratie van 50 à 60000 Joden zou veroorloven. Dat is niet veel. De aandrang naar Palestina zal vooral den eersten tijd geweldig zijn. En toch: 50 à 60000 Joden; dat is de geheele Joodsche bevolking van Palestina. Op het oogenblik is hier te Jeruzalem geweldige werkloosheid. Er is eigenlijk heelemaal geen | |
[pagina 60]
| |
werk, behalve dan gewoon het dagelijksche werk in iedere stad. De militairen brengen nog een beetje vertier. Van de week liep hier een gerucht. Ik heb het nog niet kunnen controleeren. En ik geef het u dus als een gerucht. Maar als een typeerend gerucht. Er is den soldaten van het Joodsche LegioenGa naar eindnoot7 aangezegd, dat zij na demobilisatie alleen in Palestina kunnen blijven, wanneer zij werk hebben of geld. Laat toch niemand hier komen alleen met enthousiasme! Het leven is hier op het oogenblik zeker tweemaal zoo duur als in Holland. Het is goed, dat wij de moeilijkheden kennen van de taak, die wij volbrengen zullen. Maar daarvoor hebben wij de samenwerking noodig van alle Joden ter wereld. Palestina is niet van ons, het halve procentje hier. Palestina is ook niet van de Zionisten. Palestina is van het geheele Volk. En ieder onzer is tot mede-arbeid verplicht. Maar ook gerechtigd. Zoo groote vereering als ik voor R. Chaïm heb, hij is toch een man, te zeer van een uiterste, dan dat het Joodsche Volk hem op dit tijdstip als leider verdragen kan. Ik heb hem lief. Ik vereer hem. Ik wenschte, (dwaas, hij verlangt uw zotte weelde immers niet!) dat ik zijn leven verrijken kon. Maar het Joodsche Volk is tot die strakke, sterke vroomheid niet in staat. Wij scheiden. Hij verzekert nog eens, dat hij om die constituante niet geeft. Laat zij maar kiezen. Laat zij maar besluiten. Hij staat, groot en machtig. Hij zegt de woorden van Psalm 127: ‘Als God het huis niet Bouwt, dan werken de bouwers tevergeefs. Als God over de stad niet Waakt, waakt de wachter vergeefs.’ Ik ga naar den KlaagmuurGa naar eindnoot8 voor het Middaggebed.
[19 mei 1919, avondblad, p. 9] |
|