| |
| |
| |
[Rebecca van Paramaribo]
Rebecca de La Parra zit in spanning. Vandaag zal haar broer Benjamin de Mitswot doen. Dat betekent dat hij uit de Tora, het heilige boek van de joden, moet voorlezen.
Dit is een grote plechtigheid, die symbolisch is voor het Bar Mitswa zijn. Als je Bar Mitswa bent, moet je je houden aan de joodse wetten en volgens het joods geloof leven.
Rebecca heeft dagenlang met hem moeten oefenen. Gelukkig wist Benjamin van te voren welk stukje hij uit de Tora mocht voorlezen.
Benjamin zit op een speciale school voor kinderen die traag leren. Hij is anders dan Rebecca en hun oudere broer Joël.
Eindelijk! Daar gaat Benjamin naar voren met zijn kiepa, het witte baretje, keurig op zijn gladgekamd zwart haar.
Rebecca droomt even weg. Ze wenste wel dat ze zulk mooi dik zwart haar had in plaats van haar eigen blond-bruine lokken. Eigenlijk is het aan de kleur van d'r haar te danken dat juf haar heeft uitgekozen voor de rol van Susanna Duplessis in het toneel van Alida. Rebecca denkt aan de oefeningen. Jammer, ze hebben nog steeds geen jongen voor de rol van Susanna's man....
Rebecca hoort nog net de laatste regels van Benjamin. Automatisch, klapt ze enthousiast in
| |
| |
haar handen. Net zoals ze het thuis had gedaan om Benjamin aan te moedigen als hij het stukje goed had gelezen.
Er kijken een paar boze gezichten naar haar om.
Wanhopig kijkt ze naar mijnheer Donk, de voorganger. Gelukkig, hij kijkt geruststellend naar haar en maakt zelfs een knipoogje.
Mama legt haar hand beschermend om Rebecca's schouder.
‘Sorry’, mompelt Rebecca binnensmonds.
Ze schaamt zich vre-se-lijk. Ze buigt haar hoofd en staart naar de punten van haar rose lakschoenen. Na de dienst loopt ze snel uit de Synagoge. Zo noemt men het gebedshuis van de joden.
De Synagoge heeft de naam Neve Shalom, Huis van Vrede. Het is al meer dan 100 jaar oud. De moskee, het gebedshuis van de moslims die ernaast staat, is lang niet zo oud.
Toeristen vinden het prachtig, dat hier in Suriname deze twee gebouwen zo vredig naast elkaar staan. Op andere plaatsen in de wereld maken deze volgelingen juist ruzie met elkaar.
In de Synagoge zitten de mannen boven en de vrouwen beneden. De vloer is bedekt met wit savannezand.
Rebecca wacht bij het ijzeren hek op haar moeder.
| |
| |
Haar oudste broer Joël is ook al buiten. Hij staat bij de Mikwe, het gebouw waarin de joden zich vroeger reinigden. Je bent volgens de joodse wetten onrein, als je bijvoorbeeld een lijk hebt gewassen of hebt gestolen. Joël kijkt Papa na, die snel weg moet om boodschappen te halen. Hij rijdt de drukke Keizerstraat al op. Joël steekt zijn duim op en papa ook.
Daar komt Benjamin de Synagoge uit. Hij maakt gebaren naar Rebecca. Zij moet lachen. Benjamin is erg groot, maar zijn bewegingen zijn net als van een kleine jongen.
‘Ik was goed toch, want je hebt me een applaus gegeven?’ zegt Benjamin gespannen.
‘Ja hoor, echt prrrrrima!’ zegt Rebecca. Ze vindt haar vergissing niet meer erg. Ze feliciteert hem en geeft hem een zoen.
Flits! Op dat moment wordt er een foto gemaakt. Rebecca en Benjamin kijken verschrikt op. Een man en een vrouw staan voor de Synagoge. Het zijn toeristen.
‘Lovely,’ zegt de vrouw, ‘thank you.’
Rebecca wil iets lelijks zeggen, maar Benjamin is haar voor:
‘Ook thank you,’ zegt hij met een stralende lach. Hij kijkt naar Rebecca. Ze lacht nu ook, haar broer is een vlot meneertje.
De vrouw knikt glimlachend. Ze draait zich om en kijkt naar een groepje tieners die aan
| |
| |
komen lopen. Ze vraagt aan de tieners of ze een foto mag maken.
