7038. 1644 september 10. Aan N. van Reigersberch.Ga naar voetnoot1
Mijnheer,
Hoe de complaincteGa naar voetnoot2 zal zijn afgeloopen, zal i'ck bij uwe Ed. goede gelegentheit garen verstaen. 't Is zeecker dat bij de Vereenigde Nederlanden grootelijcx is verzuimt in het waernemen van de goede occasie, door de Swedische oorloge geboren, om haere oude vrijheit in de Zond weder te becomen.Ga naar voetnoot3 Dewijl den coning van Denemarcken niet en is gebleven binnen de termen van het laetste verbont met de Vereenigde Nederlanden gemaect,Ga naar voetnoot4 zoo connen de Nederlanden oock pretenderen haer te mogen stellen op den oude voet,Ga naar voetnoot5
waertoe Zwede haer zal helpen zoo zij willen.
De opinie van Hollant aengaende 't volck van de landgravinne accordeert met de opinie van Swede ende Vrancrijck. Men moet met alle manieren die princesse, die alleene aen onze zijde resteert van alle de Duitsche princen, houden in affectie ende in macht om wel te doen.Ga naar voetnoot6 Ick wil mede geloven dat mijnheer den prins van Orangie met-
| |
tertijd ende verlies van veel geld ende volck meester zal werden van het Zas van Gent,Ga naar voetnoot7 doch twijffele off het effect zulcx zal zijn als gehoopt is geweest. Wij moeten zien van wat operatie zal zijn die afsnijding die nu bij de vijant werdt aengevangen.Ga naar voetnoot8 Zoo de zaecken in Brasyl niet beter en gaen als voordeze, zullen de bewinthebbers met het wederroepen van graef Maurits weinigh eer behaelen.Ga naar voetnoot9
Van Laers opinie,Ga naar voetnoot10 dewelcke schijnt dezelve te zijn met de cameronistenGa naar voetnoot11 alhier, impliceert evidente contradictie. Want zoo die particuliere genade niet noodigh en is, zoo connen eenige zaligh werden die niet uitvercoren en zijn. Zoo die noodigh is, zoo is die generale die men genoechzaem noemt, niet genoechzaem.
10 SeptembrisGa naar voetnoot12 1644.
| |
In dorso schreef Reigersberch: Broeder de Groot, den 10 Septemb. 1644 uyt Paris.
|
-
voetnoot1
- Hs. Amsterdam, UB, coll. Diederichs, 30 B no. 29. Eigenh. oorspr. Niet ondertek. Tezamen met no. 7039.
-
voetnoot2
- De ‘complaincte’ zal betrekking hebben op een klacht die de Zweedse resident Petter Spiring Silvercrona bij de Staten van Holland had ingediend naar aanleiding van de afwikkeling van het protest dat hij had aangetekend tegen het ‘mandement van sauvegarde’ dat het Hof van Holland aan de weduwe van ‘Seger Maes’ had verleend; zie nos. 6921 en 6938; Aitzema (fo) II, p. 1014-1018, en Res. SH, dd. 14, 23/24 en 29/30 september 1644.
-
voetnoot3
- De brieven, waarin de Staatse ambassadeurs dr. Gerard Schaep, Albert Sonck en de Friese raadsheer Joachim Andreae verslag uitbrachten van hun ontvangst in Denemarken, sterkten Grotius in de overtuiging dat de Deense arrogantie alleen was te bedwingen wanneer de Staten-Generaal alsnog de verplichtingen aangingen die het Zweeds-Staats verdrag van 1/11 september 1640 hen had opgelegd.
-
voetnoot4
- Koning Christiaan IV van Denemarken had zich niet gehouden aan de Sonttoltarieven zoals vastgelegd in het accoord dat hij op 23 september 1641 te Glückstadt met de Staten-Generaal was overeengekomen.
-
voetnoot5
- Eén rosenobel was het tarief vastgelegd in het erftractaat van Spiers van 1544 (Kernkamp, De sleutels van de Sont, p. 14-15, p. 30 en p. 221).
-
voetnoot6
- Met memoranda hadden vertegenwoordigers van de Franse en Zweedse kroon steeds geprobeerd de Staten-Generaal te overtuigen van de noodzaak om een regeling te treffen in het conflict van landgravin Amalia Elisabeth van Hessen-Kassel met graaf Ulrich II van Oostfriesland over de legering van de 11 Staatse compagnieën. Langzaam raakten de Hoog Mogenden doordrongen van de ernst van de situatie. Eind oktober werkten zij mee aan een troepenreductie (L. van Tongerloo, in Hess. Jb. Landesgesch. 14(1964), p. 254-257).
-
voetnoot7
- Op 5 september nam Frederik Hendrik de capitulatie van Sas van Gent in ontvangst (Het Staatsche leger IV, p. 141).
-
voetnoot8
- De Zuidnederlandse gouverneur don Francisco de Melo had het plan opgevat om in de polders bij Axel een nieuw kanaal naar Gent te graven (Briefw. C. Huygens IV, p. 40).
-
voetnoot9
- Johan Maurits, graaf van Nassau-Siegen, was in 1636 op voorstel van Frederik Hendrik door de Westindische Compagnie benoemd tot gouverneur van Brazilië. Zijn krachtig, maar kostbaar beleid wekte op den duur de ergernis van de bewindhebbers op. In september 1643 ontving de graaf brieven waarin hij naar het vaderland werd ontboden. Hij stelde zijn vertrek tot mei 1644 uit. Eind juli arriveerde hij in Den Haag. Op 10 augustus ontving Johan Maurits het verzoek om verslag uit te brengen van de ‘constitutie der saaken de Compagnie van Westindiën concerneerende’. De graaf zag af van een mondelinge toelichting. In de derde week van september bood hij de Staten-Generaal en de Staten van Holland zijn rapport aan. Geldgebrek was de hoofdoorzaak van de problemen in deze kolonie (Boxer, The Dutch in Brazil, p. 156-158, en Res. SH, dd. 21 september 1644).
-
voetnoot10
- Misschien had Nicolaes van Reigersberch een preek beluisterd van Daniel van Laren (1585-na 1651). De predikant, die jarenlang de gemeente in Vlissingen had gediend, was in 1622-1623 met de Classis van Walcheren in conflict gekomen over zijn onorthodoxe opvattingen aangaande de opstanding der Martelaren. In 1625 vestigde hij zich als predikant te Arnhem. Zijn laatste publikatie betrof een onderwerp dat de interesse van Grotius kon opwekken: Lareni in Apocalypsin notationes prooemiales. Quibus accessit Discursus de continuatione Romani Imperii, tum ex Daniele, tum ex Apocalypsi, Arnhem 1642 (Biogr. Woordenboek van protestantsche godgeleerden in Nederland V, p. 581-586).
-
voetnoot11
- De Schotse theoloog John Camero[n] (ca. 1579-1625), hoogleraar aan de protestantse academie van Saumur, 1618-1623, vervolgens te Montauban. Leerlingen bezorgden in 1642 een uitgave van zijn Opera partim ab auctore ipso edita, partim post eius obitum vulgata, partim nusquam hactenus publicata. In 1629 liet Grotius al blijken dat hij de gevoelens van de Schotse theoloog en diens volgelingen over genade en predestinatie niet deelde; zie no. 1363 (dl. IV), en R.J.M. van de Schoor, De irenische theologie van Théophile Brachet de La Milletière, p. 53-108, in het bijzonder p. 93-100.
-
voetnoot12
- De dagtekening ‘17 Septembris’ veranderd in ‘10 Septembris’.
|