| |
| |
| |
| |
Het geluk van Baas Trip.
Klip, klap, klop, ging de hamer en met z'n bril op z'n voorhoofd geschoven, galmde baas Trip z'n lijfdeuntje door 't open vensterke van zijn pothuis. Hier een paar zolen en hakken repareerend, daar een stukje opzettend, werkte hij onvermoeid door van den vroegen morgen tot den laten avond, en toch verdiende hij maar net genoeg om z'n vijf jeugdige spruiten den mond open te houden.
De zorgen meestentijds wegzingend, zat hij nu in diep gepeins verzonken. Hij bouwde luchtkasteelen, zag zichzelf wonen in een mooi huis, prachtig gemeubeld, met mooie gordijnen en kleeden. Hij droomde van fraaie slaapkamers en heerlijke ledikanten. Hij..... Tingelingelingeling ging 't belletje van het bovendeurtje en een armoedig gekleed vrouwtje trad 't pothuis binnen.
‘Ach, beste baas Trip’, zei ze, ‘mijn schoenen zijn zoo oud en versleten: betalen kan ik het niet, maar de hemel zal je beloonen, als je ze ook maar een heel klein beetje voor mij zoudt willen repareeren’.
‘Al was dat niet zoo vrouwtje, dan zou ik ze toch voor je maken hoor!’ Dadelijk liet hij zijn andere werk staan, en een half uurtje later dankte het vrouwtje
| |
| |
| |
| |
hem met tranen in de oogen en zei: ‘Beste baas Trip, hoe zal ik je er ooit voor kunnen beloonen?’
‘Door terug te komen als ze weer stuk zijn’, riep baas Trip haar na.
Had baas Trip het oude moedertje kunnen volgen, dan zou hij tot zijn verbazing gezien hebben, hoe ze in het park gekomen in een grooten hollen boom verdween. Binnengekomen wierp ze haar pruik en haar oude plunje af, tikte met haar staf driemaal op den grond en werd eensklaps omringd door een schaar grappige kaboutertjes. Puntmuts, de oudste, trad naar voren en vroeg: ‘Wat wenscht onze goede fee?’ ‘Puntmuts’, zei ze, ‘ik heb vandaag een goed mensch ontdekt, ik wil hem voor zijn goedheid beloonen. Luistert dus goed wat ik bedacht heb. Jelui kent natuurlijk allen baas Trip! Zijn hartewensch is te wonen in een mooi huis met mooie meubelen en tapijten. Wij zullen zorgen dat dit gebeurt. De gedaanteverwisseling heb ik bepaald op hedennacht, dus Puntmuts, zorg dat alles in orde komt!’ Haastig belegden de kabouters in de groote zaal een vergadering. Puntmuts sprak: ‘Mijne Heeren, een grootsche taak wacht ons. Nu is het aan ons een firma te zoeken, die de voor ons doel benoodigde goederen in prima kwaliteit kan leveren. Ieder die hierop antwoord kan geven sta op en heeft het woord!’
| |
| |
En als één man sprong het kleutervolkje overeind en in één galm klonk het
‘VROOM & C !’
Bom! een zwaren hamerslag van Puntmuts en hij zei: ‘Mijne Heeren, ik dank U. Ook ik ben overtuigd, dat wij daar aan het goede adres zijn. Tot hedennacht twaalf uur dus; zorgt allen present te zijn’.
| |
De gedaanteverwisseling.
Tingeling, tingeling, tingeling, tingeling. Hevig verschrikt sprong Piet de chauffeur uit zijn bed en schoof het raam omhoog. Hè, wat was dat nu, hij was toch wel goed wakker, stonden daar nu kabouters? Veel tijd om er over na te denken had hij niet, want Puntmuts riep met zijn zware basstem: ‘Kom dadelijk beneden Piet, om een vracht weg te brengen’. En Piet, die wist dat bij V. & Cọ de klanten steeds op hun wenken bediend worden, schoot in zijn livrei de trap af en op een holletje naar de garage. Spoedig was al het benoodigde opgeladen en in het holst van den nacht ging het nu naar de woning van Trip. Heel voorzichtig werd alles afgeladen. Toen alle tapijten en zeilen gelegd, de gordijnen opgehangen
| |
| |
waren, de meubelen op hun plaats stonden en baas Trip met zijn heele familie heel voorzichtig in de nieuwe bedden waren overgeplaatst, zei Puntmuts: ‘Nu mannen, nu nog het ondergoed voor Vader en Moeder Trip en de kindertjes klaar leggen en ook de andere kinderkleertjes en dan als de drommel weg’.
| |
Het ontwaken.