Het zijn studenten van één van de middelbare scholen. Rebecca kan het zien aan hun trui met het teken van de school. Ze giechelen en praten door elkaar. Sommigen praten zelfs Engels. De groep gaat naast elkaar staan met hun rug naar de Synagoge.
De man schiet het plaatje. ‘Lovely,’ zegt de vrouw weer, ‘different people’.
‘Verschillende soort mensen,’ vertaalt Joël die achter hen is komen staan.
Een van de meisjes uit de groep wuift naar ze. Rebecca herkent enkele vrienden van Joël. Hij maakt een vragend gebaar naar de groep.
‘Naar McDonalds!’ hoort Rebecca ze roepen.
Joël haalt zijn schouders op en wuift even als de groep doorloopt. Hij zit op de Algemene Middelbare School, maar had gevraagd of hij vandaag vrijgesteld mocht worden van de lessen. Speciaal voor zijn broertje.
Het is zaterdag-morgen, dus nog sjabbath.
De sjabbath is de rustdag van de joden. Het begint op vrijdag-middag om zes uur en eindigt zaterdag-middag om zes uur.
‘Gaan we naar de mall,’ vraagt Benjamin. ‘Ik wil een lekkere Hollandia roomtaart eten.’
Mama is er intussen ook al. Ze kijkt naar Benjamin. ‘We gaan niet zo ver. Laten we naar
| |
| |
't Vat gaan, daar kunnen we gezellig een beetje zitten.’
Tante Polly en tante Lucia komen aangelopen. ‘Benjamin je hebt het prachtig gedaan,’ prijst Tante Polly.
Benjamin glundert.
Rebecca kijkt trots naar haar broer. Ze weet hoe moeilijk hij het soms heeft. Vooral vroeger op feestjes. Vaak wilden neefjes en nichtjes hem niet mee laten spelen. Soms speelden ze ook oneerlijk. Rebecca nam het altijd voor hem op. Als ze het nodig vond, deelde ze zelf ook een paar fikse klappen uit.
Maar het ergste is het, als Benjamin zelf boos wordt. Zijn woede-aanval is meteen het einde van alle spelletjes. Joël noemt het tigriwinti. Je kan dan beter uit zijn buurt blijven. Hij wordt zo sterk en strijdlustig als een tijger.
Na enkele gesprekjes en felicitaties lopen ze naar mama's auto.
‘Zullen wij niet liever naar Alegria gaan, dat is nog dichterbij,’ zegt Joël. ‘Of we kunnen ook naar McDonalds gaan.’
Rebecca grinnikt. Hij hoopt natuurlijk zijn schoolgenoten daar te zien.
‘Nee, we gaan naar 't Vat,’ zegt mama beslist. ‘Ik wil een beetje rivierlucht ruiken.’
‘Pfoe,’ zegt Joël, ‘dat ruik je echt niet in die buurt. Daarvoor moeten we naar de Waterkant.
| |
| |
‘Daar gaan we later ook. Papa en ik hebben afgesproken, dat we elkaar daar ontmoeten.’
‘Oh,’ zegt Joël. Hij kijkt een beetje sip.
Mama rijdt de Keizerstraat op. Het is nogal druk. Ze zoekt de kortste weg naar de Henk Aaronstraat, die heette vroeger Gravenstraat.
Henk Aaron was de Minister-President tijdens de onafhankelijkheid van Suriname in 1975.
Ze passeren het oudste hospitaal van Suriname, het s'Lands Hospitaal. Er zijn veel auto's op straat. Ze zijn nu bij het hoofdgebouw van de Surinaamsche Bank in het hartje van Historisch Paramaribo.
Hun auto staat stil in een lange rij. Het is hartstikke druk. Rebecca kijkt door het raam uit op de Noorderkerkstraat.
Van hieruit kan ze het monument van Helstone zien, een bekende Surinaamse componist. Daarachter is het Kerkplein en de Hervormde Kerk dichtbij het Postkantoor. Die kerk heeft een vreemde ronde vorm.
Het is een hele oude kerk, waarin de grafsteen van Susanna Duplessis staat.
Rebecca heeft de grafsteen zelf gezien. Ze mocht met haar tante mee naar de kerk voor het doopfeest van een nieuw nichtje.
