Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 11
(1981)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd4454. 1640 januari 2. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot1.Mijnheer, Het gebreck van inlantsche sal ick moeten suppleren met Brasiliaense tijdyngen, die in haerselven niet goet en sijn ende qualijcker uyt souden connen vallen als men vooralsnoch kan vreesen, daervan de naeste brieven eerst connen onderechty[n]ge geven. Degene, | |
die dese weecke gecommen sijn, houden den datum van de 8 ende 27Ga naar voetnoot2 October. Die van den achsten clagen seer, dat, wat vertooch sij in Martio tevoren hadden gedaen van gebreck van alle nodruft ende de continuatie van den 5 Augustus daerop gevolcht, echter alle scepen sedert van hier affgesonden geen remedie daertegens hebben gebracht sijnde alle gearriveert sonder provisie vanwegen de Compangie, alleen bevracht bij particuliere, daer alles ten diersten van te becomen is. Waerdoor veroorsaeckt is, dat alle magasijnen haer ledych vindende sij genootsaeckt sijn de soldaten te logeren tot laste van de inwoonders van het plattelant ende deselve, hoewel onder belofte van betalyng, als de casse sal wesen voorsien, te belasten weeckelijck seeckere quantiteyt van farine ende vleesch op te brengen. Waerdoor ontstaen se[e]r grote clachten van de Portugesen ende andere inwoonders ende de al te haestygen consumptie van de farine, ingevolch dat de wortelen vóór haer tijt moeten werden opgedolven ende het vee soo jonck geslachtycht, dat de ossen tot de ingenios nodych licht souden commen te deficiëren, consquentelijck de ingenios stille moeten staen. Daerbij commende, dat den viant, die met 35 scepen reet lach om haer te besoecken, weynych resistentie sal vinden - soo schijnen sij -, doordien de forten van alle behoeften soo seer sijn onversien; ende offwel sij van gebreck van volck niet hebben te clagen ende wel een goede troupe in het velt souden connen brengen, nochtans hetselve niet sullen mogen doen, omdat sij niet en hebben, waervan deselve te onderhouden, ende oock sodanyge quantiteyt van anmonutie niet als daertoe wert gerequireert, soodat sij - seggen sij - dit saisoen sullen moeten verliesen, omdat op sooveel remonstrantie geen behoorlijcke ordre is gevolcht. Dit sijn al de swarycheden van de brieven van den 8 Martii, die evenwel dat goets inhouden, dat van de 1200 mannen, daer de leste brieven van melden dat over de riviere St. Francisco soude gecomen sijn, niet en is geweest als een versiert geruchte, dat soo veel gelooffs hadden gevonden, dat eenen cappiteyn WalburchGa naar voetnoot3, gestelt tot bewarynge van een fort op deselve riviere, op dat remoer het fort heeft verlaten ende het magasijn aen sijn soldaten tot plonderynge gegeven, waerover hij oock is bij den crijchsraet is gedegradeert van alle digniteyt ende incapabel verclaert de wapenen te dragen met refusie van de schade bij de Compangie geleden. Voorts soo stelt men sich hier gerust daerin, dat offwel provisie voor de magasijnen ontbreecken, nochtans, dewijle de particuliere goede quantiteyt daer hebben, men deselve in tijt van noot sal connen aensprecken. Daerbij noch comt, dat desen brieff den 8 Octobris geschreven die vreese gaff, dat den viant tegens halff October sijn tocht soude doen, soo hadden sij soo uyt gevangen te lande ende water becomen vernomen, geaccompangeert is met een brieff van den 27 van deselve maent, die seyt sij den viant noch niet gewaer geworden waren, waeruyt men hoopt dat, eer eenych effect tegens haer soude vallen, het soude wesen halff November, ontrent welcke tijt de scepen van alles wel versien in September uytgelopen oock daer souden moeten arriveren ende de saecke stellen ofte conserveren in goede pointen, dat ick wil wenschen. Van volck seggen sij te wesen wel versien, daer dan bij comende boven de recruyten, die nu al drie weecken in Texel hebben gelegen, de 2700 soldaten met 2700 matroosen die in 27 scepen derrewaers gaen, sullen alles wel blijvende wat notabeles voren connen nemen. De difficulteyt die geseyt wiert dat bij de soldaten, die men uyt de ordinaris-compangiën soude nemen om naer Brasil te senden, wiert gemaeckt is onder weynych geweest, commende uyt de bovenquartieren ende plaetsen verde van de zee gelegen, die niet en weten de gelegentheyt; andere tonen haer wel tevreden. In Portugael schijnt dat sij oock ernstych meenen nieuw volck derrewaerts te senden, gelijck d'OquendoGa naar voetnoot4 met een goet gelaet schepen meent naer Spaengiën te geven, diende den wint; doch seggen de Antwerpse advysen, dat groote onwillicheyt is onder de soldaten die hij derrewaerts soude brengen. | |
Monsieur de StradeGa naar voetnoot5 wacht oock op den wint ende spreeckt men noch buyten aff van ni[e]uw volck te lichten, dat ick niet kan aennemen, ten ware den naem aen Vranckerijck wort geleent. Uyt Engelant horen wij tot noch toe niet als goet. De twijfelachtycheyt van de Schotse saecken sullen den conynck apparentelijck temperen. Het subyt affsterven van den jonckgeboren prinsGa naar voetnoot6 heeft niet alleen alle preparaten tot den doop, die groot ende magnifycq waren, gestuyt, maer oock een groote vreucht in groote droeffheyt verandert, gelijck het verlies inderdaet seer groot is voor mijnheer den prins ende de vasticheyt van sijn huys; sed reges in ipsos imperium est JovisGa naar voetnoot7. Godt geve, dat dit begonnen jaer uEd. ende de uwe ende ons allen medebrenge hetgene ons tot tijdelijck ende vooral eeuwygen segen kan dienen. Darom bidde ick ende dat uEd. mij mach houden voor degene die ick ben. Desen 2 Janu. 1640. | |
Adres: Mijnheere mijnheere de Groot, raedt ende ambassadeur ordinaris van de coninginne ende croone van Sweden bij den alderchristelijcksten coninck. Boven aan de brief schreef Grotius: Rec. 10 (?) Ian. En in dorso: 2 Ian. 1640. N. Reigersberch. |