Briefwisseling van Hugo Grotius. Deel 9
(1973)–Hugo de Groot– Auteursrechtelijk beschermd3495. 1638 maart 15. Van N. van ReigersberchGa naar voetnoot5.Mijn Heer, So datelijck comme ick van Rotterdam, alwaer ick niet en meene weynych te hebben gedaen, hoewel de saecke is gebleven in denselven staet. De reden is, omdat ick niet dienstych oordeelde deselve te doen resumeren, alwaert dat apparentie schijnt, dat met twee, drie stemmen de resolutie t'onser intentie soude connen werden geformeert, ende dat overmits de opposerende, soo sij persisteren, met protestatie ende andersints de vrucht ons mochten benemen, waertoe het licht soude wtlopen. Om hetselve te voorcommen heeft mij oirboir gedacht de contradicerende, immers de voorgangers onder haer, aen te spreecken ende te tenteren, off ick met goede redenen, aenbiedyngen van vriendschap ende andere inductiën van opinie niet soude connen doen veranderen. Daertoe hebbe ick den naermiddach van gisteren ende desen voormiddach gebruyckt, ende dat met soo goeden succes, dat indien de heer GoutswaertGa naar voetnoot6, die hem met een discours van meer als van drie uyren heeft laten informeren, presteert hetgene ick van sijne Ed. verwachte, niet alleen flauwer contraditie, maer oock goede vruchten van die conferentie sullen trecken. Om daertoe te commen most wesen eenych interval van tijt, om oock | |
andere te disponeren, ende darom conde niet geraden sijn dat werck te verhaesten, te min omdat den heer burgemeester PuyckGa naar voetnoot1 absent was. De naeste weecke sal uEd. mede niet hebben te wachten, alsoo den heer burgemeester SonnemansGa naar voetnoot2, die seer wel gaet, dan op de verpachtynge gaet. Daerop sal volgen mijne reyse naer Amsterdam, dan sal sorge dragen, dat die geen belet bij en brenge. Oock soo kan geen seeckeren tijt, gelijck mij wel is geseyt, tot het proponeren werden bestemt, alsoo de compleetheyt van de vroetschap waergenomen moet worden. Een saecke heeft mij seer behaecht, dat is, dat ick onder de vroetschappen, die de difficile tonen, niemant en is, die niet en wijst wel van uEd. te gevoelen ende te wenschen sij het geluck hadden van uEd. presentie. De grootheyt van de somme ende dat sij niet connen van de statspenyngen disponeren verder als voochden van wesen, seggen sij, dat haer beleth in eenych verspreck ofte transactie te commen ende souden echter, naer sij seggen, uEd. niet willen vercorten, daromme best meenen de justitie werde gehoort, als het eenyge middel om haer te stellen buyten blasme. Solutiën hebben daer niet op ontbroocken ende hope soo die den contrarietoon eerst hebben ingestelt, gelijck soude connen geschieden, een andere voix nemen, dat oock die gevolcht hebben van stemmen sullen veranderen, dat moet affgewacht werden. Ondertusschen sal dit dienen tot uEd. onderrichtynge ende mijne decharge, die niet garen ergens in soude manqueren. Den tijt niet lijdende ick desen langer maecke, sal alleen seggen, dat den admiraelGa naar voetnoot3 oordeelt, dat de scepen van Dunkercke, die wtgelopen waren, door contrari wint wederom sullen in moeten gecommen sijn. Desen XV Martij 1638.
Jegenwoordych is niet een oorlochschip van desen staet in zee ende geen apparentie, dat binnen een maent eenyge daer in connen werden gebracht, soodat de coopvaerdiscepen groot peryckel lopen. Soo ConstansGa naar voetnoot4 yet wil doen scepen dient daerop te letten. | |
Adres (met andere hand): A Monsieur Monsieur De Groot, Conseiller et Ambassadeur de la Royne et couronne de Suède auprès le Roy trèschrestien A Paris. In dorso schreef Grotius: 15 Marty 1638 N. Reigersberg. En boven aan de brief: Rec. 24. |