De gemene slaven-meesteres, Susanna Duplessis staat bekend om de legende van
| |
| |
Alida. Er wordt gezegd, dat ze uit jaloezie de borst van de slavin Alida heeft afgesneden en het op een bord als een ‘lekker hapje’ aan haar man heeft opgediend.
Rebecca voelt een rilling van afschuw. Ze draait zich om naar de anderen.
‘Zo,’ zegt Joël met een schoolmeesterachtige stem. ‘Dit gedeelte hier, samen met de Heerenstraat en de Watermolenstraat, vormen het eerste centrum van Paramaribo en de deftige rijke Nederlanders.’
‘En de joden,’ vult mama aan, ‘die waren toen al echte Surinamers, want de meeste waren hier geboren. Er waren Portugese en Hoogduitse joden. Het gebouw van de Hoogduitse Synagoge staat nog aan de Heerenstraat. Het is nu geen Synagoge meer, het wordt verhuurd.’
‘Dat heb ik ook in het boek van mijnheer de Bruijne gelezen. Hij heeft een heel dik boek over onze stad geschreven,’ zegt Joël.
‘Goed zo,’ zegt mama trots. ‘Zie je wel dat deze rit je goed doet.’
‘Ja,’ zegt Joël, ‘maar nu staan wij stil in deze hitte met uitlaatgassen, omdat iemand de rivierlucht willen ruiken.’
Mama kijkt helemaal niet naar Joël. Ze neuriet een liedje.
| |
| |
Rebecca maakt zich niet druk. Ze geniet elke keer weer van het zicht van de mooie kathedraal en de omliggende oude gebouwen, die vroeger allemaal bij het RK Bisdom hoorden. Ze staan er zo deftig bij.
Juf vertelde tijdens de geschiedenis-les, dat deze gebouwen waardevol zijn. Ze mogen niet afgebroken worden. Ze behoren tot ons cultureel erfgoed. Dat wil zeggen, onze voorouders hebben deze huizen eigenhandig gebouwd. En wij mogen er trots op zijn.
‘Deze huizen zijn op de hand gemaakt,’ zegt Rebecca wijsneuserig.
‘Echt niet,’ zegt Joël.
‘Echt wel,’ zegt Benjamin, die partij trekt voor zijn zusje.
‘Zo is het genoeg, jongens,’ waarschuwt mama. ‘Deze huizen zijn inderdaad van grote waarde,’ legt ze uit. ‘Ze hebben bijna allemaal een eigen geschiedenis. Het historisch centrum van Paramaribo behoort sinds 2002, ook tot het Cultureel Erfgoed van de Wereld. Het is nu allemaal beschermt. Je mag niets zomaar afbreken.’
De rij auto's komt een beetje opgang.
‘Rebecca, kijk je huis!’ plaagt Joel.
Hij wijst naar het huis van Susanna Duplessis, een prachtig gebouw op de hoek van de Grote Combe weg. Het is bijna even mooi als
| |
| |
het paleis van de president, alleen is het veel kleiner.
Ze rijden nu langs het Onafhankelijkheidsplein. Daar zijn de standbeelden van Jopie Pengel en Jaggernath Lachman. Beide mannen zijn heel belangrijk voor de Surinaamse politiek geweest.
‘Hierin ben ik geweest,’ zegt Benjamin, ‘en jullie lekkertjes niet.’ Hij zegt dat altijd, wanneer ze langs het presidentieel paleis rijden. Hij was daar enkele jaren geleden met een schoolreisje op bezoek bij de president geweest. Hij wijst naar het dak en het groot wapen van vroeger, dat er tegen aan staat.
Ze rijden langs de bloemenstands. Mama zegt dat ze haar auto bij Torarica gaat parkeren.
‘Waarom zo ver dan?’ vraagt Joël.
‘Omdat er daar meer plaats is en er wordt op mijn auto gelet, zeurkous,’ antwoordt mama.
Hotel Torarica is genoemd naar de vroegere hoofdplaats van Suriname. Dit gedeelte van Paramaribo is echt voor toeristen. Er is van alles: hotels, terrasjes, eethuisjes, danszaaltjes en casino's.
‘Dag meester,’ zegt de parkeerwachter.
Rebecca lacht. Ze vindt het grappig, dat sommige mensen haar moeder meester noemen. Moeder is advocate.
| |
| |
Mama pakt Rebecca bij de hand. Ze wil oversteken, maar Benjamin wijst op Tangeloo.
‘O ja,’ zegt mama, ‘je roomtaart.’