Klokslag vijf werd baas Trip wakker! Hij rekte zich uit, geeuwde eens, maar wat drommel wat was dat nu, waakte of droomde hij. Hoe kwam hij in zoo'n mooi ledikant en in zoo'n mooie slaapkamer?
‘Vrouw, vrouw, wordt eens gauw wakker,’ en nog niet van hun verbazing bekomen, stormden de kinderen reeds juichend de kamer binnen. ‘O Vader, o Moeder, kijk eens wat een mooie jurk, en wat een mooie trui, en kijk ik eens mooie kousen hebben, en wat een prachtig matrozenpak en wat een mooie das en wat een mooie....’ en dringend om Vader en Moeder, toonen ze armen vol met het mooiste kindergoed Vader en Moeder snappen er geen zier van, staan nog steeds stom verbaasd rond te kijken. Baas Trip trekt de deur van de spiegelkast open en slaat zijn handen van verbazing in elkaar. Daar hangt zoowaar voor Moeder een mooie jumper en een mooie blouse, een ochtendjapon en in de legkast een keur van ondergoed. ‘Hè’, zegt Moeder, die ook naderbij gekomen is, die jumper zag ik juist verleden week in
| |
| |
de etalage bij VROOM & Co. en ik dacht toen nog, als ik geld had, zou dat nu juist iets voor mij zijn’.
Ondertusschen kwamen de kinderen, die intusschen weer nieuwe ontdekkingen gedaan hadden, alweer joelend en juichend binnen gerend. ‘Nee maar, kom nou eens beneden kijken Vader, je weet niet wat je ziet!’ En jawel hoor, in de huiskamer was al de oude rommel verdwenen. Op Vaders plaats stond een prachtige fauteuil, op Moeders plaats een heerlijke gemakkelijke stoel, en wat een prachtig vloerkleed, je durfde er haast niet op te loopen en, nee maar man, heb je die mooie vitrages al gezien en die overgordijnen. En in één jubel ging het voort, verder het huis door. In de gang een stevige looper en deurmatjes en wat een mooie kapstok met een prachtig kapstokkleed!
Bij de mooie kamer dorst niemand naar binnen te gaan. Wat zou daar wel te zien zijn? Baas Trip loerde eerst door het sleutelgat, maakte toen voorzichtig de deur open en heel de familie keek stom van verbazing naar zoo'n pracht. Heerlijke fauteuils, bekleed met pracht moquette, fijn gestoffeerde stoelen, en wat een buffet!! En die tafel en dat tafelkleed. Baas Trip was zijn aandoening niet langer meester en met van tranen verstikte stem zei hij: ‘Moedertje, Moedertje, waar hebben wij dat allemaal aan verdiend?’. ‘Ik snap er ook geen zier van man, maar laten wij eens kijken waar dat
| |
| |
| |
| |
allemaal vandaan komt.’ Eindelijk vond Moeder aan het tafelkleed een prijskaartje. ‘Nee maar Vader, kijk eens, het is zoowaar van VROOM & Co. Daar moet ik meer van weten!’ Terstond kleedde Moeder zich aan en spoedde zich naar een der bekende winkels. Ieder werd er bij gehaald, maar niemand kon haar inlichten. Wel was er gisteren een groote leverantie weggegaan en contant betaald geworden, maar niemand wist waarheen. Maar Piet, de chauffeur, lachte eens in zijn vuistje en dacht: ‘Ik weet er meer van, maar ik houd me van den domme, want Puntmuts heeft gezegd: ‘Denk er om Piet, mondje dicht hoor!’ En even wijs ging Moeder Trip weer heen. De buren liepen af en aan, een ieder bewonderde, niemand snapte er iets van, maar baas Trip was het gegund hoor, als één het verdiend had, was hij het toch zeker.
Langzamerhand waren ze de nieuwe weelde gewend geraakt, ze bleven evenwel de eenvoudige Vader en Moeder Trip. Nog jarenlang kwam Moeder Trip bij VROOM & Co. in den winkel en nooit kon ze nalaten nog eens te praten over dat wonderbaarlijke geluk dat hen was ten deel gevallen, maar nimmer heeft ze kunnen uitvinden, wien ze de gedaanteverwisseling te danken hadden.
EINDE. |
|