Voor de overlevenden(1966)–Boudewijn de Groot, Lennaert Nijgh– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Woningnood De wijk wordt gesaneerd en de huizen moeten plat, en de mensen staan te kijken en zeggen: ‘Zie je dat? In die oude afbraakwoning woont toch nog een heel gezin, stel je voor, zo'n vochtig huis, nou ja, wat zien ze daar nu in? Kijk, dat stel is amper twintig en die hebben al een kind, nou die denken zeker dat ze kunnen leven van de wind!’ En dan knikken ze tevreden en dan gaan ze gauw naar huis, naar hun baan en naar hun auto, naar de televisie thuis. Het waren slechte huizen en ze woonden clandestien, ze hadden daar geen licht en ook geen water bovendien, maar ze waren daar gelukkig met vier muren en een dak, verder hadden ze aan luxe en aan dure meubels lak. Maar het huis moet afgebroken, want er komt een groot kantoor, het gezin staat nu op straat, maar ja, het geld gaat altijd voor. En dat kan je makkelijk zeggen in je eigen mooie huis, met je baan en met je auto, bij de televisie thuis. Ook al waren ze nu dakloos, één ding hadden ze geleerd: om gewoon te mogen leven moet je eerst geregistreerd, eerst een huis en dan pas trouwen, dus dan moet je een paar jaar enkel vriendelijk en gelaten zitten kijken naar elkaar. Als je dan het wachten moe bent en er komt dan toch een kind, moet je zien dat je dan zelf maar iets om in te wonen vindt, want de mensen roepen: ‘Schande!’ en ze blijven veilig thuis, en bespreken de problemen op de televisiebuis. En 't gezin trekt dan weer verder naar een andere afbraakbuurt, en ze worden na een tijdje dan ook daar weer weggestuurd en sta je met je meubels en je kind dan weer op straat, dan zal het niet veel helpen als je je beklagen gaat. Want als je dan die ambtenaren op de toestand wijst, dan zeggen ze: ‘Het spijt me, u staat achter aan de lijst!’ En dan denken ze tevreden aan hun eigen mooie huis, aan hun baan en aan hun auto, aan de televisie thuis. Vorige Volgende