De kinderen kiezen alle drie een stuk slagroomtaart. Mama kiest een slaatje. Ze nemen het mee naar de overkant.
Daar is 't Vat. Het is een groot terras. Hier worden vaak muziek-festivals en ook zang en dans evenementen gehouden.
Het Surifesta is een groot jaarsluitings-festival waar vele Surinamers en toeristen van genieten. Men feest tijdens deze periode op verschillende plekken in Paramaribo. Joël is vorig jaar naar het Kawina-festival geweest bij Tori Oso aan de Fred Derbystraat. En papa neemt ze elk jaar mee naar de Pagara Estafette, dat wordt gehouden op de laatste werkdag van het jaar.
De winkels schieten dan meterslange knalvuurwerk. Sommige straten worden afgesloten voor de vele streetparties op die dag.
Vooral bij 't Vat, spelen op 31 december verschillende muziekbands en iedereen danst en maakt plezier. Het is een traditie geworden en het lijkt wel een soort carnaval.
De plaats, die nu 't Vat heet, was vroeger een verzamelplaats voor slandsbussen. Als je oplet, zie je de parkeer-plaatsen nog.
| |
| |
Mama zoekt een goede plek, waar ze rustig kunnen zitten. Joël krijgt geld om drinken te gaan kopen.
‘Rachel!’ Mama kijkt om, als ze haar naam hoort roepen. Er wuift iemand naar haar. Het is een mevrouw, die samen met mama werkt. Ze is altijd heel deftig.
‘Rachel, wat fijn dat je komt ontspannen. Ik kom net van Torarica. Even op de pier gaan chillen, weet je wel?’ zegt ze met een overdreven klank in haar stem.
‘Mhmm,’ zegt mama, ‘gezellig...’ Maar het klinkt niet erg enthousiast.
‘JADE!’ gilt Benjamin plotseling. De deftige mevrouw schrikt er duidelijk van.
Een slank atletisch meisje komt naar hun toegerend.
‘En? Heb je het al gedaan?’ vraagt Jade.
| |
| |
‘Uh-hum,’ knikt Benjamin trots. ‘Je komt vanmiddag toch?’ vraagt hij een beetje opgewonden. Zijn ogen glinsteren.
‘Ja, natuurlijk,’ lacht Jade. ‘Mijn moeder gaat me brengen.’
Mama kijkt naar Benjamin. Zijn wangen zijn een beetje rood. Jade is de beste vriendin van Benjamin. Alleen aan haar scheefstaande ogen zou je kunnen merken, dat Jade ook een beetje anders is. Net als Benjamin.
De moeder van Jade is er ook bij komen staan. Ze kijkt lachend naar de twee kinderen. Jade en Benjamin zitten op dezelfde school. Het is een bijzondere school voor kinderen met een handicap.
Joël komt aan met de drankjes. Hij lacht tegen Jade. ‘Dag hardloopster,’ groet hij.
Jade lacht breeduit. ‘Dag drankjes-man,’ groet ze terug.
‘Kom, Jade’ zegt haar moeder, ‘we hebben nog heel wat te doen. Tot vanmiddag, hoor!’ groet ze in het algemeen. Jade wuift nog even en loopt gehoorzaam mee.
Benjamin kijkt haar na. Er loopt wat speeksel over zijn kin. Mama veegt het snel weg met een servet.
De deftige mevrouw staat er nog. Ze kijkt mama een beetje eigenaardig aan.
‘Wat?’ vraagt mama ongeduldig.
| |
| |
‘Is dat meisje ook zo?’ sist de vrouw. Ze wenkt naar Benjamin.
Hoe durft ze, denkt Rebecca.
‘Hoe zo?’ vraagt mama geërgerd.
‘BRROOUUUURP’ Joël laat een harde boer horen.
Mama en de deftige vrouw schrikken ervan.
Er klinkt een bedeesde, ‘sorry’.
‘Jongen...’ begint moeder.
Joël kijkt onschuldig naar haar en de deftige mevrouw. ‘Ik zei toch sorry.’
Rebecca giechelt en Benjamin schatert het uit.
De dame kijkt afkeurend en boos naar Joël. Ze staat op, schudt d'r haar naar achteren en trekt haar minirokje recht.
‘Zo, Rachel,’ zegt ze tegen mama, ‘ik ga ervandoor. ‘Ik heb echt met je te doen, hoor.’
Er komt weer een boer uit Joël.
De vrouw keert zich op haar hielen om en snelt weg. Mama richt een strenge blik op Joël.
Hij kijkt onschuldig en klaagt, dat hij liever sap had gedronken in plaats van die vervelende cola. Hij kan echt niet helpen dat hij zo luid moest oprispen.
Mama geeft hem een standje.
‘Die mevrouw is ook niet zo'n koekje met al die onbeleefde vragen,’ moppert Joël.
| |
| |
Rebecca merkt, dat mama d'r mondhoek even trilt. Het lijkt wel alsof ze eigenlijk ook wil lachen, denkt Rebecca. Maar mama is al opgestaan.
Ze rijden nog even door het terrein van het Fort Zeelandia. Daar is nu het Surinaams museum. Het is een heel oud bouwwerk. De stenen zijn uit harde schelpen gemaakt. Mama stopt even. Ze snuift de rivierlucht op. ‘Heerlijk,’ zegt ze.
Rebecca vindt het ook heerlijk. Ze kijkt genietend rond naar de gebouwen van de oude officiershuizen. Een van ze is nu het Nola Hatterman instituut. Een school waar je leert tekenen. Benjamin zit daar ook op tekenles.
‘Dag mijnheer Klas,’ gilt Benjamin.
Mijnheer Klas staat met iemand te praten bij het borstbeeld van de bekende Surinaamse musicus, Eddy Snijders.
‘Dag Benni,’ groet hij terug.
Ze rijden voorbij het oorlogsmonument en het assembleegebouw.
Mama stopt langs de weg bij de grote eettent van Uncle Ré. Daar zou papa op ze wachten. Hij zou de pom en pastei afhalen, die ze hebben besteld. Deze gerechten zijn eigenlijk allemaal joodse gerechten. Ook de viado-koek, de joden noemden het roosjes cake. De keksi-cake is ook van de joodse afkomst. Deze gerechten zijn
| |
| |
overgenomen door de slaven en behoren nu tot de Creoolse keuken. Vroeger was er pom en pastei op alle joodse feesten, vooral op Yom Kippur, de Grote Verzoendag.
Papa zit met een paar vrienden om een tafel met een tuinparasol. Hij drinkt een glas Parbo bier. Er staat een djogo op tafel.
Papa is geen jood, want zijn moeder is een Christen. Zijn vader was wel een jood. Vroeger moest je moeder jodin zijn, om het joodse geloof te mogen aannemen. Nu is het anders.
Papa wenkt ze om even uit de auto te komen. Mama zucht, maar stapt toch uit.
Rebecca ziet de foto-toeristen weer. Ze kijken naar de mooie brug, die de Wijdenboschbrug wordt genoemd. Op het hoogste gedeelte zie je alle 12 wijken van Paramaribo voor je uit.
‘Psst,’ doet Joël. Hij kijkt naar een dame met lange vlechten en een korte rok. Ze keert zich om en lacht hen toe.
Rebecca schrikt. Het is haar juf! Ze geeft Joel een flinke por in z'n zij.
‘Dag juf,’ zegt ze. Wat ziet juf er anders uit zonder haar uniform, denkt Rebecca.
‘Dag Becca, knap-kop,’ zegt juf. ‘Op de wandeling?’
‘Ja, juf,’ zegt Rebecca.
| |
| |
‘Ben je naar de Goslar komen kijken?’ vraagt ze.
De Goslar is een Duits schip, dat tijdens de Tweede Wereld Oorlog tot zinken is gebracht. Suriname was tegen Duitsland. Tijdens deze oorlog zijn er veel joden vermoord. De Goslar ligt nu als een oud ijzeren eiland in de Suriname rivier.
Mama komt erbij staan. ‘Dag, juffrouw de Kom,’ zegt mama.
‘Dag, mevrouw de La Parra,’ groet juf. ‘Hoe gaat het met u?’
‘Heel goed, onze Benjamin is nu Bar Mitswa.’ Mama legt juf uit wat dat betekent.
Juf luistert, ze lacht als mama vertelt hoe ze allemaal samen met hem hebben geoefend. Ze krijgt een idee.
‘Becca, kan je broer niet de rol van Susanna's man spelen?’
‘Wie, ik? Nee hoor!’ antwoordt Joël.
‘Jij niet, ik bedoel Benjamin.’
Mama kijkt juf doordringend aan. Ze denkt dat juf niet begrijpt, dat Benjamin een beetje traag is.
‘Mevrouw, ik help elk jaar mee met de Special Olympics,’ zegt Juf begrijpend. ‘Ik heb ook een pupil, die ik train. Ze heet Jade Samiran en doet aan hardlopen.’
De anderen beginnen te lachen.
| |
| |
Juf kijkt een beetje vreemd.
‘We kennen Jade heel goed, Ben is gek op haar,’ legt mama uit.
Ze vragen Benjamin of hij er voor voelt in het toneel mee te spelen.
Ben lacht, die is er wel voor te vinden. ‘Mag ik echt?’
‘We zullen je helpen oefenen,’ zegt Joël stoer.
Mama en papa praten verder met de juf om afspraken te maken. Daarna stapt de familie op. De juf loopt ook door.
Ze rijden naar huis. Daar wachten tante Polly en tante Peggy op ze.
‘Wat een verrassing!’ zegt mama.
‘We zijn komen helpen met de voorbereiding van Benjamins Bar Mitswa feest.’
Terwijl ze bezig zijn, vertellen de tantes een heleboel over de joodse tradities. Jodensavanna is de eerste plaats, waar de joden zich hebben gevestigd. Daar staan nu alleen delen van een Synagoge en enkele oude grafstenen.
Tante Polly vertelt over enkele joodse feestdagen. ‘Chanoeka is het feest der lichten, het gedenkt de lamp, die acht dagenlang brandde. Tijdens Pesach vasten wij zeven dagen en eten matse in plaats van brood. Yom Kippur, is de plechtigste dag van het joodse jaar en wordt
| |
| |
voorafgegaan met 25 uur vasten. Rosh Hasjana is het Joods Nieuwjaar en Sukot is het Loofhuttenfeest.
‘We vieren niet alle feesten uitgebreid, maar we gedenken ze wel,’ zegt tante Peggy. ‘Verder is het belangrijk, dat joods eten kosher moet zijn. Dat betekent ritueel geslacht vlees, en het handhaven van de regels zoals, geen varken eten, geen gladde vis, geen bloedworst en nog een heeeleboel meer. Er is zelfs een grap, die luidt: ‘Je kan liever vragen wat een jood wel eet, dan wat hij niet eet.’
Papa grinnikt. ‘Gelukkig ben ik geen jood. Ik mag alles.’
De tantes kijken met schele ogen naar hem.
| |
| |
‘Weet jullie dat er een heleboel woorden in het Sranan zijn overgenomen van het Hebreeuws, de joodse taal,’ zegt tante Peggy.
De kinderen kijken nieuwsgierig.
‘Welke woorden?’ vraagt Joel ongelovig.
‘Keba, betekent afgelopen. Aaj Baja, betekent wat een probleem, Afo betekent voorvaderen, sika betekent speld. En beste van alles... bakra betekent voortdurende controle.’
De ouderen barsten in lachen uit.
Om 6 uur komen de eerste gasten. Mijnheer Donk komt met een een gebedsdoek voor Benjamin.
Als Jade binnenkomt is Benjamin z'n feest helemaal compleet. Tisha, een vriendin van Rebecca, is er ook. Er worden allerlei spelletjes gespeeld en iedereen heeft plezier.
Na het feest, brengt papa Jade en Tisha naar huis. Becca en Ben rijden mee.
Jade woont in Frimangron. Die buurt is zo genoemd, omdat daar de vrijgekochte slaven woonden. Tisha woont in een prasi oso. Dat is een erf met meerdere kleine huisjes erop. Haar moeder wacht al twee jaar op een volkswoning.
Het is erg druk in de zaal van het Cultureel Centrum Suriname. De school wilde het
| |
| |
toneelstuk eerst in Thalia, de oudste schouwburg van Suriname, opvoeren. Maar, dat kon niet.
Rebecca en mama hebben het hele winkelcentrum van de stad afgekamd, om de hoepels voor haar rok te zoeken. Uiteindelijk heeft papa de hoepels zelf gemaakt van dunne PVC buis.
Rebecca piept vanachter de coulissen, dat zijn de grote zware gordijnen.
Benjamin piept ook. Zijn gezicht wordt wit.
‘Ik...ik kan niet m...mmeer meedoen,’ stottert hij. ‘Ik be...ben bang... zo...zo...veel mensen.’
Tisha, die de rol van Alida speelt, staat achter hem. ‘Ben je gek!’ roept ze. ‘Wie moet me dan helpen vluchten?’
| |
| |
Benjamin keert zich om en kijkt haar strak aan. Tisha kent deze blik ook al. Als Benjamin zo kijkt doet hij niets meer.
‘Haal je moeder...’ sist ze tegen Rebecca.
‘Ik kan niet met deze stomme hoepelrok in de zaal,’ klaagt Rebecca zenuwachtig.
‘Ik kan ook niet met mijn pangi,’ klaagt Tisha.
‘Zijn jullie ready?’ vraagt juf, die komt aanlopen.
‘Juf?’ zegt Rebecca met een bang stemmetje. ‘Juf, Benni wil niet.’
Juf werpt een blik op Benjamin. Ze weet meteen dat het goed mis is. Zijn gezicht is helemaal vertrokken van angst.
‘Wacht even, ik kom,’ zegt juf. Ze roept een andere juf om de leiding over te nemen en snelt richting zaal.
Het toneel gaat beginnen.
Juf komt haastig aangelopen met ‘spoednik’ Jade op haar hielen.
Jade gaat direct naar Ben.
‘Benni,’ zegt ze, ‘Wat zie je d'r mooi uit. Echt een grote heer. Als je op het toneel komt, gaat iedereen je een applaus geven.’
Het startsein wordt gegeven. Rebecca en Tisha moeten op het podium Ze horen Jade nog zeggen: ‘Je kan het, Ben. Net als toen je uit de Tora moest lezen.’
| |
| |
Jade begint heel hard te klappen. De mensen in de zaal horen het geklap. Ze nemen het applaus vanzelf over wanneer Rebecca en Tisha naar voren komen.
Dan begint het toneelspel. De andere spelers komen op, afgewisseld met muziek en dans.
Juf de Kom en de andere helpers hebben het erg druk. Juf stopt steeds bij Jade en Benjamin om hem aan te aanmoedigen.
Dan komt het stuk:
‘Waar is mijn man Frederik?’ roept Rebecca. Zenuwachtig kijkt ze naar de coulissen. Ze had Benjamin geleerd, dat hij bij deze vraag naar ‘Frederik’ moest opkomen.
Ze herhaalt de vraag en kijkt van het publiek weer naar de coulissen.
Er klinkt een onderdrukt gegrinnik uit de zaal.
‘Frederik!’ schreeuwt Rebecca in paniek.
‘Waarom schreeuw je zo?’ vraagt Benjamin terwijl hij het podium oploopt.
Rebecca houdt haar adem in. Zijn tekst! Is hij het vergeten? Dit moest hij niet zeggen!
‘Waarom schreeuw je zo...Susanna? Ik ben toch niet één van je slaven?’ vraagt Frederik-Benjamin boos.
‘Kom,’ vervolgt Benjamin. ‘Geef mij wat te eten lieve vrouw.’
De mensen in de zaal zijn muis-stil. Benjamin heeft ze helemaal in z'n ban.
| |
| |
Bij het gedeelte waar hij moet eten, smakt hij bij elke hap en zegt elke keer weer: ‘Oh Susanna, wat heerlijk! Je kan lekker koken, hoor.’
Het publiek lacht en geniet.
Wanneer Susanna hem vertelt wat hij heeft gegeten, kronkelt hij zich in allerlei bochten.
De zaal is weer helemaal stil.
Frederik vloekt en scheldt op de wraakzuchtige Susanna. Hij rent naar de andere kant van het toneel om zijn lieve Alida te halen.
Echt bevend van de spanning en zogenaamd huilend, zakt Rebecca ineen op het podium.
Het doek valt.
Een daverend applaus breekt los en klinkt door het gordijn heen. De toneel-spelers komen enthousiast naar voren en worden voorgesteld. Rebecca en Benjamin krijgen een extra applaus.
Daarna mogen ze met zijn allen een ritje maken in een lange, witte limousine. Ze zullen in hun toneelkleding foto's maken bij het huis van Susanna Duplessis.
Jade komt ook aanrennen. Rebecca trekt haar in de limo. Benjamin kijkt smekend naar juf.
Juf lacht. ‘Ja,’ zegt ze, ‘Jade heeft het toneel gered. Ze hoort er ook bij.’
Juf stapt ook in. Onder wuivend gejoel van ouders, leerlingen en publiek rijden ze weg.
|
|